Uitspraak 201113333/3/R4


Volledige tekst

201113333/3/R4.
Datum beslissing: 14 maart 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op het verzoek van:

1. [appellant sub 1], wonend te Koudum, gemeente Nijefurd,
2. [appellant sub 2 A] en [appellante sub 2 B] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 2]), beiden wonend te Koudum, gemeente Nijefurd,

om wraking (artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van mr. W.D.M. van Diepenbeek als waarnemend voorzitter van de Afdeling bij de behandeling van de zaak nr. 201113333/2.

1. Procesverloop

Bij onderscheiden brieven, bij de Raad van State ingekomen op 24 februari 2012, hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] verzocht om wraking van mr. W.D.M. van Diepenbeek (hierna: de staatsraad) bij de behandeling van het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening, zaak nr. 201113333/2.

De staatsraad heeft niet in de wraking berust.

De Afdeling heeft het verzoek op 6 maart 2012 ter zitting behandeld, waar [appellant sub 1] in persoon en [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. J.S. Leenstra, zijn gehoord. De staatsraad heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Op verzoek van een partij kan ingevolge artikel 8:15 van de Awb elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

2.2. Het verzoek om wraking berust hierop dat de staatsraad ter zitting van 22 februari 2012 direct is begonnen met het stellen van vragen aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en hen niet in de gelegenheid heeft gesteld hun pleitnotitie voor te dragen. Hierdoor is, naar zij stellen, het hun bewust niet mogelijk gemaakt om de onrechtmatigheid van het ter beoordeling staande besluit aan te tonen. Ter zitting van 6 maart 2012 hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aangegeven dat alle in de pleitnotitie genoemde feiten en omstandigheden weliswaar reeds in de ingediende stukken waren vermeld, maar dat een voordracht van de pleitnotitie en de reactie van de raad daarop eveneens nodig waren om de onzorgvuldige totstandkoming van het besluit aan te tonen. Door deze gang van zaken is volgens hen de partijdigheid van de staatsraad in het geding.

2.3. De Afdeling overweegt dat de argumenten die [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aan hun verzoek om wraking ten grondslag hebben gelegd zien op processuele beslissingen van de voorzitter van de zittingskamer. Zodanige beslissingen kunnen slechts leiden tot inwilliging van een wrakingsverzoek, indien sprake is van flagrante schending van eisen van een goede procesorde, dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, die een eerlijk en onafhankelijk proces waarborgen en die schending aanleiding geeft voor een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid of vooringenomenheid van de betrokken staatsraad.

Weliswaar is in de uitnodiging aan partijen om op de zitting van 22 februari 2012, waarop het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening is behandeld, hun standpunt toe te lichten meegedeeld dat zij per persoon vijftien minuten spreektijd hadden en is desondanks hun niet de gelegenheid geboden de pleitnotitie integraal voor te dragen, maar het is uiteindelijk aan de voorzitter om de orde ter zitting te bepalen. Er is geen grond voor het oordeel dat de staatsraad door haar beslissing om de zitting aan te vangen met het stellen van vragen vooringenomen of niet onpartijdig is geweest. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat aan alle ter zitting aanwezige partijen de gelegenheid is geboden om na de vraagstelling onderdelen van de pleitnotitie voor te dragen voor zover daarin aspecten stonden die niet door middel van de vraagstelling door de voorzitter of anderszins aan de orde waren gekomen. De beleving van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat zij desondanks onvoldoende gehoord zijn, is onvoldoende om aan te nemen dat de staatsraad partijdig is geweest.

Gezien het voorgaande ziet de Afdeling geen aanknopingspunten die de vrees kunnen rechtvaardigen dat de staatsraad niet in onpartijdigheid haar oordeel in zaak nr. 201113333/2 zal vormen.

2.4. Het verzoek om wraking dient te worden afgewezen.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst de verzoeken af.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van staat.

w.g. Parkins-de Vin w.g. Van Helvoort
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2012

361.