Uitspraak 201101285/1/R1


Volledige tekst

201101285/1/R1.
Datum uitspraak: 14 maart 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], gevestigd te Maasbree, gemeente Peel en Maas,

en

de raad van de gemeente Peel en Maas,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 23 november 2010, kenmerk 1894/2010/5149, heeft de raad het bestemmingsplan "Nieuw agrarisch bedrijf aan de Sevenumsedijk te Maasbree" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellanten] hierna: de maatschap en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 januari 2011, beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De maatschap en anderen hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2012, waar de maatschap en [twee appellanten], vertegenwoordigd respectievelijk bijgestaan door mr. R.A.M. Verkoijen, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand en W.A.A. de Bresser, werkzaam bij DLV Plant B.V., de raad, vertegenwoordigd door drs. A.P. Langerak, werkzaam bij de gemeente, en [belanghebbende] zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het bestemmingsplan voorziet in de vestiging van een nieuw agrarisch bedrijf met een bedrijfswoning aan de Sevenumsedijk. In de plantoelichting staat dat [belanghebbende] voornemens is ter plaatse een plantenkwekerij op te richten.

2.2. De maatschap en anderen betogen dat het bestemmingsplan is vastgesteld in strijd met de Nota Ruimte en het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006. Hieromtrent overweegt de Afdeling dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet aan voornoemd beleid is gebonden. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. In de plantoelichting is expliciet aandacht aan voornoemd beleid van rijk en provincie besteed en is ingegaan op de verhouding van dit beleid tot het gemeentelijke beleid ter zake. Gelet hierop heeft de raad dit beleid in de belangenafweging betrokken.

2.3. De Afdeling overweegt voorts dat de maatschap en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat de realisering van het plan zal leiden tot vernatting van de naastgelegen percelen. In dit verband is van belang dat zowel in de plantoelichting als in het wateradvies, dat is opgesteld door het waterschap Peel en Maasvallei, staat dat de capaciteit van de te realiseren wadi ruim voldoende is. In de plantoelichting staat dat gezien de grondwaterstand waarschijnlijk constant water in de wadi zal staan, zodat anders dan de maatschap en anderen veronderstellen bij voornoemde conclusie wel rekening is gehouden met de grondwaterstand. Voorts wordt in het niet nader onderbouwde standpunt van de maatschap en anderen geen grond gevonden voor het oordeel dat, anders dan waarvan het wateradvies uitgaat, de zogenoemde containervelden bij hevige regenval niet langer waterdoorlatend zijn. Derhalve wordt in hetgeen de maatschap en anderen hebben aangevoerd geen grond gevonden voor het oordeel dat bij de berekening van de benodigde capaciteit van de wadi de oppervlakte van de containervelden had moeten worden meegenomen.

2.4. In de enkele verwijzing van de maatschap en anderen naar aan- en afrijdende vrachtwagens wordt voorts geen grond gevonden voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de geluidbelasting ter plaatse aanvaardbaar is. Voor zover de maatschap en anderen tevens vrezen voor geluidoverlast als gevolg van het assembleren van hekwerken op het perceel, overweegt de Afdeling dat een dergelijk gebruik ter plaatse niet is toegestaan en dat de raad heeft gesteld dat daartegen zo nodig handhavend zal worden opgetreden.

2.5. De maatschap en anderen betogen verder dat het bestemmingsplan is vastgesteld in strijd met het Structuurplan Buitengebied Regio Peel en Maas, dat op 17 december 2008 is vastgesteld door de gemeenteraden van Helden, Kessel, Maasbree en Meijel (thans: de gemeenteraad van Peel en Maas) (hierna: het structuurplan). Hierin is bepaald dat nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf niet is toegestaan in een zoekgebied voor een landbouwontwikkelingsgebied. Het plangebied ligt voor een deel in een dergelijk zoekgebied, aldus de maatschap en anderen. Voorts is het bestemmingsplan volgens de maatschap en anderen vastgesteld in strijd met de regeling Bouwkavel Op Maat Plus (hierna: BOM+-regeling), nu niet wordt voldaan aan de voorwaarden dat oude bebouwing dient te worden opgeruimd en dat sprake moet zijn van een kwaliteitswinst voor de omgeving.

2.5.1. De raad stelt primair dat het plangebied weliswaar voor een deel in een zoekgebied voor een landbouwontwikkelingsgebied ligt, maar dat het bouwvlak is toegekend aan gronden die daarbuiten liggen zodat geen sprake is van nieuwvestiging binnen dit zoekgebied. Nu voorts in een dergelijk zoekgebied agrarisch gebruik is toegestaan, is het bestemmingsplan in overeenstemming met het structuurplan, aldus de raad. Subsidiair stelt de raad dat het zoekgebied voor een landbouwontwikkelingsgebied ter plaatse van het plangebied nog definitief moet worden begrensd als landbouwontwikkelingsgebied en dat in de tussenliggende periode de vestiging van andere agrarische bedrijven dan veehouderijen niet onmogelijk moet zijn. Voorts wordt, gelet op de geringe omvang van de plantenkwekerij, de ruimte voor intensieve veehouderijen door de vestiging hiervan slechts in beperkte mate verminderd. Wat betreft de voorwaarden uit de BOM+-regeling stelt de raad dat ter plaatse geen sprake is van vrijkomende agrarische bebouwing en dat de vereiste kwaliteitswinst derhalve op een andere wijze dan via het opruimen hiervan moet worden behaald. Volgens de raad vertegenwoordigen de op dit moment ter plaatse aanwezige aspergebedden, welke een deel van het jaar bedekt zijn met plastic, geen kwaliteit en leidt het verdwijnen hiervan in combinatie met de voorwaarden uit de door [belanghebbende] met de gemeente gesloten BOM+-garantieovereenkomst tot een kwaliteitswinst.

2.5.2. In het Reconstructieplan Noord- en Midden Limburg (hierna: het reconstructieplan) is een deel van het plangebied aangewezen als zoekgebied voor een landbouwontwikkelingsgebied.

Ingevolge artikel 1 van de Reconstructiewet concentratiegebieden is een landbouwontwikkelingsgebied een ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat landbouw dat geheel of gedeeltelijk voorziet, of in het kader van de reconstructie kan voorzien, in de mogelijkheid tot uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van intensieve veehouderij.

2.5.3. In het structuurplan is het plangebied aangewezen als "Grootschalige open ontginningslandschappen" en is een deel van het plangebied tevens aangewezen als "zoekgebied landbouwontwikkelingsgebied". Uit het structuurplan volgt dat nieuwvestiging van grondgebonden en niet-grondgebonden land- en tuinbouwbedrijven in "Grootschalige open ontginningslandschappen" is toegestaan mits dit plaatsvindt buiten een "zoekgebied landbouwontwikkelingsgebied", de provinciale regeling "Bouwkavel op Maat Plus" wordt toegepast en de bouwkavel een grootte heeft van maximaal 1,5 ha.

2.5.4. De Afdeling overweegt dat de plantenkwekerij een tuinbouwbedrijf betreft, dat een deel van het plangebied in een "zoekgebied landbouwontwikkelingsgebied" ligt en dat volgens het structuurplan de nieuwvestiging van een dergelijk bedrijf in een dergelijk gebied niet is toegestaan. Het bestemmingsplan is derhalve voor zover het plangebied ligt in een "zoekgebied landbouwontwikkelingsgebied" niet in overeenstemming met het structuurplan. Het standpunt van de raad dat het bouwvlak buiten het "zoekgebied landbouwontwikkelingsgebied" ligt en dat derhalve geen sprake is van nieuwvestiging van een tuinbouwbedrijf in een "zoekgebied landbouwontwikkelingsgebied" volgt de Afdeling niet. Het enkele feit dat het bouwvlak buiten het "zoekgebied landbouwontwikkelingsgebied" ligt, betekent niet dat de vestiging van een deel van de plantenkwekerij binnen het "zoekgebied landbouwontwikkelingsgebied" niet moet worden aangemerkt als nieuwvestiging in de zin van het structuurplan. Dat het toegestane agrarisch gebruik ter plaatse niet in strijd is met het structuurplan doet hier, wat hier ook van zij, niet aan af. In het standpunt van de maatschap en anderen wordt echter geen grond gevonden voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden die in zoverre een afwijking van het structuurplan rechtvaardigen. Hierbij betrekt de Afdeling dat de raad heeft gewezen op het feit dat het "zoekgebied landbouwontwikkelingsgebied" ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan nog definitief moest worden begrensd, dat die definitieve begrenzing plaats zou vinden in een structuurvisie die reeds in voorbereiding was, dat het plangebied in die structuurvisie niet zou worden aangewezen als "landbouwontwikkelingsgebied" -hetgeen is bevestigd in de op 21 december 2011 vastgestelde structuurvisie - en dat in de periode tot de vaststelling van die structuurvisie de vestiging van andere agrarische bedrijven dan veehouderijen volgens de raad niet onmogelijk moest zijn. Voorts heeft de raad onweersproken gesteld dat gelet op de geringe omvang van de plantenkwekerij, zoals ook in het bestemmingsplan is neergelegd, de ruimte voor intensieve veehouderijen door de vestiging van de plantenkwekerij slechts in beperkte mate wordt verminderd.

2.5.5. De Afdeling overweegt verder dat nu in het structuurplan staat dat onder meer in geval van nieuwvestiging van een tuinbouwbedrijf de BOM+-regeling moet worden toegepast de raad dit provinciale beleid tot het zijne heeft gemaakt. Voorop staat dat de maatschap en anderen weliswaar terecht stellen dat een provinciale commissie negatief heeft geadviseerd maar dat deze commissie op grond van nadere informatie alsnog heeft ingestemd met het initiatief. Wat betreft de inhoudelijke eisen staat in de BOM+-regeling dat nieuwe bebouwing buiten een bouwkavel in ieder geval dient te worden ingepast in de omgeving en dat voorzieningen moeten worden getroffen ter voorkoming van problemen wat betreft hemelwater; het zogenoemde verplicht basispakket. Indien tevens sprake is van nieuwvestiging is ook het basispakket-plus van toepassing. Blijkens de BOM+-regeling dienen alle componenten van het basispakket-plus te worden bezien, maar behoeft niet aan alle componenten te worden voldaan. Er moet, afhankelijk van het bedrijfstype en de in geding zijnde omgevingswaarden, een keuze worden gemaakt.

Uit de stukken en ter zitting is gebleken dat in dit geval is gekozen kwaliteitswinst voor de omgeving te realiseren door het aanleggen van een beplantingsstrook en het realiseren van een wadi. Anders dan de maatschap en anderen veronderstellen, behoefde derhalve niet te worden voldaan aan de component die ziet op het opruimen van oude bebouwing. In het betoog van de maatschap en anderen dat het oprichten van een plantenkwekerij op een perceel dat in gebruik was ten behoeve van aspergeteelt niet kan worden aangemerkt als kwaliteitswinst voor de omgeving, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is vastgesteld in strijd met het motiveringsbeginsel. Een beplantingsstrook en een wadi kunnen weliswaar onder bepaalde omstandigheden aan de kwaliteit van het landschap ten goede komen, maar nu de aanleg hiervan gepaard gaat met de voorziene bouw van een woning en een grote loods, heeft de raad onvoldoende gemotiveerd dat in dit geval sprake is van een kwaliteitswinst voor de omgeving. Hierbij betrekt de Afdeling dat in het structuurplan staat dat in grootschalige open ontginningslandschappen het behoud van de landschappelijke openheid en de kwaliteit van ruimte speciale aandacht vereisen.

2.6. Wat betreft het standpunt van de maatschap en anderen dat in de BOM+-garantieovereenkomst weliswaar de landschappelijke inpassing van het bedrijf privaatrechtelijk is vastgelegd, maar dat deze overeenkomst geen derdenwerking heeft en dat een garantie hiertoe in het bestemmingsplan had moeten worden opgenomen, overweegt de Afdeling als volgt. Aan de oost- en westzijde van het plangebied liggen plandelen met de bestemming "Groen". Ingevolge artikel 4.1 van de planregels is op gronden met die bestemming een beplantingsstrook toegestaan. Nu de raad echter de landschappelijke inpassing van de plantenkwekerij noodzakelijk acht met het oog op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan, heeft hij de aanleg en de instandhouding daarvan ten onrechte niet in het plan geregeld. Niet valt in te zien dat de raad geen voorschrift in het plan heeft kunnen opnemen inhoudende dat het gebruik van het perceel conform de bestemming alleen dan planologisch is toegestaan indien beplanting als vorenbedoeld wordt aangelegd en instandgehouden.

2.7. Voor zover de maatschap en anderen aanvoeren dat de voorziene plantenkwekerij niet kan worden aangemerkt als een volwaardig agrarisch bedrijf, zodat het bestemmingsplan is vastgesteld in strijd met het uitgangspunt van de raad dat slechts ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf een agrarische bouwkavel wordt toegekend, overweegt de Afdeling als volgt. In het negatieve advies van de adviescommissie BOM+ staat dat volgens het Landbouw Economisch Instituut de met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte 1,5 ha bos- en haagplantsoen gelijk staat aan 15,85 Nederlandse Grootte Eenheden (hierna: NGE), terwijl pas bij een omvang van 70 NGE sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf. Door Aelmans Agrarische Advisering is naar aanleiding hiervan een aanvulling op het bedrijfsontwikkelingsplan opgesteld waarin staat dat in dit geval 0,3 ha bos- en haagplantsoen en 1,2 ha klimplanten wordt gerealiseerd. Niet in geschil is dat volgens het Landbouw Economisch Instituut 0,3 ha bos- en haagplantsoen en 1,2 ha klimplanten gelijk staat aan 86,07 NGE. De opsteller van het negatieve advies van de adviescommissie BOM+ heeft naar aanleiding hiervan geconcludeerd dat sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf dan wel een bedrijf dat zich in de richting van volwaardigheid ontwikkelt. Hoewel een bedrijfsomvang van 70 NGE een indicatie kan zijn dat het bedrijf volwaardig is, heeft de raad in dit geval evenwel niet kunnen volstaan met een verwijzing naar de berekende bedrijfsomvang van 86,07 NGE. Hierbij is van belang dat in de in opdracht van de maatschap en anderen gemaakte beoordeling door DLV Plant van 25 januari 2011 staat dat aan de hand van de in het bedrijfsontwikkelingsplan opgenomen gegevens geen objectieve beoordeling van de volwaardigheid van de plantenkwekerij kan worden gemaakt. Voorts wordt in deze beoordeling geconcludeerd dat uit berekeningen op basis van de wel bekende gegevens en op basis van enkele aannames de vraag bestaat of een realistisch, volwaardig agrarisch productiebedrijf, waarvan de continuïteit is gewaarborgd, wordt opgericht. In dit kader is verder van belang dat de maatschap en anderen terecht stellen dat in de aanvulling op het bedrijfsontwikkelingsplan slechts een tabel met kosten is opgenomen, maar dat geen opbrengsten zijn opgenomen. Mede gelet op het slechts summiere karakter van het overgelegde bedrijfsontwikkelingsplan ziet de Afdeling in hetgeen de maatschap en anderen op dit punt hebben aangevoerd - nader onderbouwd met de door DLV Plant gemaakte beoordeling - grond voor het oordeel dat de raad zijn standpunt dat het bedrijf kan worden aangemerkt als volwaardig bedrijf, niet enkel heeft kunnen baseren op de berekende aantallen NGE. In hetgeen de maatschap en anderen hebben aangevoerd had de raad aanleiding moeten zien zijn standpunt dat het bedrijf volwaardig is en dat het bestemmingsplan derhalve in zoverre in overeenstemming is met voornoemd uitgangspunt, nader te motiveren.

2.8. In hetgeen de maatschap en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts ziet de Afdeling in hetgeen de maatschap en anderen hebben aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met de artikelen 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.

2.9. Gelet hierop behoeft hetgeen de maatschap en anderen voor het overige hebben aangevoerd geen bespreking meer.

2.10. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Peel en Maas van 23 november 2010, kenmerk 1894/2010/5149;

III. veroordeelt de raad van de gemeente Peel en Maas tot vergoeding van bij de [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1261,84 (zegge: twaalfhonderdeenenzestig euro en vierentachtig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

IV. gelast dat de raad van de gemeente Peel en Maas aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.P. van Kooten-Vroegindeweij, ambtenaar van staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Kooten-Vroegindeweij
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2012

559.