Uitspraak 201107340/1/A1


Volledige tekst

201107340/1/A1.
Datum uitspraak: 29 februari 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant] en anderen, allen wonend onderscheidenlijk gevestigd te Midwolde, gemeente Leek,

tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 23 mei 2011 in zaak nr. 10/535 in het geding tussen:

[appellant] en anderen

en

het college van burgemeester en wethouders van Leek.

1. Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2009, voor zover thans van belang, heeft het college geweigerd handhavend op te treden tegen het gebruik door Omrin Jager Midwolde, thans de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Jager Groep B.V., handelend onder de naam Jager Midwolde (hierna: Jager), van het perceel Hoofdstraat 101-1 te Midwolde (hierna: het perceel), zoals dat is verwoord in het handhavingsverzoek van [appellant] en anderen van 4 juni 2009 (per fax verzonden op 6 juni 2009).

Bij besluit van 22 april 2010 heeft het college het door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 23 mei 2011, verzonden op dezelfde dag, voor zover thans van belang, heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 juli 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 3 augustus 2011.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft Jager een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 januari 2012, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp en dr. E.O. de Brock, en het college, vertegenwoordigd door P.J. Arkema, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is daar Jager, vertegenwoordigd door G. Kroese, bijgestaan door mr. C.W. Kniestedt, advocaat te Amsterdam, gehoord.

2. Overwegingen

2.1. De vereniging Dorpsvereniging Midwolde/Pasop heeft haar hoger beroep ter zitting ingetrokken.

2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bedrijventerrein Leeksterhout" (hierna: het bestemmingsplan), rust op het perceel de bestemming "Sloop- en bouwbedrijf".

Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften, zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor een sloop- en bouwbedrijf, puinbrekerij, asfaltmoleninstallatie, opslag van puin en bouwmateriaal en met daarbij behorende bedrijfsgebouwen, kantoren, andere bouwwerken, brandstofpompen, open terreinen, parkeerplaatsen, tuinen en groenvoorzieningen. In een daarbij behorende voetnoot is vermeld dat de puinbrekerij volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten een categorie 5-bedrijf is en een verwerkingscapaciteit heeft van 210.000 ton/jaar.

Ingevolge artikel 11, eerste lid, is het, onverminderd het bepaalde in artikel 15, tweede lid, van deze voorschriften, verboden de gronden binnen het plangebied te gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met de op de kaart aangewezen bestemmingen en deze voorschriften.

Ingevolge het tweede lid, wordt onder strijdig gebruik als bedoeld in het eerste lid in elk geval verstaan het gebruik van gronden, a. als staan- of ligplaats voor onderkomens, en b. als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen, materialen en producten.

Ingevolge het derde lid, gelden de in het tweede lid genoemde verboden niet indien en voor zover de in dit lid genoemde vorm van gebruik noodzakelijk is in verband met het normale beheer en onderhoud van de gronden en bebouwing.

Ingevolge het vierde lid is het, onverminderd het bepaalde in artikel 15, tweede lid, van deze voorschriften, verboden de gebouwen binnen het plangebied die worden of reeds zijn gebouwd op plaatsen, waar dit krachtens het plan is toegestaan, te gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met de op de kaart aangegeven bestemmingen en deze voorschriften.

2.3. Ter zitting is gebleken dat het geschil in hoger beroep niet ziet op de aard van het afval dat door Jager wordt ingezameld, gescheiden, opgeslagen en bewerkt, maar op de vraag of het inzamelen, scheiden, opslaan en bewerken (hierna in enkelvoud: het verwerken) van bouw- en sloopafval dat niet afkomstig is van door Jager zelf uitgevoerde bouw- en sloopprojecten, maar van derden, in strijd is met het bestemmingsplan.

[appellant] en anderen betogen dat de rechtbank er daarbij ten onrechte van uitgaat dat in het bestemmingsplan de activiteiten die Jager ten tijde van de vaststelling van dat plan verrichtte, positief zijn bestemd. Volgens hen had zij dit oordeel niet mogen baseren op de toelichting op het bestemmingsplan, omdat uit de planvoorschriften niet blijkt dat de bedoelde activiteiten zijn toegestaan, en andere wijzigingen ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan wel expliciet in de planvoorschriften zijn opgenomen.

2.3.1. Anders dan [appellant] en anderen betogen, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften slechts het verwerken van afval dat afkomstig is van door Jager uitgevoerde bouw- en sloopprojecten toestaat. Dat artikel sluit niet uit dat op het perceel ook bouw- en sloopafval wordt verwerkt dat afkomstig is van derden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat, naar door [appellant] en anderen niet wordt betwist, de capaciteit van 210.000 ton per jaar van de puinbrekerij die op grond van dat voorschrift is toegestaan, erop wijst dat de brekerij niet alleen puin verwerkt dat afkomstig is van de eigen bouw- en sloopprojecten van Jager. Voorts heeft de rechtbank aan de toelichting op het in 2003 vastgestelde bestemmingsplan mogen ontlenen dat de planwetgever de activiteiten die ten tijde van die vaststelling op het perceel plaatsvonden, positief heeft willen bestemmen, en dat die activiteiten niet uitsluitend bestonden uit het verwerken van bouw- en sloopafval dat afkomstig was van eigen projecten.

Het betoog van [appellant] en anderen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de bestreden activiteiten niet zijn toegestaan op grond van artikel 11, tweede lid, onder b, van de planvoorschriften door te overwegen dat die bepaling is aan te merken als een vangnetbepaling die van toepassing is op andere bestemmingen dan "Sloop- en bouwbedrijf" als bedoeld in artikel 4 van de planvoorschriften, leidt niet tot een ander oordeel. Bij rechtstreekse toepassing van artikel 11, tweede lid, onder b, zou artikel 4, eerste lid, zinledig zijn, terwijl dat laatste voorschrift juist de opslag van bouw- en sloopmateriaal mogelijk maakt.

De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat ten aanzien van de in hoger beroep in geschil zijnde activiteiten, geen strijd bestaat met het bestemmingsplan, zodat het college in zoverre niet bevoegd was daartegen handhavend op te treden.

Het betoog faalt.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van staat.

w.g. Slump w.g. Huijben
Voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 29 februari 2012

313-619.