Uitspraak 201105931/1/A2


Volledige tekst

201105931/1/A2.
Datum uitspraak: 22 februari 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellante B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Elsloo, gemeente Stein,

tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 22 april 2011 in zaak nr. 10/287 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Stein.

1. Procesverloop

Bij besluit van 14 april 2009 heeft het college een verzoek van [appellant] om vergoeding van planschade afgewezen.

Bij besluit van 26 januari 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 22 april 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 mei 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 20 juni 2011.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 december 2011, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. Ph.W.A.M. van Roy, advocaat te Beek, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, kent het college, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

2.2. Of sprake is van voorzienbaarheid moet worden beoordeeld aan de hand van het antwoord op de vraag of ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak voor een redelijk denkend en handelend koper aanleiding bestond rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen. Daarbij dient rekening te worden gehouden met concrete beleidsvoornemens die openbaar zijn gemaakt. Voor voorzienbaarheid is niet vereist dat een dergelijk beleidsvoornemen een formele status heeft.

2.3. [appellant] heeft op 3 december 2002 gekocht en is op 4 februari 2004 eigenaar geworden van een 2.580 m2 groot perceel, kadastraal bekend gemeente Elsloo, sectie B, nr. 2996, plaatselijk bekend [locatie], waarop nadien een woning is gebouwd. Op dat perceel waren ingevolge het ten tijde van de koop geldende bestemmingsplan "Catsop", dat op 8 april 1975 door de gemeenteraad is vastgesteld en na het Koninklijk besluit van 2 juli 1980 van kracht is geworden, meerdere woningen toegestaan. Hij heeft verzocht om vergoeding van planschade ten gevolge van het bestemmingsplan "Kern Elsloo", omdat voorheen bestaande bouwmogelijkheden op het perceel in dat plan zijn vervallen.

Het college heeft aan het besluit van 14 april 2009, dat bij besluit van 26 januari 2010 is gehandhaafd, een door Adviesbureau Van Montfoort opgesteld advies ten grondslag gelegd. Daarin is vermeld dat zowel in de op 11 mei 1992 ter inzage gelegde ontwerp-herziening van het noordelijke deel van het bestemmingsplan "Catsop" (hierna: de ontwerp-herziening) als in het op 12 april 2001 ter inzage gelegde voorontwerp van het bestemmingsplan "Mergelakker en omgeving" (hierna: het voorontwerp) de bouw van nieuwe woningen op perceel 2996 was uitgesloten. Volgens Van Montfoort had [appellant] daarom ten tijde van de koop rekening kunnen en moeten houden met het risico van een nadelige verandering van het planologische regime voor perceel 2996. Het vervallen van de bouwmogelijkheden voor perceel 2996 ten gevolge van het bestemmingsplan "Kern Elsloo" was volgens Van Montfoort dan ook voor [appellant] voorzienbaar. Hierom dient de schade die hij ten gevolge van dat bestemmingsplan lijdt in redelijkheid ten zijne laste te blijven, aldus Van Montfoort.

2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat hij op grond van de ontwerp-herziening en het voorontwerp ten tijde van de koop een voor hem nadelige verandering van het planologische beleid voor perceel 2996 kon voorzien en dat daarom het college de ten gevolge van het bestemmingsplan "Kern Elsloo" te lijden schade terecht voor zijn rekening heeft gelaten, heeft miskend dat de ontwerp-herziening en het voorontwerp slechts voornemens betroffen die nooit als zodanig van kracht zijn geworden. Volgens [appellant] vormden deze plannen geen voldoende concrete aanwijzingen op grond waarvan hij rekening moest houden met het vervallen van de bouwmogelijkheden op perceel 2996 en heeft hij het risico van deze planologische verandering ten tijde van de koop niet aanvaard.

2.4.1. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de ontwerp-herziening en het voorontwerp concrete aanwijzingen vormden op grond waarvan voor [appellant] ten tijde van de koop van perceel 2996 aanleiding bestond om rekening te houden met het risico dat de planologische situatie voor perceel 2996 in ongunstige zin zou kunnen veranderen. Daarvoor is van belang dat in die beleidsvoornemens de ingevolge het bestemmingsplan "Catsop" op perceel 2996 bestaande nieuwbouwmogelijkheden waren uitgesloten, hetgeen [appellant] niet heeft bestreden. Dat dit beleidsvoornemens betreffen die nadien kunnen worden gewijzigd of ingetrokken en die als zodanig niet van kracht zijn geworden, betekent niet dat [appellant] op grond daarvan ten tijde van de koop geen rekening hoefde te houden met het risico van een ongunstige verandering van de planologische situatie voor perceel 2996. De rechtbank heeft dan ook met juistheid overwogen dat, nu [appellant] niettemin perceel 2996 heeft gekocht, hij geacht moet worden dit risico te hebben aanvaard en dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de ten gevolge van het bestemmingsplan 'Kern Elsloo" geleden schade daarom in redelijkheid voor zijn rekening dient te blijven.

2.5. [appellant] doet voorts een beroep op het rechtszekerheidsbeginsel. Hij voert aan dat burgers moeten kunnen vertrouwen op geldende wetgeving en dat het legaliteitsbeginsel meebrengt dat hij mocht vertrouwen op het ten tijde van de koop voor perceel 2996 geldende bestemmingsplan "Catsop".

2.5.1. Dit betoog faalt evenzeer. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 augustus 2000 in zaak nr. 200000570/1; BR 2001, 156) kunnen aan een planologisch regime geen blijvende rechten worden ontleend. Het is een normale maatschappelijke ontwikkeling dat ruimtelijke inzichten en, daaruit voortvloeiende, bestemmingsplannen in de loop der tijd wijzigen. De wetgever heeft met artikel 49 van de WRO evenwel de schade die een belanghebbende lijdt als gevolg van een planologische wijziging die hem in een nadeliger positie brengt, in beginsel niet voor diens rekening willen laten. De schade dient niettemin wel redelijkerwijs geheel of gedeeltelijk ten laste van de betrokkene te blijven indien de schadeveroorzakende maatschappelijke ontwikkeling voorzienbaar was. Die voorzienbaarheid dient reeds te kunnen worden vastgesteld op het moment van de koop van de betrokken onroerende zaak.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, ambtenaar van staat.

w.g. Koeman w.g. Oranje
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2012

507.