Uitspraak 201003645/1/R2


Volledige tekst

201003645/1/R2.
Datum uitspraak: 14 december 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de stichting Stichting Behoud Kemnade en Waalse Water, gevestigd te Etten, gemeente Oude IJsselstreek, en anderen
appellanten,

en

de raad van de gemeente Oude IJsselstreek,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2010, no. 6, heeft de raad het bestemmingsplan "Varkenshouderij Laarstraat" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben de stichting en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 april 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 26 april 2010.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 januari 2011, waar de stichting en anderen, vertegenwoordigd door ir. A.K.M. van Hoof en drs. E. Visscher-Endeveld, en de raad, vertegenwoordigd door mr. P.P.A. Bodden, advocaat te Nijmegen, en F.L. Kroesen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn [belanghebbende] en anderen, vertegenwoordigd door ing. R.B.M. Aagten, als partij gehoord.

Bij tussenuitspraak van 9 maart 2011, nr. 201003645/1/T1/R2 (www.raadvanstate.nl), heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 12 weken na de verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 18 februari 2010, no. 6, te herstellen.

Bij besluit van 16 mei 2011, nr. 13, bij de Raad van State ingekomen op 21 juni 2011, heeft de raad het besluit van 18 februari 2010, no.6, gewijzigd.

Bij brief van 22 juni 2011 heeft de Afdeling de stichting en anderen in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de wijze waarop het gebrek is hersteld naar voren te brengen. De stichting en anderen hebben bij brieven van 20 juni 2011 en 1 juli 2011 een zienswijze naar voren gebracht.

Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in samenhang met artikel 49, eerste en zesde lid van de Wet op de Raad van State, is afgezien van een tweede onderzoek ter zitting.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

2. Overwegingen

Het besluit van 18 februari 2010

2.1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat het besluit van 18 februari 2010, no. 6, niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid, voor zover de beoogde omvang van het bouwvlak niet overeenkomt met de door de raad toegekende omvang van het bouwvlak. Voorts heeft de Afdeling geoordeeld dat de raad onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt of de voorziene vestiging van een intensieve veehouderij aan de Laarstraat zich verhoudt tot de "Gebiedsvisie LOG Azewijnsebroek" (hierna: de gebiedsvisie). Derhalve heeft de Afdeling in de tussenuitspraak overwogen dat het besluit van 18 februari 2010, no. 6, is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.

2.2. Gelet hierop is het beroep van de stichting en anderen, voor zover ontvankelijk gelet op de overwegingen 2.3.5. en 2.3.6. van de tussenuitspraak, tegen het besluit van 18 februari 2010 gegrond. Dat besluit dient derhalve te worden vernietigd.

2.3. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen twaalf weken na de verzending van de tussenuitspraak:

- het besluit van 18 februari 2010, no. 6, te herstellen op een wijze als omschreven in de tussenuitspraak en dat op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

- de uitkomst tevens aan de Afdeling mede te delen.

Het besluit van 16 mei 2011

2.4. Bij het besluit van 16 mei 2011 heeft de raad het plan gewijzigd vastgesteld. Dit besluit wordt, gelet op de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de Awb, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding.

2.5. Gelet op de overwegingen 2.3.5 en 2.3.6 van de tussenuitspraak is het beroep tegen het besluit van 16 mei 2011, voor zover het is ingediend door de in overweging 2.3.5 van de tussenuitspraak genoemde personen, eveneens niet-ontvankelijk.

Onder de stichting en anderen wordt hierna verstaan: de stichting en anderen, uitgezonderd de in overweging 2.3.5 van de tussenuitspraak genoemde personen.

2.6. In hun zienswijze hebben de stichting en anderen naar voren gebracht dat zij zich niet kunnen vinden in het besluit. Zij voeren hiertoe aan dat de raad ten onrechte niet binnen de grenzen van de bij de tussenuitspraak gegeven opdracht is gebleven, omdat bij het besluit van 16 mei 2011 niet slechts de schaal van de verbeelding is aangepast, maar ook de afmetingen van het bouwvlak zijn gewijzigd en het bouwvlak is verschoven ten opzichte van de verbeelding bij het besluit van 18 februari 2010. Hierdoor is het besluit ten onrechte zonder toepassing van afdeling 3.4 van de Awb voorbereid en zijn de belangen van de omwonenden onevenredig benadeeld, aldus de stichting en anderen.

2.6.1. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad, voor zover van belang, opgedragen om met een toereikende motivering te heroverwegen of ter plaatse van de voorziene intensieve veehouderij een bouwvlak kan worden toegekend en, zo ja, de omvang en de situering daarvan. Voorts staat in de tussenuitspraak dat het nieuwe besluit kan worden voorbereid zonder dat daarbij toepassing behoeft te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. De raad heeft ten opzichte van het besluit van 18 februari 2010 bij het besluit van 16 mei 2011 de omvang van het bouwvlak vergroot en het bouwvlak enigszins anders gesitueerd. Gelet op de formulering van de opdracht is de raad hiermee niet buiten de grenzen van de bij de tussenuitspraak gegeven opdracht getreden en bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb.

2.7. Verder voeren de stichting en anderen aan dat het plan in strijd is met het reconstructieplan "Achterhoek en Liemers" (hierna: het reconstructieplan), omdat de omvang van het in het plan voorziene bouwvlak niet noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering.

2.7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat is gekozen voor een bouwvlak van deze omvang, omdat in het kader van het dierenwelzijn op termijn wellicht grotere stallen nodig zijn. Volgens de raad is het plan in overeenstemming met het reconstructieplan.

2.7.2. In het reconstructieplan staat dat een intensieve veehouderij in een landbouwontwikkelingsgebied in beginsel moet kunnen uitgroeien tot 1,5 hectare, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering. Bij de beoordeling van de maat van het bouwblok zijn uiteraard de feitelijke, ruimtelijke en milieutechnische situatie ter plaatse van belang, zo staat in het reconstructieplan.

2.7.3. Het plan voorziet in een bouwvlak van ongeveer 1,33 hectare. Volgens de raad is deze omvang noodzakelijk voor de vestiging van een intensieve veehouderij met een stal voor 6000 vleesvarkens, een mestopslag, een berging en een bedrijfswoning. Bij het bepalen van de omvang van het bouwvlak heeft de raad rekening gehouden met eventuele toekomstige uitbreidingen die noodzakelijk zijn vanwege het dierenwelzijn en de veterinaire gezondheid. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de omvang van het bouwvlak niet in strijd is met de eisen uit het reconstructieplan.

2.8. De stichting en anderen hebben in hun zienswijze naar voren gebracht dat zij de motivering van het besluit ontoereikend vinden. Zij voeren daartoe aan dat de raad ten onrechte vanwege financiële en uitvoeringstechnische redenen heeft gekozen voor het ontwikkelingsprincipe spreiding. Volgens de stichting en anderen is de raad ten onrechte afgeweken van het in de gebiedsvisie voorgestane ontwikkelingsprincipe clustering en heeft hij ten onrechte in strijd met de gebiedsvisie het ontwikkelingsprincipe spreiding niet gecombineerd met het ontwikkelingsprincipe bundeling. In dit verband stellen de stichting en anderen dat de raad niet van de in de gebiedsvisie voorgestane ontwikkelingsprincipes mag afwijken. Daarnaast wordt in strijd met de gebiedsvisie een nieuwe intensieve veehouderij gevestigd nabij het gehucht Ziek.

2.8.1. In de gebiedsvisie is vermeld dat een combinatie van de ontwikkelingsprincipes clustering en bundeling in het landbouwontwikkelingsgebied Azewijn (hierna: LOG Azewijn) zal leiden tot de best in te passen ontwikkeling. Volgens de gebiedsvisie is het toepassen van een combinatie van de principes bundeling en eventueel spreiding een goed alternatief, indien de uitwerking van clusters om uitvoeringstechnische of financiële redenen niet haalbaar blijkt. Van vestiging kan geen sprake zijn buiten de zoekzones, zo staat in de gebiedsvisie.

2.8.2. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat in de gebiedsvisie weliswaar staat dat het ontwikkelingsprincipe clustering de voorkeur verdient en dat desnoods een combinatie van de principes bundeling en spreiding mogelijk is, maar dat in dit geval een keuze voor het ontwikkelingsprincipe spreiding is gerechtvaardigd. De raad heeft daarbij van belang geacht dat het initiatief voor de vestiging van de voorziene vleesvarkenshouderij reeds lang voor het opstellen van de gebiedsvisie tot stand is gekomen. Voorts heeft de raad ter zitting gesteld dat ten tijde van de vaststelling van het plan geen andere initiatieven bestonden voor de vestiging van een veehouderij in de omgeving van de Laarstraat. Daarnaast ligt het perceel waarop de vleesvarkenshouderij is voorzien volgens de kaart 'visie' van de gebiedsvisie in een gebied waar ontwikkelingsruimte bestaat voor nieuwvestiging. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in dit geval een keuze voor het ontwikkelingsprincipe spreiding is gerechtvaardigd.

2.9. Voorts hebben de stichting en anderen in hun zienswijze naar voren gebracht dat de raad ten onrechte is afgeweken van de in de gebiedsvisie opgenomen spelregels voor het gebied "Oeroude IJsselstromen", omdat niet wordt voldaan aan de in de gebiedsvisie opgenomen eis dat alleen mag worden afgeweken, indien de afwijking tot een minimaal vergelijkbare landschappelijke kwaliteit leidt en aan alle gestelde eisen voldoet.

De stichting en anderen voeren in dit verband aan dat ten onrechte wordt afgeweken van de spelregel dat de zijdelingse afstand van de voorziene intensieve veehouderij ten opzichte van andere woningen minimaal 250 meter moet bedragen. Volgens de stichting en anderen wordt door de afwijking het doel van deze spelregel, het beschermen van het doorzicht vanaf de weg, niet gegarandeerd.

Tevens hebben de stichting en anderen naar voren gebracht dat ten onrechte wordt afgeweken van de in de spelregels opgenomen voorkeursverhouding van het bouwblok. Hiertoe bestrijden zij het standpunt van de raad dat vanwege de omstandigheid dat de bebouwing nauwelijks van twee zijden zichtbaar kan zijn, de afwijking gerechtvaardigd is. Voorts voeren zij in dit kader aan dat het karakteristieke landschapspatroon door de afwijking van de voorkeursverhouding verloren gaat.

Voorts voeren de stichting en anderen aan dat het bestemmingsplan ten onrechte geen regels bevat, die waarborgen dat de gelede gevel naar de weg- of zichtzijde is gericht.

Daarnaast wordt ten onrechte afgeweken van de spelregel dat 60 procent van de lengte van de voorzijde van het perceel woonkavel wordt en dat maximaal 20 procent van het voorerf wordt bebouwd en verhard, aldus de stichting en anderen. Volgens hen heeft de raad de afwijking met betrekking tot de verharding ten onrechte gerechtvaardigd geacht vanwege de aanleg van een poel en een hoogstamfruitboomgaard en de realisatie van schraal grasland, nu het bestemmingsplan hiertoe geen waarborgen bevat.

Tevens voorziet het plan volgens de stichting en anderen ten onrechte niet in de aanleg van een singel van acht meter breed. Bovendien voorziet het plan ten onrechte in de mogelijkheid om hekken en schuttingen te plaatsen, terwijl de spelregels dit verbieden, aldus de stichting en anderen.

2.9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat is gekozen voor een oplossing op maat binnen de door de gebiedsvisie opgenomen mogelijkheden, nu de afwijkingen van de gebiedsvisie leiden tot een minimaal vergelijkbare landschappelijke kwaliteit en aan alle gestelde eisen voldoet.

2.9.2. In de gebiedsvisie zijn voor de verschillende gebieden per ontwikkelingsprincipe spelregels opgenomen voor de locaties van nieuwe bouwpercelen en de uitbreiding van bestaande bouwpercelen.

Voor zover van belang houden de spelregels voor het gebied "Oeroude IJsselstromen" bij het ontwikkelingsprincipe spreiding het volgende in:

- de minimale zijdelingse afstand ten opzichte van woningen en bedrijven bedraagt 250 meter;

- de vorm van het bouwblok is bij voorkeur vierkant (verhouding 1:1) en heeft eventueel de verhouding 1:1,5 tot 1,5:1;

- naar de weg- of zichtzijde is een gelede gevel gericht;

- het erf wordt zo ingedeeld dat in elk geval 60 procent van de lengte van de voorzijde van het perceel woonkavel is en maximaal 20 procent van het voorerf bebouwd en/of verhard is;

- er wordt een singel van 8 meter breed aangelegd met boomgroepen.

- er mogen geen hekken of schuttingen worden geplaatst.

Voorts staat in de gebiedsvisie dat indien niet kan worden voldaan aan de spelregels, naar een oplossing op maat kan worden gezocht, die tot een minimaal vergelijkbare landschappelijke kwaliteit dient te leiden en dient te voldoen aan alle gestelde eisen.

2.9.3. Ten aanzien van de afstand ten opzichte van andere woningen en bedrijven wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat de onderlinge afstand tussen het dichtstbijzijnde bedrijf en de voorziene varkenshouderij ongeveer 250 meter bedraagt. De raad is hierbij uitgegaan van de hemelsbrede afstand en niet van de zijdelingse afstand, omdat de veehouderij niet naast, maar achter het nabijgelegen erf is voorzien. De Afdeling acht dit niet onredelijk en ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het doorzicht vanaf de weg onevenredig wordt beperkt.

Voorts zijn de afmetingen van het bouwblok 98 meter bij 136 meter. De verhouding bedraagt derhalve ongeveer 1:1,4. Weliswaar wordt hierdoor niet voldaan aan de voorkeursverhouding van 1:1, maar de verhouding blijft binnen de in de spelregels maximaal toegelaten verhouding van 1:1,5. De raad heeft bij de afwijking van de voorkeursverhouding van belang geacht dat de varkenshouderij tussen twee bospercelen is voorzien, waardoor een afwijking van de voorkeursverhouding nauwelijks waarneembaar is. De Afdeling acht dit standpunt niet onredelijk. Voorts ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat vanwege de afwijking van de voorkeursverhouding het karakteristieke landschapspatroon verloren gaat, nu in de gebiedsvisie staat dat de bouwpercelen in het gebied "Oeroude IJsselstromen" rechthoekig van vorm zijn en dat de grote variatie aan bebouwing dient te worden doorgezet.

Ten aanzien van de gevel wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat de geleding van de gevel een aspect is dat in de welstandsnota wordt geregeld. De Afdeling leidt hieruit af dat de raad de geleding van de gevel niet doorslaggevend acht voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bestemmingsplan geen waarborgen hoeft te bevatten voor de geleding van de gevel.

Voorts heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat weliswaar niet exact aan de spelregels voor de indeling van het erf en de groenvoorzieningen wordt voldaan, maar dat hij wel aansluiting heeft gezocht bij het doel van deze spelregels. Ten aanzien van de indeling van het erf heeft de raad derhalve van belang geacht dat vanwege de aanleg van een poel en een hoogstamfruitboomgaard en de realisatie van schraal grasland het voorste deel van het erf een kwalitatief goede ruimtelijke kwaliteit krijgt. Verder heeft de raad ten aanzien van de groenvoorzieningen in aanmerking genomen dat de voorziene varkenshouderij op een natuurlijke wijze wordt geïntegreerd in het omringende robuuste landschap door de aanleg van beplanting. De Afdeling acht dit standpunt van de raad niet onredelijk. Daarbij wordt betrokken dat het bestemmingsplan niet in de weg staat aan de realisatie van de voorziene groenvoorzieningen.

Ten aanzien van het in de gebiedsvisie opgenomen verbod voor de plaatsing van hekken en schuttingen heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat dit verbod niet ziet op hekken en afscheidingen die zijn geplaatst ten behoeve van een optimale bedrijfsvoering. Voorts zijn in het landschapsplan voor de voorziene varkenshouderij geen hekken en schuttingen voorzien in de directe omgeving van de woning.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat is gekozen voor een oplossing op maat binnen de door de gebiedsvisie opgenomen mogelijkheden, omdat de afwijkingen van de gebiedsvisie leiden tot een minimaal vergelijkbare landschappelijke kwaliteit.

2.10. Voorts betogen de stichting en anderen dat ten onrechte geen onderzoek is verricht naar het maatschappelijk draagvlak voor de vestiging van de voorziene intensieve veehouderij. Zij verwijzen hierbij naar een door de raad aangenomen motie.

2.10.1. Weliswaar heeft de raad een motie aangenomen die inhoudt dat middels een quick scan een maatschappelijke analyse moet worden uitgevoerd naar de maatschappelijke acceptatie voor de vestiging van intensieve veehouderijen, maar een dergelijke motie alsmede de vraag of een motie naar behoren is uitgevoerd is alleen van betekenis in de verhouding tussen de raad en het college van burgemeester en wethouders. Een motie leidt derhalve niet tot een juridische verplichting. Daarnaast zijn de omwonenden door het indienen van zienswijzen betrokken bij de totstandkoming van het plan. Het betoog faalt.

2.11. Verder betogen de stichting en anderen dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de gevolgen van de voorziene intensieve veehouderij op de in de omgeving voorkomende natuurwaarden. Volgens de stichting en anderen wordt door de vestiging van de voorziene veehouderij de biodiversiteit van het omliggende gebied bedreigd.

2.11.1. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen van de voorziene varkenshouderij op de in de omgeving voorkomende natuurwaarden.

Hiertoe wordt overwogen dat Econsultancy B.V. onderzoek heeft verricht naar de invloed van de voorziene varkenshouderij op de flora en fauna die in en rond het plangebied voorkomen. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Quickscan flora- en faunaonderzoek Laarstraat (ong.) te Etten gemeente Oude IJsselstreek", gedateerd 16 augustus 2006 (hierna: het rapport). In het rapport is vermeld dat de ecologische waarde van de onderzoekslocatie gering is. Overtredingen van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet kunnen worden voorkomen, zo staat in het rapport.

De stichting en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het onderzoek gebreken, dan wel een leemte in kennis bevat en dat de raad zich derhalve niet op het rapport heeft mogen baseren.

Voorts neemt de Afdeling in aanmerking dat uit de plantoelichting blijkt dat in de directe nabijheid van het plangebied geen gebieden zijn gelegen die in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 worden beschermd.

2.12. Voor zover de stichting en anderen in de zienswijze van 20 juni 2011 naar voren hebben gebracht dat de raad ten onrechte de aan de vestiging van een intensieve veehouderij verbonden gezondheidsrisico's onvoldoende heeft onderkend en meegewogen overweegt de Afdeling dat de zienswijze in zoverre overeenkomt met hun beroepsgronden. Nu hierover reeds in de tussenuitspraak een oordeel is gegeven, bestaat geen aanleiding de zienswijze op dit punt te beoordelen.

2.13. In hetgeen de stichting en anderen, voor zover ontvankelijk, hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bij het besluit van 16 mei 2011 vastgestelde plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het besluit van 16 mei 2011 anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is in zoverre ongegrond.

Proceskosten

2.14. Gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken dient de raad op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep tegen de besluiten van 18 februari 2010 en 16 mei 2011 niet-ontvankelijk, voor zover het is ingediend door [48 appellanten];

II. verklaart het beroep tegen het besluit van 18 februari 2010, no. 6, voor zover ontvankelijk, gegrond;

III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Oude IJsselstreek van 18 februari 2010, no.6;

IV. verklaart het beroep tegen het besluit van 16 mei 2011, voor zover ontvankelijk, ongegrond;

V. veroordeelt de raad van de gemeente Oude IJsselstreek tot vergoeding van bij de stichting Stichting Behoud Kemnade en Waalse Water en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 699,01 (zegge: zeshonderdnegenennegentig euro en een cent), waarvan € 655,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

VI. gelast dat de raad van de gemeente Oude IJsselstreek aan de stichting Stichting Behoud Kemnade en Waalse Water en anderen het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, ambtenaar van staat.

w.g. Kranenburg w.g. Tuit
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2011

425-683.