Uitspraak 201105286/1/H1


Volledige tekst

201105286/1/H1.
Datum uitspraak: 7 december 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Halderberge,
appellant,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 6 april 2011 in zaken nrs. 11/1114 en 11/1115 in het geding tussen:

[wederpartij]

en

het college.

1. Procesverloop

Bij besluit van 21 juli 2010 heeft het college [wederpartij] gelast om binnen vier maanden de woning Galgestraat ongenummerd op het perceel kadastraal bekend gemeente Oudenbosch, sectie […] nummer […], (hierna: het perceel) te slopen en gesloopt te houden en de bij het slopen vrijkomende materialen van het perceel te verwijderen en verwijderd te houden, onder oplegging van een dwangsom van € 10.000,00 ineens.

Bij besluit van 19 oktober 2010 heeft het college de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na bekendmaking van het besluit op het bezwaar van [wederpartij].

Bij besluit van 11 januari 2011, verzonden op 13 januari 2011, heeft het college het door [wederpartij] tegen het besluit van 21 juli 2010 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 6 april 2011, verzonden op 8 april 2011, heeft de voorzieningenrechter het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 11 januari 2011 vernietigd, de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gelaten en begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na verzending van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 mei 2011, hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 oktober 2011, waar het college, vertegenwoordigd door R.C.M. de Beer, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], vertegenwoordigd door M.A.M. Jonkers, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het college betoogt dat de voorzieningenrechter het besluit van 11 januari 2011 ten onrechte heeft vernietigd. Daartoe voert het aan dat uit artikel 1.6 van de Invoeringswet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Invoeringswet) volgt dat ten aanzien van de opgelegde last artikel 40 van de Woningwet, en niet, zoals de voorzieningenrechter heeft overwogen, artikel 2.3a, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo), van toepassing is.

2.1.1. Bij de aangevallen uitspraak is het tegen het besluit van het college van 11 januari 2011 ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Het college heeft geen belang bij een antwoord op de vraag of de voorzieningenrechter op goede gronden tot zijn oordeel is gekomen. Dat antwoord, hoe het ook luidt, leidt immers voor het college niet tot een ander resultaat dan het met de opgelegde last onder dwangsom heeft beoogd. Het oordeel van de voorzieningenrechter over de vraag welk recht, gelet op het in de Invoeringswet neergelegde overgangsrecht, in het onderhavige geval van toepassing is, bindt het college in een volgende zaak niet. Het college is daarom niet gehouden in een andere procedure de in de onderhavige procedure door de voorzieningenrechter gevolgde uitleg van dit overgangsrecht te volgen.

Hieruit volgt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is voor zover dit zich richt tegen de gegrondverklaring door de voorzieningenrechter van het door [wederpartij] tegen het besluit van 21 juli 2010 ingestelde beroep.

2.2. Het college betoogt voorts dat de voorzieningenrechter ten onrechte bij wege van voorlopige voorziening de begunstigingstermijn tot zes weken na verzending van de aangevallen uitspraak heeft verlengd. Daartoe voert het aan dat de dwangsom ten tijde van deze uitspraak reeds was verbeurd.

2.2.1. Vooropgesteld zij dat het er voor gehouden moet worden dat de voorzieningenrechter ter zake van de getroffen voorlopige voorziening toepassing heeft gegeven aan artikel 8:72, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, zodat tegen deze beslissing hoger beroep openstaat.

Bij besluit van 21 juli 2010 heeft het college [wederpartij] gelast om binnen vier maanden aan de last te voldoen. Het college heeft vervolgens bij besluit van 19 oktober 2010 de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar. [wederpartij] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het college na het besluit van 19 oktober 2010 de begunstigingstermijn wederom heeft verlengd.

[wederpartij] heeft niet binnen zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar van 11 januari 2011 aan de last voldaan. Dit betekent dat met ingang van 25 februari 2011, en derhalve voor de aangevallen uitspraak, de maximale dwangsom van € 10.000,00 is verbeurd. Een verstreken begunstigingstermijn kan niet worden verlengd. Gelet daarop komt de door de voorzieningenrechter getroffen voorlopige voorziening voor vernietiging in aanmerking.

Het betoog slaagt.

2.3. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen de gegrondverklaring van het beroep van [wederpartij]. Het hoger beroep is gegrond voor zover het is gericht tegen de door de voorzieningenrechter getroffen voorlopige voorziening. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de voorzieningenrechter daarbij bij wege van voorlopige voorziening de begunstigingstermijn heeft verlengd tot zes weken na de verzending van deze uitspraak. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.

2.4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep, voor zover gericht tegen de gegrondverklaring van het beroep van [wederpartij], niet-ontvankelijk;

II. verklaart het hoger beroep, voor zover gericht tegen de door de voorzieningenrechter getroffen voorlopige voorziening, gegrond;

III. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 6 april 2011 in zaak nrs. 11/1114 en 11/1115 voor zover daarbij bij wege van voorlopige voorziening de begunstigingstermijn is verlengd tot zes weken na verzending van deze uitspraak;

IV. bevestigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 6 april 2011 in zaak nrs. 11/1114 en 11/1115 voor het overige.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, ambtenaar van staat.

w.g. Van Kreveld w.g. Kos
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2011

580.