Uitspraak 201104223/1/H4


Volledige tekst

201104223/1/H4.
Datum uitspraak: 7 december 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], wonend te Eindhoven,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 1 maart 2011 in zaak nr. 10/191 in het geding tussen:

[appellanten]

en

het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.

1. Procesverloop

Bij besluit van 8 juli 2009 heeft het college zijn besluit om op 30 juni 2009 de in de woning aan de [locatie] te Eindhoven (hierna: de woning) aangetroffen hennepkwekerij te ontmantelen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het [appellanten] medegedeeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang op hen zullen worden verhaald.

Bij besluit van 26 november 2009 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 1 maart 2011, verzonden op 3 maart 2011, heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 april 2011, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 oktober 2011, waar het college, vertegenwoordigd door mr. B. Timmermans, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Onbetwist staat vast dat het gebruik van de woning als hennepkwekerij in strijd is met het geldende bestemmingsplan, artikel 2.9.1 van het Gebruiksbesluit en artikel 2.52 van het Bouwbesluit, zodat het college bevoegd was terzake handhavend op te treden.

2.2. [appellanten] betogen dat zij niet als overtreder kunnen worden aangemerkt, aangezien zij de woning hadden verhuurd. Volgens hen is de huurder van de woning de overtreder en had het college jegens hem handhavend moeten optreden.

[appellanten] stellen dat van hen niet kon worden geëist controles uit te voeren, vooral niet nu zij de woning pas sinds kort verhuurden.

Voorts betogen [appellanten] dat de rechtbank heeft miskend dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. Daartoe voeren zij aan dat het college geen bestuursdwang toepast jegens woningbouwcoöperaties als verhuurder van woningen waarin hennepkwekerijen worden geconstateerd, maar jegens de huurder.

2.2.1. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, is de overtreder de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang verschuldigd, tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.

Ingevolge het tweede lid vermeldt de beschikking dat de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder plaatsvindt.

2.2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 augustus 2010 in zaak nr. 200910069/1/H1) mag van de eigenaar van een pand dat in strijd met de bestemming als hennepkwekerij wordt gebruikt, worden gevergd dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het door hem verhuurde pand wordt gemaakt. Hij dient aannemelijk te maken dat hij niet wist en niet kon weten dat het pand als hennepkwekerij werd gebruikt.

Gelet op de verklaringen van [appellanten] ter zitting bij de rechtbank dat zij vanaf de aanvang van de huur op 1 maart 2009 slechts één maal de woning hebben bezocht om de huur op te halen en dat nadien de huurder de huurpenningen contant bij de verhuurder voldeed, is niet aannemelijk dat zij hebben voldaan aan hun plicht om zich tot op zekere hoogte te informeren over het gebruik van de woning en de persoon van de huurder.

Uit het voorgaande volgt dat [appellanten] niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij niet wisten of niet konden weten dat de woning als hennepkwekerij werd gebruikt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat zij als overtreder kunnen worden aangemerkt.

Het betoogt faalt.

2.2.3. Het betoog van [appellanten] dat het college in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel, faalt. De rechtbank heeft terecht en op juiste gronden geoordeeld dat, gelet op de verschillende posities van [appellanten] en een woningbouwcoöperatie als verhuurders, de gevallen niet als gelijk kunnen worden aangemerkt.

2.3. [appellanten] betogen voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er een spoedeisende situatie was zodat het college onmiddellijk bestuursdwang moest toepassen. Daartoe voeren zij aan dat het college had kunnen volstaan met het afsluiten van de elektriciteit.

2.3.1. Ingevolge artikel 5:24, vierde lid, gelezen in samenhang met het vijfde lid, van de Awb, zoals die wet luidde ten tijde hier van belang, behoeft het bestuursorgaan geen termijn te gunnen waarbinnen belanghebbenden tenuitvoerlegging van bestuursdwang kunnen voorkomen door zelf maatregelen te treffen indien de vereiste spoed zich daartegen verzet.

Ingevolge het zesde lid zorgt het bestuursorgaan, indien de situatie dermate spoedeisend is dat het bestuursorgaan de beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet tevoren op schrift kan stellen, alsnog zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling en bekendmaking.

2.3.2. Uit het rapport 'Toelichting gevaarzetting hennepkwekerij' dat is opgesteld naar aanleiding van het onderzoek van 30 juni 2009 bij de woning, blijkt dat onvakkundige handelingen zijn verricht met de elektra-installatie waardoor brandgevaar is ontstaan. Het college heeft naar voren gebracht dat het afsluiten van de elektriciteit niet volstond, omdat deze in dat geval op illegale wijze weer zou kunnen worden aangesloten waardoor opnieuw een brandgevaarlijke situatie zou kunnen ontstaan. De rechtbank heeft deze motivering terecht toereikend geacht voor het oordeel dat niet kon worden volstaan met afsluiting van de elektriciteitsvoorziening.

Het betoog faalt.

2.4. Voor zover [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college in het besluit van 8 juli 2009 niet had mogen volstaan met de melding dat de kosten op hen verhaald zouden worden, maar dat het college tevens de hoogte van de kosten had moeten vermelden, overweegt de Afdeling dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat artikel 5:25 van de Awb niet vereist dat de kosten van de bestuursdwang reeds in het desbetreffende besluit vermeld worden.

2.5. [appellanten] hebben eerst in hoger beroep aangevoerd dat spoedeisende bestuursdwang niet nodig was omdat volgens hen de politie in de onderhavige situatie primair een taak had, nu een strafbaar feit was geconstateerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom deze grond niet reeds in beroep kon worden aangevoerd en [appellanten] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen hadden behoren te doen, dient deze grond buiten beschouwing te blijven.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van staat.

w.g. Van Kreveld w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2011

190-687.