Uitspraak 201010657/1/R3


Volledige tekst

201010657/1/R3.
Datum uitspraak: 7 december 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B] (hierna in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Bergeijk,

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 7 september 2010, kenmerken 1712784/1719722 en 1712796/1719733, heeft het college van gedeputeerde staten besloten omtrent de goedkeuring van de door het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk bij besluit van 20 juli 2010 vastgestelde uitwerkingsplannen "Terlo uitwerking 1" en "Terlo uitwerking 2".

Tegen deze besluiten heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 november 2010, beroep ingesteld.

[appellant] en het college van burgemeester en wethouders hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2011, waar [appellant B], bijgestaan door mr. W. Krijger, is verschenen. Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door mr. T. Duffhues, werkzaam bij de gemeente, en M.M. Kuijken, wethouder, bijgestaan door mr. H.J.M. Wingens, advocaat te Nijmegen, verschenen. Verder zijn ter zitting ing. M.P.L.A. Jansen en ir. W. Beekman als deskundigen gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regelen. Bij het besluit over de goedkeuring van een uitwerkingsplan dient het college van gedeputeerde staten te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregelen is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) rust daarnaast op het college van gedeputeerde staten de taak te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college van gedeputeerde staten er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

2.2. De plannen betreffen een uitwerking van de bestemming "Woondoeleinden nader uit te werken (WU)", die in het op 15 oktober 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Terlo" is toegekend aan gronden ten westen van de Weebosserweg tot de Frater Romboutsstraat en voorzien in de ontwikkeling van ongeveer 113 woningen. Aan de waterparagraaf van de uitwerkingsplannen zijn, voor zover hier van belang, de waterhuishoudingsplannen van 8 juli 2010 en 20 juli 2010 (hierna: de waterhuishoudingsplannen) ten grondslag gelegd.

2.3. [appellant] komt op tegen de goedkeuring van beide uitwerkingsplannen. Hij betoogt dat de waterhuishoudingsplannen zijn gebaseerd op onjuiste uitgangspunten en dat het daardoor onzeker is of de daarin opgenomen maatregelen voldoende zijn om te voorkomen dat de reeds bestaande wateroverlast in de directe omgeving van de plangebieden als gevolg van de voorziene woningbouw zal toenemen. Met name stelt hij dat de metingen van de grondwaterstand grotendeels gebaseerd zijn op gegevens buiten het plangebied en daarom niet representatief kunnen worden geacht. Ter onderbouwing van dit betoog verwijst [appellant] naar een advies van het bureau Rasenberg Milieutechniek b.v. van 3 november 2010.

2.4. Uit de gedingstukken volgt dat de waterhuishoudingsplannen onjuistheden bevatten. Zo blijkt uit een reactie namens het gemeentebestuur van 14 februari 2011 dat een aantal hoogtes niet juist zijn opgenomen in de diverse versies van de waterhuishoudingsplannen. Bovendien blijkt uit het "Plan van aanpak onderzoek functioneren Breerijt" (hierna: plan van aanpak) van 3 februari 2011, opgesteld door het bureau Arcadis, dat een recente overstroming in de plangebieden niet met deze waterhuishoudingsplannen kan worden verklaard. Omdat de kans bestaat dat de nabijgelegen watergang Breerijt in de toekomst weer overstroomt, is het volgens het plan van aanpak nodig om het functioneren van de Breerijt beter inzichtelijk te maken en op basis daarvan maatregelen te bepalen om overlast als gevolg van een overstroming beheersbaar te maken. Naar aanleiding hiervan zijn de waterhuishoudingsplannen na het bestreden besluit op essentiële onderdelen aangepast. Zo is blijkens de rapportage "Functioneren Breerijt" van 14 juli 2011 van het bureau Arcadis het in deze plannen gehanteerde uitgangspunt van de gemiddeld hoogste grondwaterstand (hierna: GHG) voor de berekening van de waterafvoer verlaten en zijn aanvullende maatregelen om wateroverlast te voorkomen noodzakelijk gebleken.

Gelet op het voorgaande is het aan de uitwerkingsplannen ten grondslag gelegde onderzoek naar de waterhuishoudkundige gevolgen van de voorziene woningbouw onvoldoende geweest.

2.5. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat de uitwerkingsplannen zijn vastgesteld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Door de plannen niettemin goed te keuren, heeft het college gehandeld in strijd met artikel 3:2 van de Awb in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep van [appellant] is gegrond, zodat de bestreden besluiten dienen te worden vernietigd.

2.6. De Afdeling ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, in stand te laten. Daartoe wordt het volgende overwogen.

2.6.1. Uit de eerdergenoemde rapportage "Functioneren Breerijt" blijkt dat de GHG binnen het plangebied niet overal dezelfde is. Uit een toelichtend memorandum van het bureau Arcadis van 30 september 2011 blijkt dat de GHG gebruikt is om het niveau van de onderkant van de doorlaatopening te bepalen. Dit uitgangspunt wordt nu niet meer gehanteerd. Voor het niveau van de doorlaat wordt nu gebruik gemaakt van een winter- en zomerpeil, aldus het memorandum. In de rapportage "Functioneren Breerijt" worden de volgende maatregelen voorgesteld om wateroverlast te voorkomen: een waterberging, een bypass voor de Breerijt, het instellen van een zomer- en winterpeil in de waterpartijen van Terlo en een aanpassing van de watergangen en duikers langs de Weebosserweg.

Een onafhankelijke deskundige, te weten het bureau Artesia Water Research Unlimited (hierna: Artesia), heeft de rapportage "Functioneren Breerijt" beoordeeld in het rapport van 1 juli 2011. Volgens dit rapport zijn de dichtbij de Breerijt gelegen gemeentelijke meetpunten representatief voor het waterpeil. Om in de praktijk te kunnen inspelen op de wensen om enerzijds de verdroging te beperken en anderzijds de wateroverlast te beheersen is flexibel peilbeheer volgens Artesia een verstandige keuze. Diens conclusie is dat in de rapportage "Functioneren Breerijt" door analyse van veldmetingen en door ondersteunende berekeningen overtuigend is aangetoond dat de voorgestelde aanvullende maatregelen de wateroverlastproblematiek rond de Breerijt zeer sterk zullen reduceren.

2.6.2. [appellant] stelt in een reactie met verwijzing naar brieven van het bureau Rasenberg van 10 en 20 oktober 2011 dat er nog steeds onvoldoende waarborgen aanwezig zijn voor een goede waterhuishouding in zowel het plangebied, als in de directe omgeving daarvan. In dit verband voert hij aan dat de rapportage "Functioneren Breerijt" wederom uitgaat van onjuiste aannames en uitgangspunten, nu de gemeentelijke meetpunten voor de berekening van de GHG niet representatief zijn. Ook zijn de meetresultaten van [appellant] zelf, gebaseerd op peilbuizen binnen het plangebied, volgens hem ten onrechte niet meegenomen bij de berekeningen. Verder voert hij aan dat de bergingsvijver ten westen van het perceel Weebosserweg 29 nauwelijks water zal kunnen bergen omdat grote delen van het jaar de grondwaterstand gelijk is met het maaiveld. Door het wegnemen van de verstopping van de duikers zal er meer water afwateren op de Breerijt, waarmee geen rekening is gehouden, aldus [appellant]. Verder zal de bypass slechts gedeeltelijk in de opzet slagen omdat er door een hoogteverschil sprake is van tegenschot. De voorgestelde stuw ter plaatse van de natuurtuin is, gezien de hoogteligging, geen oplossing. Voorts blijkt uit de grafieken van de camera-inspectie van de duikers dat deze afwijken van de hoogtemetingen die behoren bij de waterhuishoudingsplannen. Verder is er door een deskundige van het bureau Rasenberg tijdens een rondgang op 5 september 2011 geconstateerd dat de capaciteit van de watergangen en duikers onvoldoende bleek te zijn. In meer algemene zin twijfelt [appellant] aan de afdwingbaarheid van de voorgenomen maatregelen.

2.6.3. Anders dan gesteld zijn de particuliere metingen wel in het rapport "Functioneren Breerijt" betrokken. Zij bevestigen volgens het bureau Artesia de wateroverlast in de bestaande situatie. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het oordeel van Artesia dat de dichtbij de Breerijt gelegen gemeentelijke meetpunten representatief zijn voor het waterpeil onjuist is, nog daargelaten dat het gehanteerde uitgangspunt van de GHG voor de berekening van de waterafvoer inmiddels is verlaten.

Ter zitting is namens Artesia verklaard dat de geschetste problemen met de bergingsvijver gebaseerd zijn op de huidige situatie en dat deze zich na het creeren van een zogeheten horizontale grondwaterstand niet meer voor zullen doen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit deskundigenoordeel onjuist is. Verder is namens de raad verklaard dat de toename van de afwatering als gevolg van de ontstopping van de duikers in de rapportage is meegenomen. Niet is gebleken dat deze verklaring onjuist is.

Ter zitting is door de deskundige van Artesia verder verklaard dat de bypass inmiddels is gerealiseerd en dat van een tegenschot geen sprake zal zijn. Ten aanzien van de stuw is er namens de raad op gewezen dat de hoogte bij de aanleg nader zal worden gedetailleerd en de aanleghoogte niet aan de werking van de stuw in de weg hoeft te staan. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de bij de bypass en de stuw geschetste hoogteverschillen niet bij de uitvoering van de maatregelen, voor zover nodig, kunnen worden weggenomen.

Artesia erkent dat de situatie met betrekking tot het riool niet gunstig is, maar dat het riool wel kan functioneren. Uit de camera-inspectie van de duikers blijkt voorts dat het niet nodig is om andere maatregelen te treffen dan de in de rapportage opgenomen maatregelen. Ter zitting is namens de raad verklaard dat de door [appellant] geconstateerde hoogteverschillen verklaard worden door een onjuist gebleken hoogtekaart.

Dat tijdens een rondgang op 5 september 2011 is geconstateerd dat de capaciteit van de watergang en duikers onvoldoende bleek te zijn is een momentopname terwijl nog niet alle aangekondigde maatregelen waren getroffen. Aan die rondgang kan dan ook niet de conclusie worden verbonden dat al deze maatregelen tezamen onvoldoende zullen zijn.

De raad heeft ter zitting toegezegd dat de maatregelen, waarvan de bypass reeds is uitgevoerd, voorafgaand aan de realisering van de uitwerkingsplannen zullen worden uitgevoerd. Voor deze maatregelen zijn inmiddels financiële middelen beschikbaar gesteld. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat aan de realisering van de maatregelen moet worden getwijfeld.

2.7. Gelet op het voorgaande heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat in de rapportage "Functioneren Breerijt" is uitgegaan van onjuiste uitgangspunten en dat de daarin genoemde maatregelen niet afdoende zijn om een verdere toename van de wateroverlast in de omgeving ten gevolge van de uitvoering van de uitwerkingsplannen te voorkomen.

2.8. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Nu het aantal uren dat is besteed aan een in opdracht van [appellant] uitgebracht deskundigenrapport, voor zover opgesteld ten behoeve van deze beroepsprocedure, niet is vermeld, kunnen de in verband hiermee gemaakte kosten in deze procedure niet voor vergoeding in aanmerking komen.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt de besluiten van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 7 september 2010 met de kenmerken 1712784/1719722 en 1712796/1719733;

III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten geheel in stand blijven;

IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 901,31 (zegge: negenhonderdeen euro en eenendertig cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

V. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.

Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van staat.

w.g. Hoekstra w.g. Kooijman
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2011

429-709.