Uitspraak 201100753/1/M2


Volledige tekst

201100753/1/M2.
Datum uitspraak: 23 november 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Loon op Zand,
appellant,

en

het college van burgemeester en wethouders van Loon op Zand,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 13 juli 2010 heeft het college hogere grenswaarden als bedoeld in artikel 83 van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) vastgesteld ten behoeve van zeven woningen. Dit besluit is op 16 september 2010 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 oktober 2010, beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 september 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr B. Maat, advocaat te Breda, alsmede het college, vertegenwoordigd door J. van den Berg MSc, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het bestreden besluit is genomen in verband met de vaststelling van het bestemmingsplan "Rechtvaart 2010". Dit bestemmingsplan maakt de bouw van zeven nieuwe woningen mogelijk.

2.2. [appellant] heeft bezwaar tegen het vaststellen van hogere grenswaarden in verband met de geluidbelasting aan de Rechtvaart. Hij stelt dat de procedure ten onrechte is doorlopen aangezien bron- en overdrachtsmaatregelen hadden moeten worden genomen. Hij stelt in dit verband dat het gelet op de toekomstige nieuwbouw ten zuiden van de Sweenstraat alsmede in verband met het extra verkeer vanuit het toekomstige industrieterrein De Kets—West II te verwachten is dat het verkeer op de Rechtvaart toe zal nemen.

2.2.1. Ingevolge artikel 76, eerste lid van de Wgh, worden bij de vaststelling van een bestemmingsplan of van een wijzigings- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de Wet ruimtelijke ordening dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74, ter zake van de geluidbelasting, vanwege de weg waarlangs de zone ligt, van de gevel van woningen, van andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen binnen die zone de waarden in acht genomen, die ingevolge artikel 82 en 100 als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt.

Ingevolge het tweede lid, onder a, voor zover hier van belang, worden in afwijking van het eerste lid, bij de vaststelling van een bestemmingsplan of van een wijzigings- of uitwerkingsplan als in dat lid bedoeld hogere waarden in acht genomen voor zover met toepassing van artikel 83 zodanige waarden zijn vastgesteld.

Ingevolge artikel 82, eerste lid, voor zover hier van belang, is behoudens het in artikel 83 bepaalde, de voor woningen binnen een zone ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de gevel, vanwege de weg, 48 dB.

Ingevolge artikel 83, eerste lid, kan voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidbelasting als bedoeld in artikel 82, eerste lid, een hogere dan de in dat artikel genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde, buiten de in de volgende leden bedoelde gevallen, voor woningen in buitenstedelijk gebied 53 dB en voor woningen in stedelijk gebied 58 dB niet te boven mag gaan.

Ingevolge artikel 100a, eerste lid, van de Wgh is het college binnen de grenzen van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting.

Ingevolge artikel 100a, vijfde lid, van de Wgh, voor zover hier van belang, kan het college slechts toepassing geven aan de in het eerste lid van dit artikel toegekende bevoegdheid tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting van de weg van de gevels van de betrokken woningen tot de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

2.2.2. Het college heeft zich bij het nemen van het bestreden besluit gebaseerd op het door Pouderoyen compagnons uitgevoerde akoestisch onderzoek, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van juni 2009 (hierna: het akoestisch rapport).

Wat het toepassen van bronmaatregelen betreft, staat in het akoestisch rapport dat het reduceren van de verkeersintensiteit of het reduceren van de snelheid vanuit verkeerskundig oogpunt geen optie is. Dergelijke maatregelen brengen met zich dat de doorgaande route zal moeten wijzigen. Dit heeft voor andere woningen een hogere geluidbelasting tot gevolg. Voorts wordt in het akoestisch rapport geconcludeerd dat de overschrijding voor een groot deel kan worden weggenomen door andere wegdektypen te realiseren. De kwaliteit van deze wegdektypen is echter niet constant en de kosten staan niet in verhouding tot het resultaat.

Wat het toepassen van overdrachtsmaatregelen betreft, staat in het akoestisch rapport dat er een stedenbouwkundig onacceptabele situatie ontstaat wanneer de woningen buiten de 48 dB-contour worden geplaatst. Voor een rustig straatbeeld dienen woningen en gebouwen immers in de voorgevelrooilijn te liggen. Voorts is het plaatsen van afscherming vanuit stedenbouwkundig en landschappelijk oogpunt ongewenst.

2.2.3. [appellant] heeft het akoestisch rapport zoals hierboven weergegeven niet bestreden en derhalve niet aannemelijk gemaakt dat het college onvoldoende heeft onderzocht of toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting vanwege de weg, van de gevel van de betrokken woningen tot de hoogste toelaatbare geluidbelasting al dan niet doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat voor toepassing van nadere maatregelen. Evenmin bestaat aanleiding voor het oordeel dat het college geen toepassing heeft mogen geven aan zijn bevoegdheid om hogere waarden vast te stellen. Het beroep is ongegrond.

2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Gerkema, ambtenaar van staat.

w.g. Mondt-Schouten w.g. Gerkema
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2011

472-718.