Uitspraak 201011490/1/H3


Volledige tekst

201011490/1/H3.
Datum uitspraak: 28 september 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Utrecht,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 oktober 2010 in zaak nr. 09/6979 in het geding tussen:

[appellant]

en

de korpschef van de politieregio Haaglanden.

1. Procesverloop

Bij besluit van 12 juni 2007 heeft de korpschef het verzoek van [appellant] om verstrekking van afschriften van alle in 2006 verleende en geweigerde verloven tot het voorhanden hebben van een vuurwapen afgewezen. De korpschef heeft zich bij dit besluit beperkt tot het verstrekken van informatie over het aantal in 2006 verleende, geweigerde en ingetrokken verloven en heeft [appellant] daarbij één geanonimiseerd voorbeeld van een verleend verlof en één geanonimiseerd voorbeeld van een ingetrokken verlof doen toekomen.

Bij besluit van 26 augustus 2009 heeft de korpschef het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar opnieuw gedeeltelijk gegrond verklaard en [appellant] een overzicht met gegevens betreffende de verleende, geweigerde en ingetrokken verloven verstrekt.

Bij uitspraak van 27 oktober 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 november 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 20 december 2010.

De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.

De korpschef heeft nadere stukken ingediend.

De korpschef heeft een verleend vuurwapenverlof, een geweigerd vuurwapenverlof, de resultaten van enkele proeven, twee niet-geanonimiseerde brieven en de gegevens waarvan openbaarmaking is geweigerd aan de Afdeling toegezonden. Daarbij heeft de korpschef medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling ervan kennis zal mogen nemen. De Afdeling heeft beslist dat de verzochte beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is en [appellant] gevraagd om toestemming, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). [appellant] heeft deze toestemming verleend voor zover het gaat om een verleend vuurwapenverlof, een geweigerd vuurwapenverlof en de gegevens waarvan openbaarmaking is geweigerd. Voor de overige stukken heeft hij deze toestemming geweigerd.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 augustus 2011, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. H. van Drunen, werkzaam bij Juridisch Adviesbureau Maury, en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. S. Denneman, werkzaam bij de politieregio, vergezeld door E.W. Koppejan, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) verstrekt een bestuursorgaan bij de uitvoering van zijn taak, onverminderd het elders bij wet bepaalde, informatie overeenkomstig deze wet en gaat het daarbij uit van het algemeen belang van openbaarheid van informatie.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

Ingevolge het vijfde lid wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.

Ingevolge artikel 10, tweede lid, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:

c. de opsporing en vervolging van strafbare feiten;

d. inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen;

e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;

[…]

g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel derden.

2.2. Bij besluit van 26 augustus 2009 heeft de korpschef, naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2009 in zaak nr. 200807811/1/H3, het tegen het besluit van 12 juni 2007 gemaakte bezwaar van [appellant] opnieuw gedeeltelijk gegrond verklaard. Daarbij heeft de korpschef van verloven van wapenverzamelaars in het geheel geen informatie openbaar gemaakt. Voorts heeft hij van de overige verloven alsnog het wapenmerk, wapentype en kaliber openbaar gemaakt. Verder heeft hij geweigerd fictieve verlofnummers, namen en vestigingsplaatsen van organisaties die verlofhouder zijn, woonplaatsen en geboortegemeenten van beheerders en woonplaatsen en geboortegemeenten van verlofhouders te verstrekken. Het belang van openbaarmaking van vorengenoemde gegevens weegt volgens de korpschef niet op tegen de belangen zoals genoemd in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, d, e en g, van de Wob.

2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat in het in beroep bestreden besluit niet is gemotiveerd waarom wordt geweigerd informatie te verstrekken. Het afleggen van mondelinge verklaringen ter zitting bij de rechtbank is onvoldoende, aldus [appellant]. Voorts heeft de rechtbank volgens [appellant] miskend dat de ter zitting bij de rechtbank gehoorde getuigen niet onafhankelijk zijn, nu zij werkzaam zijn of werkzaam zijn geweest bij de politieregio. Verder heeft de korpschef niet aannemelijk gemaakt dat identificatie van verlofhouders ook mogelijk is indien slechts een gedeelte van de thans geweigerde gegevens wordt verstrekt, aldus [appellant].

2.3.1. Vooropgesteld zij dat, anders dan [appellant] in het hogerberoepschrift tot uitgangspunt neemt, de korpschef het wapenmerk, het wapentype en het kaliber reeds openbaar heeft gemaakt, behoudens voor zover het gaat om wapenverzamelaars.

2.3.2. Dat ter zitting bij de rechtbank door twee getuigen een nadere toelichting is gegeven op de wijze waarop identificatie van verlofhouders zou kunnen plaatsvinden aan de hand van de door de korpschef geweigerde gegevens, maakt niet dat het besluit op bezwaar een motivering ontbeert. In dat besluit heeft de korpschef per gegeven gemotiveerd waarom hij zich op het standpunt stelt dat het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen de in het besluit genoemde uitzonderingsgronden. Bovendien heeft [appellant] op de ter zitting afgelegde getuigenverklaringen kunnen reageren en is het ook in hoger beroep mogelijk geweest om de inhoud van die verklaringen te weerleggen.

In de omstandigheid dat de twee getuigen werkzaam zijn of werkzaam zijn geweest bij de politieregio, is geen grond gelegen voor het oordeel dat de verklaringen wegens het ontbreken van onafhankelijkheid van die getuigen niet in de beoordeling mochten worden betrokken. Zonder nadere onderbouwing valt niet in te zien dat zij geen objectieve weergave hebben gegeven van de wijze waarop identificatie van verlofhouders kan plaatsvinden.

2.3.3. [appellant] heeft geweigerd de Afdeling toestemming te verlenen om kennis te nemen van onder meer de resultaten van enkele proeven. Hoewel het een betrokkene vrij staat om te weigeren deze toestemming te verlenen, komen de gevolgen van deze weigering volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 27 juli 2005 in zaak nr. 200407247/1), in beginsel voor risico van degene die de toestemming heeft geweigerd.

Met voormelde proeven is volgens de korpschef gedetailleerd gedemonstreerd op welke wijze de woonplaats en geboortegemeente van verlofhouders en beheerders, tezamen met gegevens die wel openbaar zijn gemaakt, kunnen leiden tot identificatie van individuele verlofhouders dan wel beheerders. Nu de Afdeling geen kennis heeft kunnen nemen van de resultaten van deze gedetailleerde proeven, is zij van oordeel dat met hetgeen in het besluit op bezwaar, zoals ter zitting nader toegelicht, in betrekkelijk algemene bewoordingen is gesteld, aannemelijk is gemaakt dat de woonplaats en geboortegemeente van verlofhouders en beheerders, tezamen met gegevens die wel openbaar zijn gemaakt, kunnen leiden tot identificatie van individuele verlofhouders dan wel beheerders. Niet valt in te zien dat die identificatie niet mogelijk is indien een van beide gegevens wel wordt verstrekt. Aan het openbaar maken van gegevens aan de hand waarvan de mogelijkheid bestaat dat verlofhouders van vuurwapens geïdentificeerd kunnen worden, is een zeker veiligheidsrisico verbonden. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat de korpschef zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat bij de woonplaats en geboortegemeente van verlofhouders en beheerders het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zwaarder weegt dan het belang van openbaarheid.

Het betoog faalt.

2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank een te ruime uitleg geeft aan de in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wob opgenomen uitzonderingsgrond. Deze uitleg is volgens [appellant] strijdig met de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling. Voorts tast openbaarmaking van de geweigerde gegevens het door deze uitzonderingsgrond beschermde belang op geen enkele wijze aan, aldus [appellant].

2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 december 2009 in zaak nr. 200904273/1/H3), is in de toelichting op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wob (Kamerstukken II, 1986/87, 19 859, nr. 3, blz. 35), vermeld dat de in deze bepaling neergelegde weigeringsgrond toepasbaar is wanneer in het kader van inspectie, controle en toezicht, gericht op het vaststellen van niet-strafbare feiten, van steekproefsgewijze systemen gebruik wordt gemaakt. Uit de ruime formulering van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wob, volgt echter dat deze concretisering niet uitputtend bedoeld kan zijn en dat slechts beoogd is een voorbeeld van een situatie te geven waarin deze weigeringsgrond kan worden ingeroepen.

2.4.2. De korpschef heeft aan zijn standpunt dat het belang van controle, toezicht en inspectie is betrokken bij openbaarmaking van de geweigerde gegevens ten grondslag gelegd dat het gevaar bestaat dat houders van een vuurwapen de voor verlening van een verlof noodzakelijke gegevens niet meer aan de politie willen toevertrouwen indien openbaarmaking van die gegevens op grond van de Wob niet kan worden geweigerd. Op die wijze zou het illegale wapenbezit kunnen toenemen, hetgeen de controle en het toezicht op het wapenbezit belemmert, aldus de korpschef. Gezien deze motivering valt naar het oordeel van de Afdeling niet in te zien dat het belang van controle, toezicht en inspectie niet wordt geraakt door openbaarmaking van de geweigerde gegevens.

Het betoog faalt.

2.5. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de korpschef verstrekking van alle gegevens met betrekking tot wapenverzamelaars mocht weigeren. Niet valt in te zien dat wapenverzamelaars aan de hand van de eerder wel verstrekte gegevens kunnen worden geïdentificeerd, aldus [appellant].

2.5.1. De korpschef heeft aan de weigering van de gegevens van verzamelaars ten grondslag gelegd dat bij deze groep het veiligheidsrisico groter is, nu verzamelaars soms grote aantallen vuurwapens bezitten. Voorts heeft de korpschef gesteld dat de groep verzamelaars een betrekkelijk kleine groep betreft, zodat identificatie van een individuele verzamelaar eerder kan plaatsvinden. Verder heeft de korpschef gesteld dat verzamelaars volgens de toepasselijke regelgeving gehouden zijn om naar buiten te treden met hun deskundigheid, bijvoorbeeld door het geven van voordrachten of het schrijven van publicaties, zodat over verzamelaars in openbare bronnen meer informatie te vinden is dan over andere verlofhouders. Dit alles bijeengenomen is de Afdeling, evenals de rechtbank, van oordeel dat de korpschef aannemelijk heeft gemaakt dat individuele verzamelaars reeds zouden kunnen worden geïdentificeerd indien slechts enkele gegevens openbaar worden gemaakt. Gelet op het met identificatie samenhangende veiligheidsrisico heeft de korpschef zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat bij verzamelaars het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zwaarder weegt dan het belang van openbaarheid van de verzochte gegevens.

Het betoog faalt.

2.6. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet aannemelijk is gemaakt dat meer dan twee verloven abusievelijk niet zijn verstrekt. [appellant] voert aan dat de rechtbank nader onderzoek had moeten doen naar onvolkomenheden in de gegevensverstrekking.

2.6.1. Niet valt in te zien dat de korpschef niet alle redelijkerwijs te verlangen moeite heeft gedaan om de door [appellant] verzochte gegevens te verstrekken. Niet is uitgesloten dat de gegevens van een enkel verlof nog ontbreken, doch het is niet aannemelijk dat in zodanige mate fouten in het aan [appellant] verstrekte overzicht voorkomen dat moet worden geoordeeld dat de korpschef gegevens heeft achtergehouden.

Het betoog faalt.

2.7. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten het beroep gegrond te verklaren. Daartoe voert hij aan dat ter zitting bij de rechtbank ontbrekende gegevens zijn overgelegd door de korpschef.

2.7.1. Dit betoog faalt. Volgens het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting bij de rechtbank heeft de korpschef aldaar alsnog de wapennummers verstrekt van verloven die op naam van musea staan. Volgens hetzelfde verslag heeft [appellant] vervolgens de op die gegevens betrekking hebbende beroepsgrond ingetrokken. Gelet hierop heeft de rechtbank in de verstrekking van deze gegevens terecht geen aanleiding gezien het beroep gegrond te verklaren.

2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, voorzitter, en mr. K.J.M. Mortelmans en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.

w.g. Offers w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2011

176-640.