Uitspraak 201107968/1/H2 en 201107968/2/H2


Volledige tekst

201107968/1/H2 en 201107968/2/H2.
Datum uitspraak: 7 september 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:

het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuid,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 juni 2011 in zaak nr. 10/1846 in het geding tussen:

Bisdom van Haarlem-Amsterdam en de Rooms-Katholieke Parochie van de Heilige Willibrordus Buiten de Veste, beiden gevestigd te Amsterdam

en

het dagelijks bestuur.

1. Procesverloop

Bij besluit van 11 juni 2009 heeft het dagelijks bestuur het complex aan de Ostadestraat 268-270 en Henrick de Keijserstraat 9 (hierna: het object) aangewezen als gemeentelijk monument.

Bij besluit van 3 maart 2010 heeft het dagelijks bestuur het door het bisdom en de parochie daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 juni 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank de door het bisdom en de parochie daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, het besluit van 3 maart 2010 vernietigd en het besluit van 11 juni 2009 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het dagelijks bestuur bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 juli 2011, hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft het dagelijks bestuur de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het bisdom en de parochie hebben een verweerschrift ingediend.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 september 2011, waar het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. L.M. Mulder, werkzaam in dienst van de gemeente Amsterdam, vergezeld door drs. S. Alberts, en het bisdom en de parochie, vertegenwoordigd door mr. M.F.A. Dankbaar, advocaat te Haarlem, vergezeld door P.H.G. Houben en I. Olsthoorn, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2.2. De rechtbank heeft het besluit van 3 maart 2010 wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht vernietigd. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het dagelijks bestuur de inhoudelijke bezwaren tegen de aanwijzing van het bisdom en de parochie en het door hen ingebrachte deskundigenadvies onvoldoende heeft weerlegd. Voorts heeft de rechtbank daartoe overwogen dat het dagelijks bestuur onvoldoende is ingegaan op de stelling van het bisdom en de parochie dat het gebouw indien dit behouden dient te blijven vrijwel niet te exploiteren, te verhuren of te verkopen is.

De rechtbank heeft vervolgens de mogelijkheid het geschil finaal te beslechten onderzocht. De rechtbank heeft het besluit van 11 juni 2009 herroepen, omdat zij uitgesloten acht dat het dagelijks bestuur in staat zal zijn de gebrekkige motivering van het besluit te herstellen en het bisdom en de parochie in de tussentijd schade lijden.

2.3. Het dagelijks bestuur betoogt in de eerste plaats dat de rechtbank heeft miskend dat het de adviezen van het Bureau Monumenten en Archeologie en de welstandscommissie aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen en de rechtbank door te oordelen dat het advies van Houben en Van Geel onvoldoende is weerlegd te zeer in de beoordelingsruimte van het dagelijks bestuur treedt. Voorts heeft de rechtbank miskend dat de verkoopwaarde niet nadelig beïnvloed wordt door de monumentstatus, zodat de mogelijkheid van verkoop niet wordt ingeperkt, aldus het dagelijks bestuur.

2.3.1. De rechtbank heeft bij de gaafheid van het object groot belang gehecht aan de omstandigheid dat sprake is van achterstallig onderhoud en bouwfysische gebreken. Het dagelijks bestuur heeft zich evenwel met recht op het standpunt gesteld dat de gaafheid van het object primair ziet op de vraag of de oorspronkelijke architectuur van het gebouw is gehandhaafd. Het dagelijks bestuur heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, ondanks het achterstallig onderhoud en bouwfysische gebreken, sprake is van een gaaf exemplaar van het structuralisme.

Met de rechtbank is de Afdeling evenwel van oordeel dat het dagelijks bestuur onvoldoende is ingegaan op het door het bisdom en de parochie ingebrachte advies van Houben en Van Geel wat de relatie betreft tussen het object en wat de betekenis betreft van de stroming van het structuralisme en het belang van het object daarin. Voorts is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat het dagelijks bestuur onvoldoende is ingegaan op de stelling van eisers dat het object vrijwel niet te exploiteren, te verhuren of te verkopen is indien het als monument moet worden gehandhaafd als gevolg van bouwfysische gebreken en van de indeling van het object. Daarbij is van belang dat het dagelijks bestuur de stelling van het bisdom en de parochie dat de ingrepen die moeten plaatsvinden om de bouwfysische gebreken en problemen met de indeling te verhelpen ten einde het object exploiteerbaar en derhalve verkoopbaar te maken nauwelijks denkbaar zijn zonder de monumentaal geachte structuralistische elementen, die in dit geval ook in het object zijn aangebracht, ervan aan te tasten, onvoldoende heeft weerlegd.

Gelet hierop is de rechtbank terecht tot de slotsom gekomen dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd en derhalve wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb dient te worden vernietigd.

2.4. Het dagelijks bestuur betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak heeft voorzien door het aanwijzingsbesluit te herroepen.

2.4.1. Niet kan worden uitgesloten dat het dagelijks bestuur de gebreken in de motivering met betrekking tot de waardestelling van het object en de gebruiksmogelijkheden en financiële waarde ervan van het besluit van 11 juni 2009, zoals gehandhaafd bij het besluit van 3 maart 2010, kan herstellen. Derhalve was voor herroeping van het primaire besluit geen plaats, ook niet in het kader van finale beslechting van het geschil. Dat het bisdom en de parochie schade lijden zolang het pand is aangewezen als gemeentelijk monument, kan voor de finale beslechting van het geschil weliswaar van belang zijn, maar is daarvoor niet doorslaggevend.

2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank Amsterdam het aanwijzingsbesluit van 11 juni 2009 heeft herroepen en voor het overige te worden bevestigd.

2.6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 juni 2011 in zaak nr. 10/1846, voor zover de rechtbank het aanwijzingsbesluit van 11 juni 2009 heeft herroepen;

III. bevestigt die uitspraak voor het overige;

IV. wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.

w.g. Wortmann w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2011

362.