Uitspraak 201012617/1/H2


Volledige tekst

201012617/1/H2.
Datum uitspraak: 14 september 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Rotterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 november 2010 in zaak nr. 10/1772 in het geding tussen:

[appellante]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 23 september 2009 heeft de Belastingdienst de huurtoeslag van [appellante] over het jaar 2007 op nihil vastgesteld en de teveel uitbetaalde voorschotten huurtoeslag over dat jaar ten bedrage van € 2.659,00 teruggevorderd.

Bij besluit van 29 maart 2010 heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 november 2010, verzonden op 12 november 2010, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 december 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 7 februari 2011.

De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 augustus 2011, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. A.H.G. Katz, advocaat te Rotterdam, en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. B.M.A. van Eck, werkzaam bij de Belastingdienst, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder c, sub 1, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: de Wht) wordt onder huurder verstaan de persoon die zijn hoofdverblijf heeft in een door hem gehuurde woning, daaronder begrepen een woonwagen, tenzij de overeenkomst van huur en verhuur een gebruik van de woning betreft dat naar zijn aard slechts van korte duur is.

Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) verleent de Belastingdienst de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend.

Ingevolge artikel 24, tweede lid, worden, indien voorschotten zijn verleend, deze verrekend met de tegemoetkoming.

Ingevolge het derde lid kan de in het tweede lid bedoelde verrekening leiden tot een terug te vorderen bedrag.

2.2. [appellante] heeft haar hoofdverblijf in de woning aan [locatie] te Rotterdam (hierna: de woning). Zij heeft de woning in mede eigendom met haar ouders, in de verhouding 1/3 onderscheidenlijk 2/3. [appellante] betaalt haar ouders € 400,00 per maand aan huur. [appellante] maakt gebruik van de mogelijkheid tot hypotheekrente-aftrek.

Bij besluit van 23 september 2009, gehandhaafd bij besluit van 29 maart 2010, heeft de Belastingdienst de huurtoeslag van [appellante] over het jaar 2007 op nihil vastgesteld en de teveel uitbetaalde voorschotten huurtoeslag over dat jaar teruggevorderd, omdat [appellante] de woning in mede eigendom heeft en niet kan worden aangemerkt als huurder als bedoeld in de Wht.

2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij als huurder van de woning recht heeft op huurtoeslag over het jaar 2007. In dit verband betoogt zij dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de definitie van huurder in de Wht gelijk is aan de definitie van dat begrip onder de Huursubsidiewet. [appellante] stelt dat zij voldoet aan de criteria die zijn gesteld in artikel 1, aanhef en onder c, sub 1, van de Wht en dat de mede-eigendom van de woning niet aan toekenning van huurtoeslag in de weg staat. Hierbij heeft de rechtbank volgens [appellante] miskend dat zij voor 1/3 deel eigenaar is van de woning en dat zij in ieder geval voor 2/3 deel recht heeft op huurtoeslag. In dit verband betoogt [appellante] dat zij gezien dit minderheidsbelang geen invloed kan uitoefenen op de huurprijs zodat de ratio van de definitie van huurder niet aan toekenning van huurtoeslag in de weg hoeft te staan.

Daarnaast betoogt [appellante] dat zij gezien het toegekende voorschot huurtoeslag over het jaar 2010 er op mocht vertrouwen over het jaar 2007 recht te hebben op huurtoeslag.

2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 14 juli 2010 in zaak nr. 200907986/1/H2; www.raadvanstate.nl) is de definitie van huurder van artikel 1, aanhef en onder c, sub 1, van de Wht gelijkluidend aan die uit de Huursubsidiewet die aan de Wht voorafging. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (Kamerstukken II, 1996/1997, 25 090, nr. 3, blz. 28) volgt dat in navolging van vaste jurisprudentie alleen als huurder in de zin van de wet wordt aangemerkt diegene die uitsluitend als huurder en niet mede krachtens een andere hoedanigheid in het genot van de woning is. Zo heeft een juridisch (mede)-eigenaar van de woning geen recht op huursubsidie. De definitie van huurder is in de Wht dus niet gewijzigd en de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 1 van de Wht geeft verder geen aanleiding voor het oordeel dat wat betreft de toelichting van deze definitie niet bij de parlementaire geschiedenis van de Huursubsidiewet kan worden aangesloten.

Gelet hierop heeft de rechtbank terecht en op goede gronden geoordeeld dat [appellante] niet als huurder in de zin van de Wht kan worden aangemerkt omdat zij mede eigenaar is van de woning.

Het betoog faalt.

2.3.2. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat aan de verlening van een voorschot huurtoeslag over het jaar 2010 niet het gerechtvaardigde vertrouwen kan worden ontleend dat een aanspraak op huurtoeslag over het jaar 2007 bestaat. Hierbij heeft zij terecht verwezen naar vaste jurisprudentie dat aan het verlenen van een voorschot niet het gerechtvaardigde vertrouwen kan worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op toeslag bestaat. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellante] aan de toekenning bij besluit van 26 april 2010 van een voorschot huurtoeslag over het jaar 2010 niet het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat zij over het jaar 2007 een aanspraak op huurtoeslag zou hebben, reeds nu bij besluit van 23 september 2009 de huurtoeslag van [appellante] over het jaar 2007 op nihil is vastgesteld en de teveel uitbetaalde voorschotten huurtoeslag over dat jaar zijn teruggevorderd.

Het betoog faalt.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.

w.g. Van Altena w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2011

85-630.