Uitspraak 201002968/1/M3


Volledige tekst

201002968/1/M3.
Datum uitspraak: 24 augustus 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante A] en [appellante B], beide gevestigd te Hendrik-Ido-Ambacht,

en

het college van burgemeester en wethouders van Hendrik-Ido-Ambacht,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 9 februari 2010 heeft het college hogere waarden als bedoeld in de Wet geluidhinder vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege industrielawaai van het gezoneerd industrieterrein "Aan de Noord" te Hendrik-Ido-Ambacht voor 28 bestaande woningen. Dit besluit is op 18 februari 2010 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 maart 2010, beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 mei 2011, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Winkelhuijzen, advocaat te Alphen aan den Rijn en E. Huizinga, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Soons-de Meester en E. Hoff, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

Belanghebbendheid

2.1. Het college betoogt dat [appellanten] niet als belanghebbenden bij het hogere waarden besluit kunnen worden aangemerkt. In dit verband voert het college aan dat [appellanten], gezien de afstand van hun bedrijfsvestigingen tot de percelen waar het besluit op ziet, geen feitelijke gevolgen van het besluit ondervinden.

2.1.1. Ingevolge artikel 8.1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan uitsluitend een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, wordt verstaan onder belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ingevolge het tweede lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

2.1.2. [appellanten] zijn gevestigd op het gezoneerd industrieterrein "Aan de Noord". Zoals de Afdeling heeft overwogen (onder meer in haar uitspraak van 29 april 2003, in zaak nr. 200201838/1, heeft een bedrijf dat is gevestigd op een gezoneerd industrieterrein een rechtens te erkennen belang dat rechtstreeks is betrokken bij een besluit tot vaststelling van de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege dat industrieterrein op woningen binnen die zone. Gelet hierop dienen [appellanten] te worden aangemerkt als belanghebbenden bij het bestreden besluit en is hun beroep derhalve ontvankelijk.

Terinzagelegging

2.2. [appellanten] stellen dat het rapport "Actualisatie zonebewakingsmodel IT 'Aan de Noord' definitief rapport, 14 juli 2008" (hierna: het rapport zonebewakingsmodel) ten onrechte niet tezamen met het ontwerp van het bestreden besluit ter inzage is gelegd. In dit verband voeren zij aan dat het rapport "Akoestisch onderzoek aanpassing hogere grenswaarden woningen Hendrik-Ido-Ambacht geluidzone IT 'Aan de Noord', definitief rapport 4 augustus 2009" (hierna: het akoestisch rapport), dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit en met het ontwerp van het bestreden besluit ter inzage is gelegd niet begrijpelijk is zonder het rapport zonebewakingsmodel. In Hoofdstuk 3 van het akoestisch rapport wordt namelijk vermeld dat voor dit onderzoek gebruik gemaakt is van het rapport zonebewakingsmodel, aldus [appellanten].

2.2.1. Het college stelt dat het rapport zonebewakingsmodel een achterliggend onderzoeksrapport is dat niet rechtstreeks als basis voor het bestreden besluit heeft gediend zodat het redelijkerwijs niet ter inzage hoefde te worden gelegd. Het rapport zonebewakingsmodel is volgens het college een openbaar en een voor ieder opvraagbaar rapport waarin voor het gehele industrieterrein "Aan de Noord", dat zich uitstrekt over vier gemeenten, de invoergegevens van het akoestisch rekenmodel zijn geactualiseerd. Het college heeft op basis van dit rapport binnen de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht akoestisch onderzoek verricht naar de mogelijkheden voor hogere grenswaarden en de resultaten daarvan neergelegd in het akoestisch rapport. Het akoestisch rapport vormt volgens het college de basis voor de besluitvorming en is met het ontwerp van het bestreden besluit ter inzage gelegd.

2.2.2. Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.

2.2.3. Ter zitting heeft de raad onweersproken verklaard dat het rapport zonebewakingsmodel een openbaar beschikbaar stuk is. Het rapport geeft inzicht in de geluidrechten van de op het bedrijventerrein "Aan de Noord" aanwezige bedrijven en geeft inzicht in de cumulatieve effecten op de zonegrens en ter hoogte van woningen waarvoor een hogere waarde voor de geluidbelasting is vastgesteld. In het akoestisch rapport dat met het ontwerp van het bestreden besluit ter inzage is gelegd, zijn de voor het akoestisch onderzoek relevante gegevens uit het rapport zonebewakingsmodel opgenomen en verwerkt voor zover die betrekking hebben op het gedeelte van het bedrijventerrein dat binnen de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht ligt. Gelet hierop behoefde dat rapport niet met het ontwerp van het bestreden besluit ter inzage te worden gelegd. Deze beroepsgrond faalt.

Wettelijk kader

2.3. Ingevolge artikel 44 van de Wet geluidhinder is de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege het betrokken industrieterrein, van de gevel van woningen binnen een krachtens artikel 40 vast te stellen zone, behoudens artikel 45, 50 dB(A).

Ingevolge artikel 45 van deze wet kan voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, bedoeld in artikel 44, een hogere dan de in dat artikel genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat, voor zover hier van belang, deze waarde voor aanwezige woningen 60 dB(A) niet te boven mag gaan.

Gebruikte modellen en invoergegevens

2.4. [appellanten] stellen dat niet duidelijk is of de ten behoeve van hun bedrijfsactiviteiten vergunde geluidruimte op juiste wijze is meegenomen in de besluitvorming en de onderzoeken die daaraan ten grondslag liggen.

2.4.1. Het college betoogt dat gebruik is gemaakt van het rapport zonebewakingsmodel met peildatum juni 2008, waarin voor alle bedrijven de geluidbelasting zoals toegestaan op grond van hun vergunning of krachtens een AMvB geldende regels is ingevoerd. Hieruit volgt volgens het college dat in de gebruikte rekenmodellen die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit is uitgegaan van de aan [appellanten] vergunde geluidruimte.

2.4.2. In hoofdstuk 3 van het akoestisch rapport staat beschreven welk rekenprogramma en welke methode zijn toegepast voor het opstellen van het rekenmodel voor het akoestisch onderzoek. Daarnaast is vermeld dat gebruik is gemaakt van het rapport zonebewakingsmodel waarin is uitgegaan van de geluidgegevens die door de bedrijven zijn verstrekt bij de aanvraag om een milieuvergunning of bij het doen van een melding ingevolge een AMvB. Uit de bijlagen 2 en 6 van het rapport zonebewakingsmodel volgt dat de geluidgegevens van [appellanten] zijn meegenomen. [appellanten] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de aan hun vergunde geluidruimte niet op een juiste wijze in het akoestisch onderzoek is meegenomen. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre onzorgvuldig tot stand is gekomen. Deze beroepsgrond faalt.

Groepsreductie

2.5. De beroepsgrond van [appellanten] met betrekking tot groepsreductie is ter zitting beperkt tot de stelling dat voor [appellante B] in het rapport zonebewakingsmodel ten onrechte geen groepsreductie is toegepast. [appellanten] hebben niet nader onderbouwd dat de wijze waarop in het rapport is omgegaan met groepsreductie heeft geleid tot een voor [appellante B] ongunstig resultaat. Geen aanleiding bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit in verband met dit aspect. Deze beroepsgrond faalt.

Cumulatie van geluid

2.6. [appellanten] stellen dat het college niet, althans onvoldoende heeft gemotiveerd of de cumulatieve geluidsbelasting aanvaardbaar is. In dit verband voeren [appellanten] aan dat in het akoestisch onderzoeksrapport op dit punt in het geheel een beoordeling ontbreekt en dat in het bestreden besluit wordt volstaan met slechts de overweging dat met de vastgestelde waarden, inclusief de cumulatie met aanwezig verkeerslawaai, sprake blijft van een akoestisch aanvaardbare situatie.

2.6.1. Het college betoogt dat bij het vaststellen van de hogere waarden aanvullend onderzoek is uitgevoerd naar het effect en de samenloop van verschillende geluidbronnen. Dit aanvullend onderzoek is in paragraaf 5.3. van het akoestisch onderzoek beschreven en in bijlage 5 bij dit onderzoek zijn van de desbetreffende woningen de resultaten van de cumulatieve geluidsbelastingen vermeld. Uit deze bijlage volgt volgens het college dat voor de desbetreffende woningen het gecumuleerde geluidniveau van wegverkeer en het gezoneerde industrieterrein ligt tussen de 58 en 62 dB, waarbij volgens het college de geluidbelasting van het industrieterrein maatgevend is. Het college stelt dat voor de woningen nog gevelmaatregelen zullen worden getroffen.

2.6.2. Ingevolge artikel 110a, zesde lid, van de Wet geluidhinder stellen burgemeester en wethouders, indien artikel 110f van toepassing is, slechts hogere waarden vast voor zover de gecumuleerde geluidbelastingen na de correctie op grond van artikel 110f, derde lid, niet leiden tot een naar hun oordeel onaanvaardbare geluidbelasting.

Ingevolge artikel 110f, eerste lid, voor zover hier van belang, dient ter plaatse van een woning waarop Afdeling 1 en 2, van Hoofdstuk V van toepassing is en die in twee of meer aanwezige geluidzones als bedoeld in artikel 40 en artikel 74 van de Wet geluidhinder is gelegen, overeenkomstig het Reken- en meetvoorschrift 2006 akoestisch onderzoek te worden gedaan naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidbronnen. Aangegeven dient te worden op welke wijze met de samenloop rekening is gehouden bij de te treffen maatregelen.

Ingevolge artikel 1.4 van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 wordt het effect van de samenloop van de verschillende geluidbronnen, bedoeld in artikel 110f van de Wet geluidhinder, bepaald overeenkomstig de in hoofdstuk 2 van bijlage I beschreven methode.

2.6.3. In bijlage 5 van het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde akoestisch rapport zijn de resultaten opgenomen van het onderzoek naar de effecten van de samenloop van de geluidbelasting vanwege industrielawaai en wegverkeerslawaai. De gecumuleerde geluidbelasting op de relevante woningen ligt tussen de 58 en 62 dB. Hetgeen door [appellanten] is aangevoerd geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze resultaten. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een dergelijke gecumuleerde geluidbelasting naar zijn oordeel niet onaanvaardbaar is. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat het college heeft aangegeven gevelmaatregelen te zullen treffen. Nu het akoestisch rapport ten grondslag ligt aan het bestreden besluit heeft het college mogen volstaan met de overweging dat met de vastgestelde waarden, inclusief de cumulatie met aanwezig verkeerslawaai, sprake blijft van een akoestisch aanvaardbare situatie. Deze beroepsgrond faalt.

2.7. Het beroep is ongegrond.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2011

163-678.