Uitspraak 201703540/1/R2


Volledige tekst

201703540/1/R2.
Datum uitspraak: 20 juni 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

1. Lidl Nederland GmbH, gevestigd te Huizen,
2. CBRE DRET Custodian II B.V. gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en anderen,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Gilze en Rijen,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 februari 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Centrum Rijen Oost" en het gelijknamige exploitatieplan vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben Lidl en CBRE en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 april 2018, waar Lidl, vertegenwoordigd door mr. R.J.H. Minkhorst, advocaat te Nijmegen, CBRE en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. A.M. Scharff, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door F.J.M. van der Putten en J. Dijkstra, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

Inleiding

2. Het bestemmingsplan maakt een nieuwe centrumontwikkeling mogelijk ten oosten van het bestaande winkelcentrum De Laverije aan het Wilhelminaplein in Rijen. Onderdeel van de ontwikkeling is de verplaatsing en uitbreiding van de supermarkt Lidl van het Pieter Breughelhof naar de Stationsstraat aan het Wilhelminaplein.

Lidl wil op de nieuwe locatie een grotere supermarkt realiseren dan in het bestemmingsplan is toegestaan. CBRE en anderen zijn eigenaren en exploitanten van winkels in winkelcentrum De Laverije. Zij stellen dat er geen behoefte is aan de in het plan toegelaten ontwikkeling.

De beroepen tegen het bestemmingsplan

Toetsingskader

3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het beroep van Lidl

4. Lidl stelt dat artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, onder 5 van de planregels ten onrechte voorziet in een supermarkt met een maximum winkelvloeroppervlak (hierna: wvo) van slechts 1.200 m2. De daaraan ten grondslag liggende motivering van de raad, dat een verplaatsing en uitbreiding van de Lidl supermarkt tot 1.200 m2 wvo past in de beschikbare uitbreidingsruimte en dat een verdere vergroting op basis van het distributie planologisch onderzoek en de gemeentelijke detailhandelsvisie niet mogelijk is, is ondeugdelijk.

Er is geen gemeentelijk detailhandelsbeleid bekend waaruit volgt dat supermarkten slechts een wvo mogen hebben van 1.200 m2. Bovendien is het wvo van twee bestaande supermarkten in het aan het plangebied grenzende winkelcentrum De Laverije al groter dan 1.200 m2.

Het aan het plan ten grondslag gelegde distributie planologisch onderzoek gaat uit van aannames en uitgangspunten die niet juist zijn. Uit een door Lidl overgelegd tegenrapport van bureau BSP van 29 mei 2017 (hierna: het tegenrapport) volgt dat er met de juiste uitgangspunten een marktruimte is voor een supermarkt van 1.500 m2 wvo.

4.1. Met de in de zienswijzennota genoemde "detailhandelsvisie" doelt de raad, zo heeft hij ter zitting toegelicht, op het distributie planologisch onderzoek. Aan het plan liggen twee distributie planologische onderzoeken ten grondslag. Het rapport "Distributie planologisch onderzoek, Deel 3: Visie op de gewenste detailhandelsstructuur" van bureau BRO van 23 maart 2012 (hierna: het dpo 2012) en het geactualiseerde rapport "Ruimtelijk-functionele effectenanalyse supermarktverplaatsing naar Oostwand Wilheminaplein" van bureau BRO van 29 juli 2015 (hierna: het dpo 2015).

4.2. Volgens het dpo 2015 ontstaat in de periode tot 2030 een theoretische uitbreidingsruimte van circa 415 m² wvo voor de dagelijkse artikelensector in de kern Rijen. De te verplaatsen supermarkt Lidl heeft een oppervlakte van 750 m2. Hieruit kan worden afgeleid dat er in de periode tot 2030 (nagenoeg) voldoende ruimte is voor de verplaatsing van een supermarkt met een oppervlakte van maximaal 1.200 m2. Voor een grotere supermarkt is gelet hierop geen marktruimte, aldus het dpo 2015.

Volgens het tegenrapport laat de opsteller van het dpo 2015 zich leiden door de limiet in het gemeentelijk beleid. In het tegenrapport staat verder dat Lidl zich moet kunnen meten met de supermarkten AH en Emté, die een wvo hebben van circa 1.450 m2. Volgens het tegenrapport is in het dpo 2015 geen rekening gehouden met een wijziging in de koopstromen door de verplaatsing van de supermarkt Lidl en met een lagere vloerproductiviteit van uitbreidingsmeters. Hiermee rekening houdend is in het tegenrapport een uitbreidingsruimte berekend van 765 tot 890 m2 wvo. Dat rechtvaardigt een wvo van 1500 m2. Een onevenredige aantasting van het ondernemersklimaat (leegstand) valt volgens het tegenrapport bij een dergelijke omvang niet te verwachten.

4.3. Een supermarkt is volgens het dpo 2015 in het bestemmingsplan ‘Centrumgebied Rijen’ alleen mogelijk met een maximale omvang van 1.500 m2 bvo. Het besluit tot het opnemen van een maximum voor (her-) nieuwvestiging in het bestemmingsplan is door het gemeentebestuur van Gilze en Rijen in 2013 genomen op basis van enerzijds de niet ongelimiteerde marktruimte voor uitbreidingen en anderzijds evenwichtige ontwikkelingsmogelijkheden, zodat een goed en gevarieerd winkelaanbod voor de bewoners zoveel mogelijk gewaarborgd blijft. Indien verplaatsing van een van beide supermarkten plaatsvindt naar het plan ‘Oostwand Wilhelminaplein’, kan daarmee een vergroting van de te verplaatsen supermarkt bereikt worden tot circa 1.200 m2 wvo (circa 1.500 m2 bvo), waardoor sprake zal zijn van een omvang die volgens de huidige maatstaven passend is voor een moderne service supermarkt. Om de stappen in artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening (de zogeheten ladder voor duurzame verstedelijking) te kunnen doorlopen is het van belang dat de distributieve mogelijkheden voor een verplaatsing in combinatie met uitbreiding (uitgaande van maximaal circa 450 m2 wvo bij de verplaatsing van de supermarkt Lidl, die een bestaande oppervlakte heeft van 750 m2, van het dagelijkse artikelenaanbod in Rijen (zowel kwantitatief als kwalitatief) in beeld wordt gebracht, aldus het dpo 2015.

4.4. Uit het voorgaande volgt dat bij de in het dpo 2015 berekende distributieve ruimte voor de verplaatsing van een supermarkt als uitgangspunt heeft gegolden een maximale omvang van 1.500 m2 bvo oftewel 1.200 m2 wvo die volgens de raad passend wordt geacht voor een supermarkt. Daaruit volgt echter niet dat de door Lidl gewenste supermarkt met een oppervlakte van 1.500 m2 wvo uit ruimtelijk oogpunt onaanvaardbaar is. Niet is onderzocht of de te verplaatsen supermarkt van Lidl met een door haar gewenste oppervlakte van 1.500 m2 wvo, zal leiden tot structurele leegstand in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Volgens het tegenrapport valt een onevenredige aantasting van het ondernemersklimaat (leegstand) bij een dergelijke omvang niet te verwachten. Het bestreden besluit gaat voorbij aan de ruimtelijke gevolgen van de door Lidl gewenste supermarkt en is in zoverre onzorgvuldig voorbereid. Het betoog slaagt.

Het beroep van CBRE en anderen

Artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening (ladder duurzame verstedelijking)

5. CBRE en anderen stellen dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro).

De kwantitatieve behoefte aan de in het plan toegelaten detailhandel is onvoldoende onderbouwd.

Veelzeggend is dat de oorspronkelijk beoogde ontwikkelaar niet bereid is de ontwikkeling op zich te nemen. Bovendien staat in het nabijgelegen winkelcentrum De Laverije thans reeds 607 m2 wvo leeg.

Volgens het dpo 2012 is er tot 2030 een marktruimte van 1.500 m2 wvo voor nieuwe winkels. In de zienswijzennota en de plantoelichting is deze marktruimte voor nieuwe winkels ingevuld met de beschikbaar gekomen detailhandel op de locatie van de te verplaatsen supermarkt Lidl (918 m2 wvo) en 560 m2 wvo voor detailhandel op de locatie aan het Wilhelminaplein. De aldus in de bestemming "Centrum - 1" toegelaten detailhandel van 1.478 m2 zou daarom passen binnen de berekende marktruimte. Volgens CBRE en anderen is daarbij echter ten onrechte de benodigde oppervlakte voor de te verplaatsen supermarkt buiten beschouwing gelaten.

Bovendien gaat de raad er ten onrechte van uit dat de in het dpo 2012 berekende marktruimte van 1.500 m2 wvo volledig beschikbaar is. Volgens het dpo 2012 wordt voor een deel van de behoefte, 750 m2 wvo, al voorzien door de realisatie van het voormalige "Centrumplan Oost".

Het handhaven van de detailhandelsbestemming op de buiten het centrum gelegen locatie voor de te verplaatsen supermarkt doet ook afbreuk aan de door de raad gestelde kwalitatieve behoefte aan een kernwinkelgebied. Ook het dpo 2012 gaat uit van een andere bestemming voor leegkomende winkels buiten het winkelconcentratiegebied. De kwalitatieve behoefte aan versterking van het centrumgebied wordt bovendien niet met het plan bereikt, omdat de nieuwe supermarkt gezien de situering van het bouwvlak wordt afgekeerd van het centrumgebied.

Daarnaast stellen CBRE en anderen dat de in de planregels toegelaten oppervlakte voor detailhandel ook wezenlijk afwijkt van de uitgangspunten in het distributie planologische onderzoek dat aan het plan ten grondslag is gelegd. In de planregels is niet gewaarborgd dat de beschikbare marktruimte van 1.500 m2 wvo uitsluitend wordt ingevuld met niet-dagelijkse detailhandel, waar in het dpo 2012 van uit is gegaan. Voorts is in het dpo 2015 weliswaar enige uitbreidingsruimte berekend voor supermarkten, maar de aanname in dat rapport dat het vrijkomende supermarktpand van Lidl niet opnieuw wordt ingevuld met een winkel in de dagelijkse sector is evenmin in de planregels geborgd. Het persoonsgebonden overgangsrecht in artikel 14, lid 14.3, van de planregels is in strijd met artikel 3.2.3 van het Bro omdat het is toegekend aan een rechtspersoon. Volgens hen zijn er onvoldoende waarborgen om te voorkomen dat zich op de locatie van de te verplaatsen supermarkt een vijfde supermarkt zal vestigen.

6. Artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro, zoals dat gold ten tijde van belang, luidt:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;"

Kwantitatieve behoefte

6.1. Dat de oorspronkelijk beoogde ontwikkelaar de ontwikkeling niet op zich neemt, betekent naar het oordeel van de Afdeling nog niet dat aan de in het plan toegelaten centrumontwikkeling geen behoefte bestaat. Ook de gestelde huidige leegstand van een deel van de winkelruimte in De Laverije leidt nog niet tot deze conclusie. Het betoog faalt.

6.2. Aan het plan liggen het dpo 2012 en het geactualiseerde dpo 2015 ten grondslag. Volgens bijlage 2 van het dpo 2012 zal er in 2030 een netto marktruimte aanwezig zijn van circa 1.500 m² wvo voor nieuwe winkels. Dit valt (per saldo) uiteen in een marktruimte voor de niet-dagelijkse sector van circa 1.740 m2 wvo en een klein overschot aan m2 wvo voor de dagelijkse sector. Volgens het dpo 2015 is er voor de periode tot 2030 inmiddels circa 415 m² wvo distributieve ruimte aanwezig voor uitbreiding van het aanbod in de dagelijkse sector. Voor de verplaatsing van de supermarkt Lidl met een wvo van 750 m2 en uitbreiding daarvan tot 1.200 m2 wvo is volgens het dpo 2015 derhalve voldoende ruimte.

CBRE en anderen hebben naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat marktruimte van 1.500 m2 voor nieuwe winkels in de niet-dagelijkse sector en de marktruimte voor de te verplaatsen supermarkt tot 1.200 m2 wvo in de dpo’s onjuist is berekend. De stelling van CBRE en anderen dat bij de invulling van de in de bestemming "Centrum - 1" toegelaten detailhandel tot 1.478 m2 wvo de benodigde oppervlakte voor de te verplaatsen supermarkt ten onrechte buiten beschouwing is gelaten volgt de Afdeling niet. Daarvoor is immers een afzonderlijke aanduiding met een wvo van maximaal 1.200 m2 opgenomen.

Dat, naar CBRE en anderen ter zitting hebben gesteld, in de berekening van de uitbreidingsruimte voor nieuwe winkels uit het dpo 2012 ten onrechte ook de huidige locatie van supermarkt Lidl zou zijn meegenomen, waardoor deze winkeloppervlakte dubbel zou zijn meegeteld, volgt de Afdeling evenmin. Het dpo 2012 biedt daarvoor geen aanknopingspunten.

Het betoog faalt.

6.3. Volgens het dpo 2015 omvat het eerste ontwerpvoorstel van het "Centrumplan Oost" 750 m2 wvo bedoeld voor dagwinkels. De realisatie van deze ontwikkeling was mogelijk in het voorheen geldende bestemmingsplan "Centrumgebied Rijen". Het "Centrumplan Oost" is echter, anders dan CBRE en anderen stellen, niet gerealiseerd. Er wordt gewerkt aan een aanpassing van het ontwerp en ook van het beoogde programma. De stelling van CBRE en anderen dat de berekende marktruimte van 1.500 m2 wvo niet volledig beschikbaar is, is gelet op het voorgaande dan ook onjuist. Het betoog faalt.

Kwalitatieve behoefte

6.4. Volgens het dpo 2015 zijn de beide supermarkten, waarvan er voor één verplaatsing aan de orde is, gelegen in de uitloopstraten. Het DPO 2012 geeft voor deze gebieden aan dat bestaande winkels hier gehandhaafd kunnen worden met een beperkte uitbreidingsmogelijkheid. Volgens het dpo 2015 komt er door de verplaatsing van een van beide kleinere supermarkten een groter pand voor hergebruik beschikbaar in het begin van een van de uitloopstraten van het centrum. Dit vrijkomende pand zou mogelijk gebruikt kunnen worden voor de vestiging van een grootschalige winkel. Anders dan CBRE en anderen stellen gaat het dpo 2015 er gelet hierop niet van uit dat de detailhandelsbestemming op de oude locatie vervalt. Het betoog faalt.

6.5. CBRE en anderen leiden uit de situering van het bouwvlak af dat de nieuwe supermarkt wordt afgekeerd van het centrumgebied. In de verbeelding van het plan ligt de gevellijn echter aan de zijde van het Wilhelminaplein. Ingevolge artikel 3, lid 3.2.2, aanhef en onder b, van de planregels dient de voorgevel van het hoofdgebouw in of maximaal 2 meter achter de gevellijn te worden gebouwd. Er bestaat gelet hierop geen grond voor het oordeel dat de nieuwe supermarkt wordt afgekeerd van het centrumgebied. Het betoog faalt.

Planregels

7. De Afdeling overweegt over het betoog dat de in de planregels toegelaten oppervlakte voor detailhandel afwijkt van de uitgangspunten in de dpo’s en dat deze onvoldoende waarborgen bevatten om te voorkomen dat zich op de locatie van de te verplaatsen supermarkt een nieuwe winkel in dagelijkse goederen zal vestigen, als volgt.

7.1. Artikel 1.27 van de planregels luidt:

"In deze regels wordt onder detailhandel verstaan: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit."

Artikel 1.60 luidt:

"In deze regels wordt onder supermarkt verstaan: detailhandel in de vorm van een zelfbedieningszaak met een grote verscheidenheid aan hoofdzakelijk levensmiddelen."

Artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, onder 1 en 5, luidt:

"De voor "Centrum - 1" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. op de begane grondlaag van gebouwen:

1. detailhandel met een wvo van maximaal 1.478 m2;

[…]

5. ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt, één supermarkt met een wvo van maximaal 1.200 m2;

[…]"

Artikel 3, lid 3.5.3, aanhef en onder a, luidt:

"Ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt' mogen de gronden en bouwwerken uitsluitend ten behoeve van één supermarkt en de daarbij horende functies overeenkomstig artikel 3.1 onder a onder 5 pas in gebruik worden genomen indien het gebruik als supermarkt op het adres Pieter Breughelhof 3 te Rijen is beëindigd."

Op de verbeelding is de aanduiding "supermarkt" toegekend aan de gronden van het te ontwikkelen centrum.

Artikel 14, lid 14.3, van de planregels luidt:

"Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - supermarkt met persoonsgebonden overgangsrecht' is het gebruik van een supermarkt toegestaan, met dien verstande dat de bevoegdheid daartoe is beperkt tot de organisatie (Lidl, KVK 32061446, vestigingsnummer 000000501719) die op het moment van inwerkingtreding van dit plan ter plaatse een supermarkt exploiteert.

Zodra het gebruik als supermarkt door deze partij wordt beëindigd vervalt het recht op gebruik van deze gebouwen als supermarkt."

7.2. Zoals CBRE en anderen terecht hebben betoogd, is niet uitgesloten dat de in artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, onder 1, van de planregels toegelaten detailhandel van maximaal 1.478 m2 wvo, die in de dpo’s was berekend voor de niet dagelijkse goederen, ook wordt ingevuld met detailhandel in de dagelijkse goederen, waarvoor maar een beperkte marktruimte is. In deze bepaling wordt immers geen onderscheid gemaakt tussen detailhandel in dagelijkse en in niet dagelijkse goederen.

Zoals de Afdeling heeft geoordeeld in de uitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, betekenen de omstandigheid dat een kwantitatieve behoefte ontbreekt, de omstandigheid dat een ruimtelijke ontwikkeling zal leiden tot een overaanbod in een bepaalde branche, de omstandigheid dat een ruimtelijke ontwikkeling zal leiden tot marktverschuiving in een bepaalde branche, of tot sluiting van ondernemingen, of dat deze zal leiden tot leegstand nog niet dat niet is voldaan aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. De Afdeling acht daarbij van belang of zodanige gegevens voorhanden zijn dat kan worden geconcludeerd dat voor structurele leegstand niet behoeft te worden gevreesd.

Volgens het dpo 2015 is, wanneer ook andere m2 wvo in het plan Oostwand Wilhelminaplein gerealiseerd worden in de dagelijkse sector dan berekend, op voorhand niet uit te sluiten dat er effecten zullen optreden bij de andere bestaande supermarkten of dagelijkse artikelenwinkels in Rijen. Echter, zelfs als daardoor onverhoopt een van die bestaande zaken verdwijnt, dan zijn de effecten op de consumentenverzorging of de detailhandelsstructuur niet onaanvaardbaar omdat er ook nieuw, sterker aanbod, op een daarvoor goed in de beleidsmatig beoogde detailhandelsstructuur passende plekken bij gekomen is. Per saldo wordt het centrumgebied en de detailhandelsstructuur van Rijen versterkt, aldus het dpo 2015.

CBRE en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze conclusie onjuist is. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbare structurele leegstand.

Het betoog faalt.

7.3. De raad heeft erkend dat het persoonsgebonden overgangsrecht zoals opgenomen in artikel 14, lid 14.3, van de planregels in strijd is met artikel 3.2.3 van het Bro.

Anders dan de raad ter versterking van het kernwinkelgebied heeft beoogd staat artikel 3, lid 3.5.3, aanhef en onder a, van de planregels er bovendien niet aan in de weg dat zich op de locatie van de te verplaatsen supermarkt aan het Pieter Breughelhof, waar ingevolge de planregels ook detailhandel is toegestaan, een andere winkel in dagelijkse goederen vestigt. Het plan is in zoverre onzorgvuldig vastgesteld.

Het betoog slaagt.

Afwijkingsmogelijkheden

8. CBRE en anderen betogen dat de in artikel 3, lid 3.3, aanhef en onder a, van de planregels opgenomen bevoegdheid om een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van onder meer de bouwregel in artikel 3, lid 3.2.2, dat hoofdgebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd en de bouwregel dat de goothoogte niet meer bedragen dan 9 meter, ten onrechte niet in oppervlakte is begrensd.

8.1. Artikel 3, lid 3.3, aanhef en onder a, van de planregels bevat een stedenbouwkundige randvoorwaarde en laat onverlet dat het wvo voor detailhandel in de planregels is begrensd, evenals de bouwhoogte. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat deze afwijkingsmogelijkheid nader had moeten worden begrensd. Het betoog faalt.

Discrepantie planregeling en vaststellingsbesluit

9. CBRE en anderen stellen dat in afwijking van de zienswijzennota in artikel 3, lid 3.2.1, aanhef een onder a, van de planregels is bepaald dat het bebouwingspercentage niet meer mag bedragen dan 80. In de zienswijzennota was toegezegd dat dit percentage zou worden aangepast naar 70.

Ook is in afwijking van de zienswijzennota artikel 3, lid 3.5.3, aanhef en onder b, op grond waarvan gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt' in gebruik mogen worden genomen indien is verzekerd dat het gebruik als supermarkt op het adres Pieter Breughelhof 3 te Rijen binnen 1 jaar is beëindigd, ten onrechte niet geschrapt.

9.1. Zoals de raad heeft erkend wijkt artikel 3, lid 3.2.1, aanhef een onder a, en artikel 3, lid 3.5.3, aanhef en onder b, zoals opgenomen in het digitaal beschikbare plan, af van het door de raad vastgestelde plan. Het college van burgemeester en wethouders heeft het door de raad vastgestelde plan, nu dat niet in overeenstemming met het vaststellingsbesluit was gepubliceerd op www.ruimtelijkeplannen.nl, opnieuw gepubliceerd en ter inzage gelegd.

9.2. In het vaststellingsbesluit is vermeld dat de raad heeft besloten om het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen naar aanleiding van de ingediende zienswijzen. Op p. 10 en 11 (aanpassing bebouwingspercentage bestemming "Centrum - 1" aan Wilhelminaplein naar 70 en een aanpassing van de voorwaardelijke verplichting door artikel 3, lid 3.5.3, aanhef en onder b, te schrappen) zijn de desbetreffende wijzigingen in de planregels weergegeven. Hieruit kan naar het oordeel van de Afdeling worden afgeleid hoe het vastgestelde bestemmingsplan luidt.

9.3. Op grond van artikel 1.2.1, eerste lid, van het Bro stelt het college van burgemeester en wethouders bestemmingsplannen langs elektronische weg beschikbaar. De Afdeling overweegt dat na vaststelling van het plan een rechtsonzekere situatie is ontstaan doordat het college op de in artikel 1.2.2. van het Bro bedoelde landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl een versie van het bestemmingsplan heeft gepubliceerd die niet in overeenstemming was met het bestemmingsplan zoals de raad dat blijkens het vaststellingsbesluit heeft vastgesteld. Met het verwijderen van de foutieve versie van het bestemmingsplan op de website www.ruimtelijkeplannen.nl, en het publiceren hierop van de versie van het bestemmingsplan zoals de raad die heeft vastgesteld en door die versie opnieuw ter inzage te leggen, is naar het oordeel van de Afdeling de rechtsonzekere situatie weggenomen. Zie ook de uitspraak van 24 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2980, overweging 5.3.

Gelet op het vorenstaande heeft het college alsnog het bestemmingsplan zoals de raad dat heeft vastgesteld beschikbaar gesteld.

Het betoog geeft dan ook geen aanleiding tot vernietiging van het bestreden besluit.

Herhalen en inlassen zienswijze

10. CBRE en anderen hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. CBRE en anderen hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Conclusie

11. Gelet op hetgeen in 4.4. en 7.3. is overwogen, is de conclusie dat het bestemmingsplan, voor zover het betreft artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, onder 5, van de planregels en het plandeel met de bestemming "Centrum-1" ter plaatse van het perceel Pieter Breughelhof 3, is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb en, voor zover het betreft artikel 14, lid 14.3, van de planregels, is vastgesteld in strijd is met artikel 3.2.3 van het Bro.

De beroepen tegen het exploitatieplan

12. Gelet op hetgeen in 11. is overwogen en gezien de samenhang met het bestemmingsplan zullen de beroepen van Lidl en CBRE en anderen tegen het exploitatieplan in de einduitspraak worden beoordeeld.

Bestuurlijke lus

13. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen 20 weken na verzending van deze uitspraak de gebreken in het bestreden besluit te herstellen.

De raad dient daartoe met inachtneming van hetgeen in 4.4 en 7.3. is overwogen:

a. te onderzoeken of de te verplaatsen supermarkt van Lidl met een door haar gewenste oppervlakte van 1.500 m2 wvo, zal leiden tot structurele leegstand in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro en de gevolgen van dit onderzoek voor het plan te bezien;

b. het plandeel met de bestemming "Centrum-1" ter plaatse van het perceel Pieter Breughelhof 3 zodanig aan te passen dat na verplaatsing van de daar gevestigde supermarkt een andere winkel in dagelijkse goederen niet is toegestaan;

c. artikel 14, lid 14.3, van de planregels te schrappen;

dan wel een ander besluit te nemen.

De raad dient tevens de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Proceskosten en griffierecht

14. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Gilze en Rijen op om

- binnen 20 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen de daar omschreven gebreken te herstellen en;

- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.

w.g. Slump w.g. Boermans
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2018

429.