Uitspraak 200905661/5/R1


Volledige tekst

200905661/5/R1.
Datum uitspraak: 10 augustus 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Zevenhuizen, gemeente Zuidplas,
2. [appellante sub 2], gevestigd te Moerkapelle, gemeente Zuidplas,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SO Group B.V., gevestigd te Moerkapelle, gemeente Zuidplas,
4. [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 4]), beiden wonend te Zevenhuizen, gemeente Zuidplas,
5. [appellante sub 7], wonend te Zevenhuizen, gemeente Zuidplas, in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [appellant sub 5], wonend te Zevenhuizen, gemeente Zuidplas,
6. [appellant sub 6 A] en [appellant sub 6 B], beiden wonend te Zevenhuizen, gemeente Zuidplas,
7. [appellante sub 7], wonend te Zevenhuizen, gemeente Zuidplas,
8. de stichting Stichting bevordering zelfrealisatie Knibbelweg, gevestigd te Zevenhuizen, gemeente Zuidplas,
9. [appellante sub 9], gevestigd te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland,
10. [appellante sub 10], gevestigd te Zevenhuizen, gemeente Zuidplas,
11. [appellant sub 11], wonend te Moerkapelle, gemeente Zuidplas,
12. [appellant sub 12], wonend te Moerkapelle, gemeente Zuidplas,
13. [appellante sub 13 A] en [appellante sub 13 B], beide gevestigd te Moerkapelle, gemeente Zuidplas,
14. de vereniging Vereniging van Eigenaren Tuinbouwbedrijven Hoge Zuidplaspolder (hierna: VvE Tuinbouwbedrijven Hoge Zuidplaspolder) en andere, alle gevestigd te Zevenhuizen, gemeente Zuidplas,

en

de raad van de gemeente Zuidplas, voorheen gemeente
Zevenhuizen-Moerkapelle,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2009 heeft de raad van de gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle, thans: Zuidplas, het bestemmingsplan "Zuidplas Noord" en de exploitatieplannen "Zuidplas Noord deel Wonen Moerkapelle" en "Zuidplas Noord deel Glastuinbouw & Bedrijven" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], bij brief bij de Raad van State ingekomen op 31 augustus 2009, [appellante sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 september 2009, SO Group bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 september 2009, [appellant sub 4], [appellante sub 7] in haar hoedanigheid van bewindvoerder, [appellant sub 6 A] en [appellant sub 6 B], [appellante sub 7] en Stichting Knibbelweg, bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 7 september 2009, [appellante sub 9], [appellante sub 10], [appellant sub 12], [appellant sub 11] en [appellante sub 13 A] en [appellante sub 13 B] bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 8 september 2009 en de VvE Tuinbouwbedrijven Hoge Zuidplaspolder en andere bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 9 september 2009, beroep ingesteld. [appellante sub 7] in haar hoedanigheid van bewindvoerder, [appellant sub 6 A] en [appellant sub 6 B], [appellante sub 7] en Stichting Knibbelweg hebben hun beroepen aangevuld bij brieven van 1 oktober 2009. [appellante sub 10] heeft haar beroep aangevuld bij brief van 6 oktober 2009. [appellant sub 12], [appellant sub 11] en [appellante sub 13 A] en [appellante sub 13 B] hebben hun beroepen aangevuld bij brieven van 2 oktober 2009.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. [appellante sub 2], [appellant sub 4], [appellante sub 7] in haar hoedanigheid van bewindvoerder, [appellante sub 7], [appellant sub 6 A] en [appellant sub 6 B], Stichting Knibbelweg, [appellante sub 10], de VvE Tuinbouwbedrijven Hoge Zuidplaspolder en andere, [belanghebbende A] en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

[appellant sub 1], de raad en [belanghebbende B] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 april 2011, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. M.L.B. Smits, werkzaam bij Smits Advies Omgevingsrecht, [appellante sub 9], vertegenwoordigd door [gemachtigden], [appellant sub 11], [appellant sub 12] en [appellante sub 13 A] en [appellante sub 13 B], allen vertegenwoordigd door D.C. van der Wel, werkzaam bij Vellekoop Makelaardij, de VvE Tuinbouwbedrijven Hoge Zuidplaspolder en andere, vertegenwoordigd door ing. A.N.A. van den Berg, werkzaam bij Agro AdviesBuro, en de raad, vertegenwoordigd door A. de Vries, drs. W.N. Zwama, mr. A. van der Ven en E.J. Greving zijn verschenen. Voorts is daar [belanghebbende B], bijgestaan door mr. H.A. Samuels Brusse, advocaat te Utrecht, als partij gehoord.

De Afdeling heeft de behandeling van de beroepen van [appellant A], de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DANA International B.V. en anderen, [appellanten B] en [appellante C] afgesplitst en voortgezet onder zaak nr 200905661/1/R1.

2. Overwegingen

Het bestemmingsplan

Inhoudelijke aspecten

2.1. Het bestemmingsplan heeft onder meer als doel de planologische kaders voor gebiedsontwikkeling in Zuidplas Noord vast te leggen. Het onderhavige bestemmingsplan wordt begrensd door de Ringvaart tussen de kernen Zevenhuizen en Moerkapelle, de zuidkant van de bestaande woningbouw Moerkapelle, de nieuwbouw Moerkapelle-Oost, de Julianastraat, de Bredeweg, de Noordelijke Dwarsweg, de Vierde Tocht, de groenzone Zevenhuizen en de lintzone van de Knibbelweg.

Het bestemmingsplan voorziet in een netto-oppervlak van 95 ha voor herplaatsing en nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven, de aanleg van de N456 West, inpassing en verbreding van rijksweg A12 en de bouw van ongeveer 800 woningen met bijbehorende voorzieningen.

2.1.1. In de Nota Ruimte is de driehoek Rotterdam- Zoetermeer- Gouda (Zuidplas) aangewezen als uitbreidingsruimte van de Zuidvleugel van de Randstad. De hoofdkeuzen voor het gebied tot 2030 zijn vastgelegd in de op 22 september 2004 door de Stuurgroep driehoek RZG Zuidplas vastgestelde Interregionale Structuurvisie (hierna: ISV). De ISV geeft een langetermijnvisie voor dit gebied in het algemeen en voor de Zuidplaspolder in het bijzonder. In de ISV zijn onder meer de volgende kwantitatieve opgaven gesteld:

- ruimte voor 15.000 tot 30.000 woningen, waarvan tot 2020 ongeveer 15.000;

- 150 tot 300 ha bedrijventerrein, waarvan 125 ha tot 2020;

- 200 ha glastuinbouw voor nieuwvestiging.

De ISV is vervolgens uitgewerkt in het in januari 2006 door de raden van de vijf betrokken grondgebiedgemeenten vastgestelde Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas (hierna: ISP) en het op 24 mei 2006 door de provinciale staten van Zuid-Holland vastgestelde streekplan "Zuid-Holland Oost, tweede partiële herziening Zuidplas" (hierna: de partiële herziening Zuidplas).

In de partiële herziening Zuidplas wordt een visie op de ruimtelijke ontwikkeling van het gehele Zuidplasgebied gegeven. Het raamwerk van lanen, linten en tochten vormt volgens de partiële herziening Zuidplas reeds van oudsher de ruimtelijke structuur en identiteit waarbinnen de ruimtelijke opgaven voor het gebied een plaats moeten vinden. Ten behoeve van het onderbrengen van de nieuwe functies in de Zuidplas is verbetering van het regionale wegennet noodzakelijk. De ontsluiting door openbaar vervoer is eveneens een belangrijke drager van de verstedelijkingsmogelijkheden. De nieuwe locaties voor wonen en werken zijn gerelateerd aan de ontwikkeling van het regionale en gebiedsontsluitende wegennet die ertoe dienen om het gebied als onderdeel van de netwerkstad te realiseren. De nieuw te ontwikkelen woonmilieus moeten een duidelijk eigen gezicht krijgen in aanvulling op de bestaande woonmilieus. De Zuidplas wordt verder niet alleen een belangrijk woongebied, maar ook een belangrijk werkgebied. Door zijn centrale ligging in de Randstad is het gebied een aantrekkelijke vestigingplaats voor bedrijven en is het tevens gunstig gelegen voor de glastuinbouwsector.

Het ISP is een gemeenschappelijk plan van de vijf betrokken grondgebiedgemeenten (Zevenhuizen-Moerkapelle, Moordrecht, Waddinxveen, Nieuwerkerk aan den IJssel en Gouda), in samenwerking met de provincie Zuid-Holland, de gemeente Rotterdam en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Het plangebied van het ISP bestaat onder meer uit de Zuidplaspolder. In het ISP is Zuidplas Noord voor een groot deel gereserveerd voor glastuinbouw. Daarnaast wordt ook ruimte geboden voor de ontwikkeling van een deel van de opgave voor nieuwe bedrijfsterreinen. Verder vinden in het plangebied activiteiten plaats die onderdeel uitmaken van de totale Zuidplasopgave, zoals wonen, werken en voorzieningen. Hierbij wordt in het ISP voor Zuidplas Noord uitgegaan van de bouw van ongeveer 800 woningen in Moerkapelle-Oost en -Zuid.

2.2. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat uit voornoemd beleid volgt dat behoefte bestaat aan nieuwe woningen, glastuinbouw en bedrijventerreinen en dat het plan hierin voorziet. Nu het gaat om de ontwikkeling van een gebied met een grote omvang en de invulling van het gebied in fasen zal plaatsvinden, is deels gekozen voor nog uit te werken bestemmingen. Als gevolg van de in het plan opgenomen ontwikkelingen worden verschillende agrarische, glastuinbouw- en overige bedrijven onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan gebracht. Deze bedrijven kunnen, aldus de raad, tot het moment van grondoverdracht of, indien daar sprake van is, het moment van onteigening hun bedrijfsvoering continueren op grond van het overgangsrecht. De raad stelt dat uitbreiding van een bedrijf in principe niet mogelijk is, met uitzondering van reeds verleende bouwvergunningen. Wel biedt het overgangsrecht uit het bestemmingsplan de mogelijkheid tot een eenmalige ontheffing voor vergroting van een bedrijf met maximaal 10%.

De beroepen van [appellant sub 12], [appellant sub 11] en [appellante sub 13 A] en [appellante sub 13 B], alsmede [appellant sub 4], voor zover gericht tegen sportvoorzieningen

2.3. [appellante sub 13 A] en [appellante sub 13 B] en [appellant sub 12] richten zich tegen het plandeel met de bestemming "Woongebied - Uit te werken 2" voor zover het betreft het perceel [locatie 1] onderscheidenlijk [locatie 2]. [appellante sub 13 A] en [appellante sub 13 B] voeren aan dat hun aannemers- en metselbedrijf ten onrechte niet als zodanig is bestemd en dat de planregeling in zoverre leidt tot schade. Deze schade kan worden vermeden als de raad toezegt dat hij binnen twee jaar overgaat tot aankoop van het perceel op onteigeningsbasis. Deze toezegging is ten onrechte niet gedaan, hetgeen leidt tot rechtsonzekerheid omtrent de voortzetting en ontwikkeling van hun bedrijf. [appellant sub 12] vreest dat zijn siertuin en schuur niet kunnen worden behouden.

2.3.1. Blijkens de verbeelding en het verhandelde ter zitting is aan het perceel [locatie 2] onder meer de bestemming "Woongebied - Uit te werken 2" toegekend ter plaatse van een gedeelte van het erf, de schuur en de siertuin van [appellant sub 12]. Voorts is de bestemming "Woongebied - Uit te werken 2" toegekend aan het perceel [locatie 1] ter plaatse van het bedrijf van [appellante sub 13 A] en [appellante sub 13 B].

Ingevolge artikel 20, lid 20.1, aanhef en onder a, van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de voor "Woongebied - Uit te werken 2" aangewezen gronden bestemd voor woningen met de daarbij behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en tuinen en (open) erven.

Ingevolge lid 20.1, aanhef en onder b, zijn de voor "Woongebied - Uit te werken 2" aangewezen gronden bestemd voor kleinschalige bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in milieucategorie 1 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten als opgenomen in bijlage 2.

2.3.2. De raad heeft ter zitting verklaard dat onvoldoende financiële middelen beschikbaar zijn om de verwezenlijking van zowel de woonwijk Moerkapelle-Oost als de woonwijk Moerkapelle-Zuid op korte termijn te laten aanvangen. Gelet hierop zal in 2012 worden gestart met de realisering van Moerkapelle-Oost en in een later stadium binnen de planperiode met de realisering van Moerkapelle-Zuid. Ter plaatse van de percelen [locatie 2] en [locatie 1] bestaat echter, gelet op het verhandelde ter zitting, niet het voornemen om binnen de planperiode over te gaan tot verwezenlijking van de bestemming. De raad heeft voorts verklaard dat hij de siertuin en schuur op het perceel [locatie 2] alsmede het bedrijf op het perceel [locatie 1] in een herziening van het bestemmingsplan als zodanig zal bestemmen. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en met de enkele verwijzing naar de economische crisis - waarvan ten tijde van de vaststelling van het plan reeds sprake was - onvoldoende is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat betreft de plandelen met de bestemming "Woongebied - Uit te werken 2" voor het perceel [locatie 2] onderscheidenlijk het perceel [locatie 1] niet met de vereiste zorgvuldigheid zijn voorbereid. Het beroep van [appellant sub 12] is op dit punt gegrond. Het beroep van [appellante sub 13 A] en [appellante sub 13 B] is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te worden vernietigd.

2.4. [appellant sub 11], [appellant sub 12] en [appellant sub 4] richten zich tegen het plandeel met de bestemming "Woongebied - Uit te werken 2" grenzend aan hun woonpercelen aan de [locatie 1] onderscheidenlijk [locatie 2] onderscheidenlijk [locatie 3]. Zij vrezen voor een verslechtering van hun woon- en leefklimaat vanwege de sportvoorzieningen die ter plaatse mogelijk worden gemaakt. Zij stellen daarvan licht- en geluidhinder te zullen ondervinden. Tevens vrezen zij voor een waardevermindering van hun woningen.

2.4.1. Ingevolge artikel 20, lid 20.1, onder d, van de planregels zijn de voor "Woongebied - Uit te werken 2" aangewezen gronden bestemd voor sportvoorzieningen in de vorm van buitensportaccommodaties met de daarbij behorende voorzieningen, waaronder in elk geval begrepen een kantine, was- en kleedruimten en ruimten ten dienste van beheer.

Ingevolge lid 20.4.2, onder e, wordt in het uitwerkingsplan de exacte ligging van ongeveer 60.000 m² aan sportvoorzieningen (buitensportaccommodaties inclusief de daarbij behorende additionele voorzieningen) vastgelegd.

Ingevolge lid 20.4.2, onder k, worden in het uitwerkingsgebied de omvang en situering van het sportpark voor Moerkapelle vastgelegd met de daarbij behorende sportvoorzieningen en overige voorzieningen (kantines, kleedkamers, etcetera), waarbij de omvang aan te realiseren sportvoorzieningen wordt afgestemd op het te realiseren voorzieningenniveau voor de kern Moerkapelle.

Ingevolge lid 20.4.3, onder a, voor zover hier van belang, worden in het uitwerkingsgebied ten minste 100 en ten hoogste 300 woningen gebouwd. Het exacte aantal woningen hangt af van de ruimtelijke invulling in het woongebied Moerkapelle-Oost ("Woongebied - Uit te werken 1") en de invulling van het uitwerkingsgebied met sportvoorzieningen (verplaatsing van bestaande sportvoorzieningen uit het "Woongebied - Uit te werken 1" inclusief een uitbreiding).

2.4.2. Uit de zienswijzennota volgt dat ten tijde van de vaststelling van het bestreden besluit nog niet vaststond of de sportvoorzieningen in Moerkapelle-Oost of Moerkapelle-Zuid worden gerealiseerd. Derhalve heeft de raad sportvoorzieningen in beide woongebieden mogelijk gemaakt. Hij heeft ter zitting evenwel toegelicht dat hij enkel voornemens is gronden gelegen in het gebied Moerkapelle-Oost binnen de planperiode voor sportvoorzieningen aan te wenden. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en met de enkele verwijzing naar de economische crisis - waarvan ten tijde van de vaststelling van het plan reeds sprake was - onvoldoende is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat betreft artikel 20, lid 20.1, onder d, lid 20.4.2, onder e en lid 20.4.2, onder k, van de planregels is vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. De beroepen van [appellant sub 12], [appellant sub 11] en [appellant sub 4] zijn in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.

2.5. [appellant sub 12] vreest voorts voor een verslechtering van zijn woon- en leefklimaat vanwege het plandeel met de bestemming "Woongebied - Uit te werken 2", voor zover daarmee in de nabijheid van zijn gronden een ontsluitingsweg kan worden gerealiseerd. In dit verband stelt hij verder dat een waardevermindering van zijn woning zal optreden.

2.5.1. Ingevolge artikel 20, lid 20.1, aanhef en onder e, van de planregels zijn de voor "Woongebied - Uit te werken 2" aangewezen gronden, voor zover hier van belang, bestemd voor toegangs- en ontsluitingswegen.

Ingevolge lid 20.4.2, onder a, worden de situering alsmede de aard en omvang van (ontsluitings)wegen, woonstraten en de overige inrichting van het openbaar gebied afgestemd op de omgeving.

Ingevolge het bepaalde onder d wordt in het uitwerkingsplan de exacte ligging van de (ontsluitings)weg(en) vastgelegd, waarbij de ontsluitingsstructuur in het gebied zoveel mogelijk overeenkomstig de ter plaatse of in de nabijheid van de aangegeven aanduiding "specifieke vorm van verkeer - ontsluitingsstructuur indicatief" wordt gerealiseerd.

Ingevolge lid 20.4.2, onder x, sub 2, wijkt binnen het vlak met de gebiedsaanduiding "specifieke vorm van wonen - kwaliteitszone" de inrichting af van het bepaalde in de voorafgaande bepalingen alsmede de algemene bouwregels als bedoeld in artikel 20, lid 20.4.3, en wordt de inrichtingsbepaling in acht genomen dat in het uitwerkingsplan de exacte ligging van de (ontsluitings)weg(en) en langzaamverkeersverbindingen wordt vastgelegd.

2.5.2. Voor zover [appellant sub 12] vreest dat ter plaatse of in de nabijheid van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - langzaamverkeersroute indicatief" op de verbeelding een ontsluitingsweg wordt gerealiseerd, wordt overwogen dat de desbetreffende aanduiding niet wordt verklaard in de planregels behorend bij de bestemming "Woongebied - Uit te werken 2". Derhalve komt daaraan geen betekenis toe. Het beroep mist in zoverre feitelijke grondslag. Voorts wordt overwogen dat uit artikel 20, lid 20.4.2, aanhef en onder d, van de planregels volgt dat ten behoeve van de realisering van ontsluitingswegen de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - ontsluitingsstructuur indicatief" van betekenis is. Daarvan is in de nabijheid van het perceel van [appellant sub 12] op de verbeelding evenwel geen sprake. Gelet hierop mist het beroep ook in zoverre feitelijke grondslag. Het beroep van [appellant sub 12] is in zoverre ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 4] voor het overige

2.6. [appellant sub 4] voert verder aan dat de raad ten onrechte de bestemming "Woongebied - Uit te werken 2" heeft toegekend aan zijn strook grond met een diepte van ongeveer 24 m die is gelegen tussen zijn gronden met de bestemming "Glastuinbouwbedrijvenlandschap - Uit te werken 2" en de op zijn perceel geprojecteerde ontsluitingweg ten oosten van de Julianaweg. [appellant sub 4] betoogt dat hierdoor een onrendabele strook grond ontstaat waardoor hij wordt belemmerd in zijn mogelijkheden voor de ontwikkeling en exploitatie van de gronden met de bestemming "Woongebied - Uit te werken 2".

2.6.1. De raad stelt dat ten behoeve van het woongebied de begrenzing is gehanteerd uit het streekplan en dat daarbij de maximale ruimte voor de dorpsuitbreiding wordt benut. Hij stelt voorts dat de strook nog nader moet worden ingericht, maar dat het ten behoeve van een goede inpassing van het woongebied bijvoorbeeld mogelijk is dat de strook wordt gebruikt om het woongebied met groen en water af te schermen van het glastuinbouwgebied.

2.6.2. De Afdeling is van oordeel dat de raad in redelijkheid de bestemming "Woongebied - Uit te werken 2" heeft kunnen toekennen aan de strook grond. Daarbij heeft hij van belang kunnen achten dat de aan de strook grond toegekende bestemming een uitwerking mogelijk maakt waardoor het woongebied wordt afgescheiden van het glastuinbouwgebied. De raad heeft in redelijkheid meer gewicht kunnen toekennen aan voornoemd belang dan aan het belang van [appellant sub 4] bij een andere door hem gewenste bestemming. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat is aangesloten op een sloot, de begrenzing van het woongebied nog indicatief is en niet aannemelijk is gemaakt dat de strook grond geen nut zal hebben ten behoeve van de mogelijk gemaakte woningbouw.

2.7. [appellant sub 4] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Glastuinbouwbedrijvenlandschap - Uit te werken 2" voor zijn gronden aan de [locatie 4], voor zover de bestemmingsregeling niet toelaat dat aan passanten versnaperingen van het eigen landbouwbedrijf worden aangeboden om vervolgens ter plaatse te nuttigen. Volgens [appellant sub 4] valt niet in te zien waarom een dergelijke vorm van kleinschalige horeca niet kan worden toegestaan als categorie 1- of 2-bedrijfsactiviteit.

2.7.1. De raad acht horeca-activiteiten alleen wenselijk binnen het centrum in en rond de Dorpsstraat.

2.7.2. Niet in geschil is dat horeca-activiteiten ter plaatse van het perceelsgedeelte met de bestemming "Glastuinbouwbedrijvenlandschap - Uit te werken 2" niet zijn toegelaten. De Afdeling is van oordeel dat de raad in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang dat is gelegen in het versterken van de centrumfunctie dan aan het belang van [appellant sub 4] bij de mogelijkheid voor kleinschalige horeca-activiteiten op zijn gronden.

2.8. [appellant sub 4] betoogt dat de bestemming "Glastuinbouwbedrijvenlandschap - Uit te werken 2" bedrijfswoningen en bestaande in- en uitritten ten onrechte niet toelaat.

2.8.1. Uit de plantoelichting volgt dat het streven van de raad erop is gericht om bedrijfswoningen bij de nieuwe kassencomplexen slechts toe te staan in de lanen en linten.

In de plantoelichting staat voorts dat in het kader van de planontwikkelingen voor de Zuidplaspolder een bedrijfsstratenstructuur is opgenomen om een goede ontsluiting van de glastuinbouwbedrijven te realiseren waarbij de bestaande wegenstructuur zo min mogelijk wordt belast met extra vrachtverkeer van en naar de glastuinbouwbedrijven en de veiling in Bleiswijk. In dat kader is in het gebied ten noorden van de A12 een bedrijfsstraat geprojecteerd in het verlengde van de Van Hasseltweg, tussen de Bredeweg en de Julianaweg. Naast de functie voor de afwikkeling van glastuinbouwverkeer van en naar de hoofdwegenstructuur, dienen de bedrijfsstraten ook om de glastuinbouwpercelen te ontsluiten die niet grenzen aan de openbare weg. Om de nieuwe glastuinbouwpercelen in het gebied ten noorden van de A12 tussen de Ringvaart en de Bredeweg goed te kunnen ontsluiten is een interne ontsluitingsstructuur noodzakelijk. De bedrijfsstraat in het verlengde van de Van Hasseltweg kan worden beschouwd als een onderdeel van deze interne structuur en ontsluit de nieuwe glastuinbouwpercelen vanaf de Julianaweg en de Bredeweg. In het verweerschrift staat dat hiermee wordt beoogd te voorkomen dat een groot aantal nieuwe uitritten ontstaat en de doorstroming en de verkeersveiligheid op de Julianaweg worden beperkt. Voorts staat in het verweerschrift dat uit artikel 22, lid 22.5.2, onder ff, van de planregels niet volgt dat huidige in- en uitritten niet mogen worden benut.

2.8.2. Ingevolge artikel 22, lid 22.1, van de planregels, voor zover van belang, zijn de voor "Glastuinbouwbedrijvenlandschap - Uit te werken 2" aangewezen gronden bestemd voor:

a. een grootschalig gesloten glastuinbouwgebied met volwaardige tuinbouwbedrijven en sierteeltbedrijven voor alle typen glastuinbouwteelt;

b. uitsluitend ten behoeve van dubbel ruimtegebruik met glastuinbouwbedrijven, bedrijfsbebouwing niet zijnde kassen behorende bij de glastuinbouwbedrijven, waaronder begrepen vernieuwing van bestaande bedrijfsbebouwing met inbegrip van een (her)indeling van de percelen, met dien verstande dat:

1. de bedrijven of bedrijfsactiviteiten direct of indirect verbonden zijn aan glastuinbouw dan wel het agrogerelateerde bedrijvigheid betreft;

2. de bedrijven of bedrijfsactiviteiten behoren tot milieucategorie 1 tot en met 3 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten als opgenomen in bijlage 3;

c. uitsluitend ten behoeve van dubbel ruimtegebruik met glastuinbouwbedrijven, bedrijven direct of indirect verbonden of ten dienste aan de glastuinbouw, waaronder in elk geval begrepen logistieke bedrijvigheid, voor zover deze voorkomen in milieucategorie 1 tot en met 3.1 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten als opgenomen in bijlage 3;

alsmede ook voor:

[…]

g. ontsluitingswegen (bedrijfsstraten), in- en uitritten;

[…]

met de daarbij behorende:

m. gebouwen en bouwwerken;

[…].

Ingevolge lid 22.3, aanhef en onder c, worden tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in elk geval gerekend woondoeleinden.

Ingevolge lid 22.5.2, onder ff, vindt de ontsluiting van het glastuinbouwbedrijvenlandschap plaats via aan te leggen interne bedrijfsstraten die via een centraal punt extern aansluiten op de Julianaweg met een verbinding naar de bestaande en/of nieuw te realiseren regionale infrastructuur.

2.8.3. Uit artikel 22, lid 22.1, van de planregels volgt dat in- en uitritten zijn toegelaten. Gelet hierop mist het beroep in zoverre feitelijke grondslag. Voor zover [appellant sub 4] vreest dat bestaande in- en uitritten in het uitwerkingsplan niet als zodanig zullen worden bestemd - wat daarvan ook zij - wordt overwogen dat belanghebbenden in het kader van het uitwerkingsplan rechtsmiddelen kunnen aanwenden.

Voorts wordt in het niet nader onderbouwde standpunt van [appellant sub 4] geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om bedrijfswoningen binnen de bestemming "Glastuinbouwbedrijvenlandschap - Uit te werken 2" niet toe te staan.

2.9. [appellant sub 4] acht de bestemming "Glastuinbouwbedrijvenlandschap - Uit te werken 2", vanwege de economische crisis en de slechte financiële positie van de glastuinbouwsector, niet uitvoerbaar. In dit verband wijst hij erop dat de gewenste innovatie en het streven naar duurzame glastuinbouwbedrijven, zoals tot uitdrukking gebracht in de planregels, niet haalbaar zijn, nu de daaraan verbonden kosten zodanig hoog zijn dat een rendabele bedrijfsvoering niet mogelijk is.

2.9.1. De enkele verwijzing naar de economische crisis in zijn algemeenheid en de gestelde huidige financiële positie van de glastuinbouwsector in het bijzonder geeft onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plandeel met de bestemming "Glastuinbouwbedrijvenlandschap - Uit te werken 2" niet binnen de planperiode van 10 jaar kan worden uitgevoerd. Daarbij komt dat [appellant sub 4] ook zelf tot realisering wil overgaan.

2.10. [appellant sub 4] richt zich voorts tegen het plandeel met de bestemming "Verkeer - Wegverkeer 3", voor zover daarmee een verbreding van de Julianaweg mogelijk wordt gemaakt. Hij betoogt dat de verbreding leidt tot een belemmering van de verkeersdoorstroming en een verkeersonveilige situatie. Hij vreest in dit verband dat na de verbreding van de weg een maximumsnelheid wordt ingevoerd van 80 km per uur, hetgeen volgens hem niet samengaat met de in- en uitritten, welke aan de Julianaweg zijn gelegen. Volgens [appellant sub 4] valt niet in te zien waarom de bestaande Julianaweg niet als ventweg kan worden behouden en dat parallel daaraan een nieuwe weg wordt gerealiseerd. [appellant sub 4] voert aan dat dit een beter alternatief is vanuit het oogpunt van een goede verkeersdoorstroming. Die weg zal dan tevens op een grotere afstand zijn gesitueerd van de woningen aan de Julianaweg, hetgeen geluidoverlast en lichthinder ter plaatse van deze woningen beperkt. Bovendien beperkt dit de verslechtering van de luchtkwaliteit, aldus [appellant sub 4].

2.10.1. Volgens de plantoelichting wordt de bestaande kern van Moerkapelle ontsloten via de Bredeweg, het Noordeinde en de Moerkapelse Zijde. Het Noordeinde wordt verkeersluw om een veilige fietsroute tussen de kernen Moerkapelle en Zevenhuizen te kunnen realiseren. Deze fietsroute zal tevens een onderdeel vormen van de recreatieve fietsroute langs de Ringvaart. De ontsluitende verkeersfunctie tussen Moerkapelle en Zevenhuizen wordt overgenomen door de te vernieuwen Julianaweg. De raad stelt in zijn verweerschrift dat verbreding van de Julianaweg ten behoeve van de ontsluitingsfunctie de beste keuze is. De raad acht de realisering van een nieuwe weg door de Ringvaartzone niet wenselijk, omdat de Ringvaartzone als belangrijke groene recreatieve structuurdrager van de Zuidplas moet worden behouden.

2.10.2. Ingevolge artikel 12, lid 12.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Verkeer - Wegverkeer 3" aangewezen gronden bestemd voor wegen met de functie van verblijf/verblijfsgebied en ter ontsluiting van de aanliggende of nabijgelegen gronden.

2.10.3. Met betrekking tot het betoog dat ten behoeve van de ontsluitingsfunctie beter een weg parallel aan de Julianaweg kan worden aangelegd, wordt overwogen dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van de alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. In hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad om de reden dat het niet wenselijk is de Ringvaartzone als groene recreatieve structuurdrager aan te tasten door de aanleg van een nieuwe weg, niet in redelijkheid het voorgestelde alternatief heeft kunnen afwijzen.

Voorts wordt in het niet nader onderbouwde standpunt dat de verbreding van de Julianaweg leidt tot een belemmering van de verkeersdoorstroming en een vermindering van de verkeersveiligheid geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de raad het plandeel met de bestemming "Verkeer - Wegverkeer 3" niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.

2.11. In hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 4] is in zoverre ongegrond.

2.12. [appellant sub 4] betoogt voorts dat een gedeelte van zijn gronden ten onrechte is aangewezen ingevolge artikel 3.4 van de Wro. Naar de mening van [appellant sub 4] ontbreekt de noodzaak tot onteigening nu hij bereid is de geprojecteerde bestemming zelf te realiseren.

2.12.1. Ingevolge artikel 3.4 van de Wro kunnen bij een bestemmingsplan, voor zover het gronden betreft waarvan het gebruik afwijkt van het plan, een of meer onderdelen worden aangewezen ten aanzien waarvan de verwezenlijking in de naaste toekomst nodig wordt geacht. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat met de term 'naaste toekomst' wordt gedacht aan een periode van 3 à 5 jaar.

2.12.2. De aanwijzing als bedoeld in artikel 3.4 van de Wro is door de raad toegekend aan de gronden die nodig zijn voor de bestemming "Woongebied - Uit te werken 2". Op deze gronden is woningbouw voorzien.

2.12.3. Ter zitting heeft de raad aangegeven te willen starten met de bouw van Moerkapelle-Oost. Realisering van Moerkapelle-Zuid zal volgens de raad niet haalbaar zijn in 2012. Ook anderszins heeft de raad niet kunnen aangeven wanneer realisering binnen een periode van ongeveer 3 à 5 jaar na de vaststelling van het plan verwacht kan worden. Onder deze omstandigheden moet het ervoor worden gehouden dat de raad reeds bij de planvaststelling een ontoereikend inzicht had omtrent het moment van verwezenlijking van dit plandeel. Hij heeft om die reden ten onrechte toepassing gegeven aan artikel 3.4 van de Wro.

2.12.4. In hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de aanduiding "wro-zone - verwerkelijking in naaste toekomst" voor het plandeel "Woongebied - Uit te werken 2" is vastgesteld in strijd met artikel 3.4 van de Wro. Het beroep van [appellant sub 4] is op dit punt gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd. Hetgeen [appellant sub 4] voor het overige heeft aangevoerd, kan buiten bespreking blijven.

Het beroep van [appellante sub 2]

2.13. [appellante sub 2] richt zich tegen het vereiste in de planregels van 20% dubbel ruimtegebruik. Zij voert aan dat het daardoor voor haar moeilijker wordt om glasopstanden te realiseren. In dit verband wijst zij erop dat op haar gronden al glasopstanden aanwezig zijn, haar glastuinbouwbedrijf zich richt op grondgebonden teelt en volgens haar de eis van 20% dubbel ruimtegebruik voor grondgebonden teelt niet haalbaar is. Zij stelt derhalve dat aan haar bedrijf te hoge eisen worden gesteld voor aanvullende nieuwbouw.

2.13.1. De raad stelt dat de eis van 20% dubbel ruimtegebruik ziet op het gehele uit te werken plandeel en dat dit voor een individueel glastuinbouwbedrijf lager kan zijn. Voorts wordt de verplichting voor bestaande situaties niet actief opgelegd.

2.13.2. Blijkens de verbeelding is aan het grootste gedeelte van het perceel van [appellante sub 2] de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw" met de functieaanduiding "glastuinbouw" toegekend. Aan het perceelsgedeelte ten zuidwesten van de bestaande kassen is de bestemming "Glastuinbouwbedrijvenlandschap - Uit te werken 2" toegekend.

Ingevolge artikel 3, lid 3.5.4, aanhef en onder d, sub 2, van de planregels, voor zover van belang, kan het college van burgemeester en wethouders op gronden met de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw" ontheffing verlenen voor het bouwen van gebouwen met een grotere bouwhoogte dan toegestaan in artikel 3, lid 3.4, ten behoeve van de ontwikkeling van een duurzaam modern grootschalig gesloten glastuinbouwgebied met volwaardige tuinbouwbedrijven en sierteeltbedrijven voor alle typen glastuinbouwteelt, met de daarbij behorende kassen, klimaathallen, warenhuizen of andere opstallen van glas, alsmede overige gebouwen, met dien verstande dat de ontheffing pas wordt verleend indien intensief en meervoudig ruimtegebruik wordt gerealiseerd (optimaliseren bruto-netto verhouding) van ten minste 20% (dubbel ruimtegebruik), in de vorm van verticale stapeling van bedrijfseigen onderdelen van het glastuinbouwbedrijf. Hierbij kan gedacht worden aan:

- gietwaterberging in of onder de kas;

- opslagruimten in of onder de kas;

- bedrijfseigen functies van het glastuinbouwbedrijf in of onder de kas;

- loodsen met een grotere hoogte zodat efficiënt gestapeld kan worden.

Ingevolge artikel 22, lid 22.5.2, onder e, dient, op gronden met de bestemming "Glastuinbouwbedrijvenlandschap - Uit te werken 2", in het kader van de uitwerking bij de ruimtelijke inrichting van het gebied te worden uitgegaan van duurzaam ruimtegebruik. Dit betekent dat ten minste 20% van het gebied als intensief en meervoudig ruimtegebruik (dubbel ruimtegebruik) wordt ingericht in de vorm van verticale stapeling van functies onder elkaar. Hierbij kan worden gedacht aan:

- gietwaterberging in of onder de kas;

- oppervlaktewaterberging onder de kas (voor zover mogelijk), waarbij de berging niet boven maaiveld mag uitkomen;

- opslagruimten in of onder de kas;

- bedrijven of bedrijfsfuncties in of onder de kas;

- loodsen met een grotere hoogte zodat efficiënt gestapeld kan worden;

- een combi van bedrijven, waarbij beschikbare ruimte voor meerdere functies gezamenlijk wordt gebruikt.

2.13.3. De Afdeling overweegt dat de raad terecht stelt dat uit de uitwerkingsregels volgt dat het vereiste van 20% dubbel ruimtegebruik betrekking heeft op het gehele bestemmingsvlak. Verder wordt in aanmerking genomen dat het plan ruimte biedt om op verschillende manieren invulling te geven aan het vereiste van 20% dubbel ruimtegebruik. Gelet hierop heeft [appellante sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat zij door het bepaalde in artikel 22, lid 22.5, onder e, van de planregels in haar bedrijfsvoering onevenredig in verhouding tot de voordelen van dubbel ruimtegebruik wordt belemmerd. Nu zij evenmin plannen heeft voor de realisering van intensief en meervoudig ruimtegebruik van haar glastuinbouwbedrijf als bedoeld in artikel 3, lid 3.5.4, aanhef en onder d, sub 2, van de planregels, bestaat evenmin aanleiding voor het oordeel dat zij wordt belemmerd door het bepaalde in dit artikel.

2.14. [appellante sub 2] richt zich voorts tegen de functieaanduiding "specifieke vorm van verkeer - ontsluitingsstructuur indicatief" en de verklaring "ontsluitingsstructuur indicatief" voor de voorziene ontsluitingsweg op en grenzend aan haar perceel. Zij voert aan dat daarvoor geen noodzaak bestaat. Bovendien belemmert deze weg haar bedrijfsvoering vanwege de afstand van 10 m die in acht moet worden genomen vanaf een gebouw tot de ontsluitingsweg, hetgeen ertoe leidt dat zij uitbreidingsmogelijkheden verliest. Zij wenst dat de bestaande verharde weg over de onbebouwde gronden tussen de kassen en de Julianaweg wordt behouden.

2.14.1. Blijkens de verbeelding zijn aan gronden deels aansluitend en ten zuidoosten van de kassen en gronden van [appellante sub 2], de functieaanduiding "specifieke vorm van verkeer - ontsluitingsstructuur indicatief" en de verklaring "ontsluitingsstructuur indicatief" toegekend.

2.14.2. Volgens de plantoelichting is in het kader van de planontwikkeling voor de Zuidplaspolder een bedrijfsstratenstructuur opgenomen om een goede ontsluiting van de glastuinbouwbedrijven te realiseren waarbij de bestaande wegenstructuur zo min mogelijk wordt belast met extra vrachtverkeer van en naar de glastuinbouwbedrijven en de veiling in Bleiswijk. In dat kader is in het gebied ten noorden van de A12 een bedrijfsstraat geprojecteerd in het verlengde van de Van Hasseltweg, tussen de Bredeweg en de Julianaweg. Naast de functie voor de afwikkeling van glastuinbouwverkeer van en naar de hoofdwegenstructuur, dienen de bedrijfsstraten ook om de glastuinbouwpercelen te ontsluiten die niet grenzen aan de openbare weg.

Om de nieuwe glastuinbouwpercelen in het gebied ten noorden van de A12 tussen de Ringvaart en de Bredeweg goed te kunnen ontsluiten is een interne ontsluitingsstructuur noodzakelijk. De bedrijfsstraat in het verlengde van de Van Hasseltweg kan worden beschouwd als een onderdeel van deze interne structuur en ontsluit de nieuwe glastuinbouwpercelen vanaf de Julianaweg en Bredeweg.

2.14.3. De Afdeling overweegt dat de juridische betekenis van de functieaanduiding en de verklaring op de verbeelding afhankelijk is van hetgeen over die functieaanduiding en verklaring in de planregels is bepaald. Om daaraan een juridische betekenis te geven, moeten deze in de planregels worden verklaard. Vaststaat dat de bestemming "Glastuinbouwbedrijvenlandschap - Uit te werken 2" geen regels bevat met betrekking tot de functieaanduiding "specifieke vorm van verkeer - ontsluitingsstructuur indicatief" en de verklaring "ontsluitingsstructuur indicatief". Evenmin bevat de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw" regels met betrekking tot deze aanduiding en verklaring. Ook worden deze niet verklaard in de algemene regels. De functieaanduiding en verklaring hebben derhalve voor de als "Glastuinbouwbedrijvenlandschap - Uit te werken 2" en "Agrarisch - Glastuinbouw" bestemde gronden geen betekenis. Gelet hierop mist het betoog van [appellante sub 2] feitelijke grondslag.

2.15. [appellante sub 2] heeft voorts verzocht de door haar tegen het ontwerpplan ingediende zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellante sub 2] heeft in het beroepschrift noch anderszins redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de zienswijze voor het overige onjuist zou zijn.

2.16. In hetgeen [appellante sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de plandelen voor haar perceel strekken ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van [appellante sub 2] is op dit punt ongegrond.

Het beroep van SO Group

2.17. SO Group richt zich tegen de functieaanduiding "specifieke vorm van verkeer - ontsluitingsstructuur indicatief" en de verklaring "ontsluitingsstructuur indicatief" voor de gedeeltelijk op haar gronden voorziene ontsluitingsweg. Zij voert aan dat daarvoor geen noodzaak bestaat. Bovendien verliest zij hierdoor uitbreidingsmogelijkheden vanwege de afstand van 10 m die in acht moet worden genomen vanaf een gebouw tot de ontsluitingsweg. Voorts zal bij aanleg van de ontsluitingsweg een deel van haar glasopstanden moeten worden gesaneerd en zal zij kosten moeten maken voor een aanpassing van haar bedrijf.

2.17.1. Volgens de zienswijzennota acht de raad het niet wenselijk dat het glastuinbouwverkeer van de Bredeweg gebruik maakt, omdat bedrijfs- en woonverkeer zoveel mogelijk moeten worden gescheiden. Daarom is het van belang om de Van Hasseltweg richting de Julianaweg/N456 door te trekken. De raad stelt zich op het standpunt dat de exacte ligging van de weg bij de uitwerking van het plan wordt bepaald.

2.17.2. Blijkens de verbeelding is aan de gronden ter plaatse van het bedrijf van SO Group de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw" toegekend.

Blijkens de verbeelding zijn aan de gronden aansluitend en ten zuidoosten van de kassen en de gronden van SO Group de functieaanduiding "specifieke vorm van verkeer - ontsluitingsstructuur indicatief" en de verklaring "ontsluitingsstructuur indicatief" toegekend.

2.17.3. De Afdeling overweegt dat de juridische betekenis van de functieaanduiding en de verklaring op de verbeelding afhankelijk is van hetgeen over die functieaanduiding en verklaring in de planregels is bepaald. Om daaraan een juridische betekenis te geven, moeten deze in de planregels worden verklaard. Vaststaat dat de bestemming "Agrarisch - Glastuinbouw" geen regels bevat met betrekking tot de functieaanduiding "specifieke vorm van verkeer - ontsluitingsstructuur indicatief" en de verklaring "ontsluitingsstructuur indicatief". Deze worden evenmin verklaard in de algemene regels. Deze functieaanduiding en verklaring hebben derhalve voor de als "Agrarisch - Glastuinbouw" bestemde gronden geen betekenis. Gelet hierop mist het betoog van SO Group feitelijke grondslag.

2.18. SO Group heeft voorts verzocht de door haar tegen het ontwerpplan ingediende zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. SO Group heeft in het beroepschrift noch anderszins redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de zienswijze voor het overige onjuist zou zijn.

2.19. In hetgeen SO Group heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel voor haar perceel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van SO Group is op dit punt ongegrond.

De beroepen van [appellante sub 7] in haar hoedanigheid van bewindvoerder, [appellant sub 6 A] en [appellant sub 6 B], [appellante sub 7] en Stichting Knibbelweg.

2.20. [appellante sub 7] in haar hoedanigheid van bewindvoerder, [appellant sub 6 A] en [appellant sub 6 B], [appellante sub 7] en Stichting Knibbelweg betogen dat in artikel 21, lid 21.5.2, onder f, van de planregels de procentuele verhouding voor de verwezenlijking van bedrijvigheid en glasopstanden niet duidelijk tot uitdrukking is gebracht. Zij achten evenmin duidelijk of de desbetreffende percentages alleen gelden voor de gronden met de bestemming "Glastuinbouwbedrijvenlandschap - Uit te werken 1" of voor alle gronden in het plangebied die als glastuinbouwbedrijvenlandschap zijn bestemd.

2.20.1. Ingevolge artikel 21, lid 21.5.2, onder f, van de planregels dient bij de ruimtelijke inrichting van het uitwerkingsgebied de volgende ruimtelijke opgave betrokken te worden (verhouding glas - bedrijven):

1. ten minste 65% van het uitwerkingsgebied wordt ingericht ten behoeve van glastuinbouwbedrijven, met dien verstande dat ten minste 20% ervan wordt ingericht met gecombineerde functies, zijnde glastuinbouwbedrijven en lokale bedrijven/bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 21.1, onder b;

2. maximaal 35% van het uitwerkingsgebied wordt ingericht met bedrijven/bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 21.1, onder c.

Ingevolge lid 21.5.2, onder g, dient bij de ruimtelijke inrichting van het gebied te worden uitgegaan van duurzaam ruimtegebruik. Dit betekent, dat ten minste 20% van het gebied, naast de genoemde 20% dubbel ruimtegebruik (gecombineerde functies) als intensief en meervoudig ruimtegebruik (dubbel ruimtegebruik) wordt ingericht, in de vorm van verticale stapeling van functies onder elkaar. Hierbij kan gedacht worden aan:

- gietwaterberging in of onder de kas;

- opslagruimten in of onder de kas;

- bedrijven of bedrijfsfuncties in of onder de kas;

- loodsen met een grotere hoogte zodat efficiënt gestapeld kan worden;

- een combi van bedrijven, waarbij beschikbare ruimte voor meerdere functies gezamenlijk wordt gebruikt.

2.20.2. De Afdeling overweegt allereerst dat artikel 21, lid 21.5.2, onder f, van de planregels uitsluitend geldt voor de gronden in het plan met de bestemming "Glastuinbouwbedrijvenlandschap - Uit te werken 1", nu de planregel op die bestemming betrekking heeft en het toepassingsbereik daarvan niet anderszins is gerelateerd aan andere uit te werken plandelen voor het glastuinbouwbedrijvenlandschap. Voorts wordt overwogen dat de raad in de reactie op de zienswijze heeft toegelicht dat in artikel 21, lid 21.5.2, onder f, staat dat maximaal 35% van het gebied dient te worden aangewend voor bedrijven als bedoeld in artikel 21, lid 21.1, onder c, van de planregels, en daarnaast ten minste 20% voor bedrijven met daarboven glas. De resterende 45% ziet op glastuinbouwbedrijven die niet hoeven te worden ingericht als bedrijf met daarboven glas, maar die ingevolge artikel 21, lid 21.5.2, onder g, van de planregels, voor ten minste 20% voor het gehele uit te werken bestemmingsvlak moeten worden ingericht volgens het principe van dubbel ruimtegebruik. De Afdeling is van oordeel dat de procentuele verhouding tussen glastuinbouwbedrijven en overige bedrijven hiermee voldoende duidelijk tot uitdrukking is gebracht.

2.21. [appellante sub 7] in haar hoedanigheid van bewindvoerder, [appellant sub 6 A] en [appellant sub 6 B], [appellante sub 7] en Stichting Knibbelweg voeren aan dat hun gronden ten onrechte zijn aangewezen ingevolge artikel 3.4 van de Wro. Zij achten het bestemmingsplan met de uit te werken bestemming onvoldoende concreet om als grondslag voor onteigening te kunnen dienen. Verder ontbreekt de noodzaak tot onteigening nu zij bereid zijn de geprojecteerde bestemming zelf te realiseren.

2.21.1. Ingevolge artikel 3.4 van de Wro kunnen bij een bestemmingsplan, voor zover het gronden betreft waarvan het gebruik afwijkt van het plan, een of meer onderdelen worden aangewezen ten aanzien waarvan de verwezenlijking in de naaste toekomst nodig wordt geacht. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat met de term 'naaste toekomst' wordt gedacht aan een periode van 3 à 5 jaar.

2.21.2. De aanwijzing als bedoeld in artikel 3.4 van de Wro is door de raad toegekend aan de gronden met de bestemming "Glastuinbouwbedrijvenlandschap - Uit te werken 1".

2.21.3. Ter zitting heeft de raad aangegeven voornemens te zijn in 2012 uitvoering te geven aan de verwezenlijking van het plandeel. De Afdeling ziet geen aanleiding voor twijfel aan dit door de raad uitgesproken voornemen. Dat het een uit te werken bestemming betreft, heeft de raad er niet van behoeven te weerhouden de aanduiding toe te kennen. De Afdeling acht niet aannemelijk gemaakt dat met het vaststellen van een uitwerkingsplan in dit geval een buitensporig tijdsbeslag zal zijn gemoeid.

Voor zover [appellante sub 7] in haar hoedanigheid van bewindvoerder, [appellant sub 6 A] en [appellant sub 6 B], [appellante sub 7] en Stichting Knibbelweg zich beroepen op hun recht om de betrokken bestemming zelf te realiseren, overweegt de Afdeling dat dit aspect slechts aan de orde kan komen in het kader van een eventuele procedure op grond van de onteigeningswet.

2.22. In hetgeen [appellante sub 7] in haar hoedanigheid van bewindvoerder, [appellant sub 6 A] en [appellant sub 6 B], [appellante sub 7] en Stichting Knibbelweg hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de planregel en de aanduiding strekken ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen van [appellante sub 7] in haar hoedanigheid van bewindvoerder, [appellant sub 6 A] en [appellant sub 6 B], [appellante sub 7] en Stichting Knibbelweg zijn in zoverre ongegrond.

De beroepen van [appellante sub 9], de VvE Tuinbouwbedrijven Hoge Zuidplaspolder en andere en [appellant sub 1] voor zover gericht tegen (uit te werken) verkeersbestemmingen

2.23. [appellante sub 9] betoogt dat aan een te brede strook grond parallel aan de A12 de bestemming "Verkeer - Uit te werken 2" is toegekend ten behoeve van de verbreding van de N456. Zij acht het niet noodzakelijk om de N456 dusdanig te verbreden. Zij wenst dat het beoogde tracé wordt versmald, zodat de kadastrale percelen F43 en F70 minder zullen worden geraakt. Voorts twijfelt zij aan de noodzaak voor verbreding van de A12 met de bestemming "Verkeer - Wegverkeer 1", omdat dit voornemen nog niet bestond toen zij een deel van haar gronden in 2005 aan Rijkswaterstaat overdroeg. Voor zover de raad zich op het standpunt stelt dat het definitieve ruimtebeslag bij de uitwerking zal worden bepaald, stelt [appellante sub 9] zich op het standpunt dat het nu voorliggende plan met het oog op haar bedrijfsvoering en -ontwikkeling reeds duidelijkheid moet bieden.

De VvE Tuinbouwbedrijven Hoge Zuidplaspolder en andere richten zich eveneens tegen de plandelen met de bestemming "Verkeer - Wegverkeer 1" en "Verkeer - Uit te werken 2", gedeeltelijk ter plaatse van hun gronden. Zij stellen dat de planregeling tot schade leidt, nu hun waterhuishoudingssysteem zal moeten wijken voor de N456. Voorts zal een deel van de kassen van de firma Oussoren moeten worden gesloopt en moeten kosten worden gemaakt voor aanpassingen aan de resterende kassen. De VvE Tuinbouwbedrijven Hoge Zuidplaspolder en andere betogen primair dat een ruimere afstand tussen de N456 en hun gronden in acht moet worden genomen. Subsidiair betogen zij dat als de aanleg doorgang vindt, een waterhuishoudingssysteem in de directe omgeving van hun bedrijven aangelegd moet kunnen worden. In dit verband voeren zij tevens aan dat ten tijde van de ontwikkeling van het glastuinbouwgebied Hoge Zuidplaspolder reeds rekening is gehouden met de uitbreidingsplannen van de A12, en dat niet valt in te zien waarom deze plannen thans gewijzigd worden.

2.24. In de plantoelichting staat dat in het kader van de ontwikkelingen in de Zuidplaspolder parallel aan de A12 de N456 wordt aangelegd tussen de nieuwe aansluiting van de N219 op de A12 en de N209.

2.24.1. De raad stelt dat ten behoeve van de toekomstige verbreding van de A12 een vrijwaringszone aanwezig dient te zijn. De raad stelt zich voorts op het standpunt dat de exacte ligging van de te realiseren N456 nog niet vaststaat en dat deze in het uitwerkingsplan zal worden bepaald. Met het doel om ten behoeve van de realisering van de N456 nog verschillende opties open te laten heeft de raad in het voorliggende plan de bestemming "Verkeer - Uit te werken 2" aan een ruimere strook grond toegekend dan voor de realisering van de weg noodzakelijk is. In het kader van het uitwerkingsplan zal worden bezien of en in hoeverre bestaande glastuinbouwbedrijven kunnen worden ingepast.

2.24.2. Blijkens de verbeelding gelezen in samenhang met het deskundigenbericht zijn aan een deel van de gronden van [appellante sub 9] aan de Vierde Tochtweg de bestemming "Verkeer - Uit te werken 2" en de aanduiding "vrijwaringszone weg" toegekend. Voorts zijn aan een oppervlak van ongeveer 3,6 ha van de meest zuidelijk gelegen gronden van de VvE Tuinbouwbedrijven Hoge Zuidplaspolder en andere en aan een deel van de gronden van firma Oussoren de bestemmingen "Verkeer - Uit te werken 2" en "Verkeer - Wegverkeer 1" toegekend.

Ingevolge artikel 18, lid 18.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Verkeer - Uit te werken 2" aangewezen gronden bestemd voor (regionale) gebiedsontsluitingswegen met maximaal 2x1 rijstroken, inclusief de daarbij behorende vluchtstroken, in- en uitvoegstroken en rotondes, met tevens een functie van ontsluiting van de aanliggende of nabijgelegen gronden.

Ingevolge die aanhef en onder k zijn de voor "Verkeer - Uit te werken 2" bestemde gronden tevens bestemd voor een reserveringszone ten behoeve van de aanpassing van de ontsluitingsweg als bedoeld onder a in een weg met een wegprofiel van 2x2 rijstroken.

Ingevolge lid 18.4, voor zover hier van belang, werkt het college van burgemeester en wethouders de bestemming uit in een bestemming "Verkeer".

Ingevolge lid 18.5.2 wordt in het uitwerkingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, om bestaande glastuinbouwfuncties gesitueerd binnen het uitwerkingsgebied, die na realisering van de voorgestane infrastructuur gehandhaafd kunnen blijven, te bestemmen met een op deze functie(s) toegesneden bestemming(en), zoals opgenomen in het bestemmingsplan, met de daarbij behorende bouw- en/of gebruiksregels.

Ingevolge artikel 42, lid 42.1.1, mogen binnen de aanduiding "vrijwaringszone weg" geen andere bouwwerken worden gebouwd dan bouwwerken ten behoeve van het wegverkeer.

Ingevolge artikel 10, lid 10.1, aanhef en onder a en k, zijn de voor "Verkeer - Wegverkeer 1" aangewezen gronden bestemd voor rijkswegen, inclusief de daarbij behorende vluchtstroken, in- en uitvoegstroken, parkeerstroken en ventwegen alsmede ook voor een reserveringszone ten behoeve van uitbreiding van de rijksinfrastructuur alsmede ruimte voor kabels en leidingen binnen de gebiedsaanduiding "reserveringszone infrastructuur".

2.24.3. Gelet op hetgeen in 2.1.1. is overwogen liggen aan het plan verschillende beleidsdocumenten ten grondslag waarin de ontwikkeling van onder meer dit plangebied staat beschreven. Het belang van de ontwikkeling van Zevenhuizen-Moerkapelle voor infrastructuur is in deze documenten en in de plantoelichting uitgebreid gemotiveerd. Door toekenning van de bestemmingen "Verkeer - Uit te werken 2" en "Verkeer - Wegverkeer 1" heeft de raad het beleid in voornoemde documenten gevolgd.

De Afdeling overweegt dat niet is uitgesloten dat het tracé zodanig wordt aangelegd dat de gronden van [appellante sub 9] en de VvE Tuinbouwbedrijven Hoge Zuidplaspolder en andere in mindere mate zullen worden geraakt dan thans uit de verbeelding lijkt te volgen. Artikel 18, lid 18.5.2, van de planregels maakt het vervolgens mogelijk de verkeersbestemming te wijzigen in een bestemming ten behoeve van glastuinbouw. Het betoog van [appellante sub 9] en de VvE Tuinbouwbedrijven Hoge Zuidplaspolder geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van het openhouden van verschillende mogelijkheden voor de realisering en aanpassing van de infrastructuur (A12 en N456), zwaarder weegt dan het belang van [appellante sub 9] en de VvE Tuinbouwbedrijven Hoge Zuidplaspolder en andere om thans reeds duidelijkheid te hebben over de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden. Hierbij is van belang dat de gronden waaraan de glastuinbouwbedrijven grenzen ten behoeve van de aanleg van nieuwe infrastructuur geheel zullen moeten worden heringericht. Ten aanzien van [appellante sub 9] is voorts van belang de onweersproken verklaring van de raad ter zitting dat [appellante sub 9] aan de agrarische bestemming in het voorheen geldende bestemmingsplan geen recht op bebouwingsmogelijkheden kon ontlenen, zodat zij door toekenning van de bestemming "Verkeer - Uit te werken 2" in zoverre niet in een nadeliger positie is gebracht. Ten aanzien van het betoog van de VvE Tuinbouwbedrijven Hoge Zuidplaspolder en andere dat het bedrijf van de firma Oussoren te veel zal worden geraakt wordt overwogen dat in het deskundigenbericht staat dat met de aanleg van de weg weliswaar een deel van het kasareaal verloren zal gaan, maar dat het bedrijf desondanks nog rendabel kan worden geëxploiteerd. De VvE Tuinbouwbedrijven Hoge Zuidplaspolder en andere hebben het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Voorts wordt overwogen dat de raad ter zitting heeft verklaard dat een oplossing zal worden geboden voor de instandhouding van het waterhuishoudingssysteem. Niet aannemelijk is gemaakt dat hier geen mogelijkheden voor zijn.

2.25. [appellant sub 1] richt zich tegen de plandelen met de bestemming "Verkeer - Uit te werken 2" en de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 6", voor zover op korte afstand van zijn perceel [locatie 5] de aanleg van de N456, een rotonde en een kruising mogelijk worden gemaakt. In dit verband vreest hij voor het ontstaan van een verkeersonveilige situatie ter hoogte van zijn uitrit. Hiertoe voert hij aan dat uit het onderzoek "Verkeersstudie [locatie 5] Zevenhuizen" van Verkeerskundig Adviesbureau Vermeer van 13 september 2010 volgt dat niet kan worden voldaan aan het landelijk verkeersveiligheidsprogramma "Duurzaam Veilig Verkeer". Verder vreest hij voor een aantasting van zijn woon- en leefklimaat door geluid- en trillinghinder alsmede een verslechtering van de luchtkwaliteit. [appellant sub 1] voert ten slotte aan dat zijn perceel in waarde zal dalen.

2.25.1. Volgens de verbeelding voorziet het plan voor de N456 in een wegbreedte van 28,5 m ter hoogte van het perceel van [appellant sub 1]. De afstand van de woning van [appellant sub 1] tot het plandeel met de bestemming "Verkeer - Uit te werken 2" bedraagt ongeveer 20 m.

2.25.2. Niet valt uit te sluiten dat de aanleg van de N456 en de mogelijke realisering van een aansluiting van de N219/A12 op de N456 nadelige gevolgen kunnen hebben voor het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1]. De raad heeft zich evenwel in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze gevolgen niet zodanig zijn dat daaraan in de belangenafweging een groter gewicht had moeten worden toegekend dan aan het belang bij realisering van de infrastructuur, ter ontsluiting van de nieuwe glastuinbouwgebieden. Hiertoe wordt voorts overwogen dat bij besluit van 15 juni 2009 een hogere grenswaarde is vastgesteld van 52 dB voor de woning van [appellant sub 1]. Bij uitspraak van heden in zaak nr. 200907673/1/M3 is het beroep van [appellant sub 1] tegen dat besluit ongegrond verklaard. [appellant sub 1] heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat het bestemmingsplan in zoverre niet kan worden uitgevoerd omdat deze waarde ontoereikend zou zijn. Daarbij komt dat in het deskundigenbericht staat dat door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van de aansluiting van de N219/A12 op de N456 de verkeersintensiteit ter hoogte van het perceel van [appellant sub 1] zal afnemen.

Ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit staat in het rapport "Ontwikkeling Zuidplaspolder, Luchtkwaliteitstoets" van DHV van 10 december 2008 dat de luchtkwaliteit is vastgesteld in het kader van de ontwikkeling van de Zuidplaspolder. In het onderzoek is het totale effect van alle projecten ten gevolge van emissies van het wegverkeer in beeld gebracht. Daarin is vermeld dat de concentraties NO2 en PM10 na de planrealisering in 2015 en 2020 voldoen aan de grenswaarden. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is.

In het niet nader onderbouwde standpunt dat moet worden gevreesd voor een verkeersonveilige situatie ter hoogte van de uitrit van [appellant sub 1] en trillinghinder, wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de raad het plandeel met de bestemming "Verkeer - Uit te werken 2" en de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 6" niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.

2.26. Voorts richten de VvE Tuinbouwbedrijven Hoge Zuidplaspolder en andere zich tegen de uit te werken verkeersbestemming voor de N456, voor zover deze is toegekend aan een gedeelte van het Jan Hendrikspad, omdat aanleg van deze weg op deze gronden met zich brengt dat de bedrijven en woningen aan het Zaaipad 4 en 6 via het Jan Hendrikspad zullen moeten worden ontsloten op de Bredeweg. Zij voeren aan dat het Jan Hendrikspad niet is berekend op een toename van verkeer.

2.26.1. De raad stelt dat het Jan Hendrikspad geen doorgaande weg wordt. Via dit pad zullen enkele woningen en bedrijven worden ontsloten op de Bredeweg. Volgens de raad is de verkeerstoename hierdoor beperkt.

2.26.2. Aan het gedeelte van het Jan Hendrikspad dat niet is bedoeld voor de N456, is de bestemming "Verkeer - Wegverkeer 3" toegekend. Volgens het deskundigenbericht is de verwachte verkeerstoename op het Jan Hendrikspad beperkt, nu het extra verkeersaanbod alleen afkomstig zal zijn van bestemmingsverkeer voor de bedrijven en bedrijfswoningen gelegen aan het Zaaipad 4 en 6. Ter zitting is gebleken dat de weg is geasfalteerd en een breedte heeft van ongeveer 6 m. De VvE Tuinbouwbedrijven Hoge Zuidplaspolder en andere hebben niet aannemelijk gemaakt dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de afwikkeling van dit extra verkeer zonder noemenswaardige bezwaren kan plaatsvinden.

Met betrekking tot de eigendom van het Jan Hendrikspad staat voorop dat voor de planologische aanvaardbaarheid van het bestemmingsplan in beginsel niet relevant is wie eigenaar is van de in het plan opgenomen gronden. Dit is slechts anders indien duidelijk is dat de privaatrechtelijke rechtsverhoudingen aan de verwezenlijking van het plan binnen de planperiode van 10 jaar in de weg staan. Niet is gebleken dat deze uitzonderingssituatie zich in dit geval voordoet. Gelet hierop is hetgeen over de eigendom van het Jan Hendrikspad is aangevoerd in de onderhavige procedure niet van doorslaggevende betekenis.

2.27. In hetgeen [appellante sub 9], de VvE Tuinbouwbedrijven Hoge Zuidplaspolder en andere en [appellant sub 1] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Verkeer - Uit te werken 2" strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen [appellante sub 9] en de VvE Tuinbouwbedrijven Hoge Zuidplaspolder en andere hebben aangevoerd wordt voorts geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Verkeer - Wegverkeer 1" strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De beroepen van [appellante sub 9], de VvE Tuinbouwbedrijven Hoge Zuidplaspolder en andere en [appellant sub 1] zijn in zoverre ongegrond.

Het beroep van [appellante sub 9] voor het overige

2.28. [appellante sub 9] richt zich voorts tegen het vaststellingsbesluit, voor zover daarbij een zoekgebied met de mogelijkheid voor oprichting van windturbines in de nabijheid van haar gronden is komen te vervallen. Zij wenst dat het plan voorziet in de mogelijkheid om ter plaatse 4 windturbines op te richten. Volgens haar is de desbetreffende locatie daarvoor geschikt en sluit de mogelijkheid voor oprichting van windturbines aan bij de milieu- en duurzaamheidsdoelstellingen in de Zuidplaspolder.

2.28.1. De raad stelt zich op het standpunt dat windenergie voor deze locatie geen vastgesteld beleid is. Derhalve is bij de vaststelling van het bestemmingsplan besloten om het 'zoekgebied windturbines' voor de desbetreffende locatie te schrappen. Hiertoe is besloten, omdat het landschappelijke beeld binnen de huidige gemeentegrenzen thans reeds wordt ontsierd door de windturbines in Zoetermeer en de drie turbines in Waddinxveen. Meer in het bijzonder wordt het karakter van de historische Molenviergang in de Tweemanspolder door het plaatsen van windturbines op de aangegeven locatie onherstelbare schade toegebracht. Ten slotte stelt de raad dat de molenbiotoop van de viergang onacceptabel wordt beïnvloed door het plaatsen van windturbines op de genoemde locatie.

2.28.2. De Afdeling is van oordeel dat de raad in redelijkheid heeft kunnen afzien van het opnemen van de mogelijkheid windturbines op te richten. Bij zijn keuze heeft de raad in aanmerking kunnen nemen dat windenergie geen vastgesteld beleid is voor deze locatie. Verder heeft de raad in aanmerking kunnen nemen dat het landschappelijk beeld hier door windturbines wordt ontsierd en dat de molenbiotoop daardoor nadelig wordt beïnvloed. In het betoog van [appellante sub 9] dat windenergie aansluit bij de milieu- en duurzaamheidsdoelstellingen in de Zuidplaspolder heeft de raad geen aanleiding behoeven te zien voor een ander standpunt.

2.29. In hetgeen [appellante sub 9] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van [appellante sub 9] is op dit punt ongegrond.

De beroepen van de VvE Tuinbouwbedrijven Hoge Zuidplaspolder en andere en [appellant sub 1] voor zover gericht tegen de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 4"

2.30. De VvE Tuinbouwbedrijven Hoge Zuidplaspolder en andere en [appellant sub 1] richten zich tegen de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 4", voor zover een tuincentrum mogelijk wordt gemaakt aan de Bredeweg. Zij betogen dat dit leidt tot onaanvaardbare verkeersstromen. [appellant sub 1] vreest voorts voor parkeerproblemen en een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van zijn woning aan de [locatie 5]. De VvE Tuinbouwbedrijven Hoge Zuidplaspolder en andere vrezen voor het overwaaien van kwalijke insecten en andere ziekteveroorzakers naar de glastuinbouwbedrijven.

2.30.1. De raad heeft naar aanleiding van de beroepsgronden van de VvE Tuinbouwbedrijven Hoge Zuidplaspolder en andere en [appellant sub 1] ter zitting verklaard dat op 12 oktober 2010 een wijzigingsplan is vastgesteld en dat de bestemming van een gedeelte van de gronden met de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 4" niet is of wordt gewijzigd ten behoeve van de vestiging van het tuincentrum. Achteraf bezien is de gebiedsaanduiding aan een te omvangrijk gebied toegekend, aldus de raad. Nu hij zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

2.30.2. Voorts is niet gebleken dat de raad voorafgaand aan het bestreden besluit heeft bezien of de vestiging van een tuincentrum aan de Bredeweg niet leidt tot een onaanvaardbare parkeer- en verkeersdruk, een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning aan de [locatie 5] en het overwaaien van kwalijke insecten en andere ziekteveroorzakers naar de glastuinbouwbedrijven. Gelet hierop is het bestreden besluit ook om deze reden in zoverre onzorgvuldig tot stand gekomen.

2.30.3. De conclusie is dat hetgeen de VvE Tuinbouwbedrijven Hoge Zuidplaspolder en andere en [appellant sub 1] hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 4", is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. De beroepen van de VvE Tuinbouwbedrijven Hoge Zuidplaspolder en andere en [appellant sub 1] zijn in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.

2.30.4. De Afdeling zal bezien of de onderzoeksnotitie van Grontmij van 15 april 2011 en de beoordeling van de overige beroepsgronden aanleiding geven de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, voor zover vernietigd en betrekking hebbend op het gedeelte van de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 4" waarvoor al een wijzigingsplan is vastgesteld, in stand te laten.

2.30.5. De raad stelt ten aanzien van die gronden met de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 4", dat als gevolg van de aanleg van de N456 een bestaand glascluster wordt doorsneden, waardoor een klein, niet duurzaam glasgebied overblijft. Volgens hem past een tuincentrum wat betreft functie, schaal, uitstraling en bereikbaarheid goed op deze restlocatie. Hij stelt met verwijzing naar de verkeerskundige onderzoeksnotitie van Grontmij van 15 april 2011 dat de verkeersafwikkeling vanwege het tuincentrum op aanvaardbare wijze kan plaatsvinden. Voorts stelt de raad eveneens met verwijzing naar de onderzoeksnotitie van Grontmij dat met 510 parkeerplaatsen en 50 ten behoeve van het tuincentrum te gebruiken carpoolplaatsen zal worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen.

2.30.6. Voor zover de raad op grond van de onderzoeksnotitie van Grontmij van 15 april 2011 stelt dat de vestiging van het tuincentrum niet leidt tot onaanvaardbare verkeersstromen, betoogt [appellant sub 1] dat van de berekening in de onderzoeksnotitie niet kan worden uitgegaan. Hiertoe voert hij aan dat de verkeerstoename ten onrechte niet is berekend aan de hand van de CROW-normering, maar is gebaseerd op een vergelijking met de verkeersgeneratie van Intratuin Moerkapelle te Zoetermeer. Nu de verkeerstoename onjuist is berekend moet tevens worden getwijfeld aan de conclusie in het akoestisch onderzoek dat slechts sprake is van een geringe geluidstoename vanwege de vestiging van het tuincentrum, aldus [appellant sub 1]. Daarnaast betoogt hij dat een onaanvaardbare parkeerdruk ontstaat met de vestiging van het tuincentrum. Voor zover de raad zich met verwijzing naar de onderzoeksnotitie van Grontmij van 15 april 2011 op het standpunt stelt dat wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen, betoogt [appellant sub 1] dat in de onderzoeksnotitie voor de berekening van de parkeerbehoefte ten onrechte een lagere parkeernorm is gehanteerd dan de parkeernorm van 6 tot 8 parkeerplaatsen per 100 m² bruto-vloeroppervlak voor grootschalige detailhandel als bedoeld in de CROW-publicatie, nu het voorziene tuincentrum volgens hem valt onder de categorie ‘grootschalige detailhandel’.

2.30.7. In de onderzoeksnotitie van Grontmij van 15 april 2011 is geconcludeerd dat de vestiging van een tuincentrum aan de Bredeweg niet leidt tot een onaanvaardbare verkeers- en parkeerdruk. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 1] dat de verkeerstoename niet is berekend aan de hand van verkeerskundige normen, wordt overwogen dat uit de notitie van Grontmij volgt dat de verkeersaantrekkende werking van de vestiging van Intratuin Moerkapelle te Zoetermeer in de berekening als uitgangspunt is genomen. In hetgeen is aangevoerd wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat niet van de in dat verband gehanteerde berekeningsmethodiek kon worden uitgegaan.

Ten aanzien van het aspect parkeren staat in de notitie van Grontmij dat is uitgegaan van een parkeernorm van 2,5 tot 3,0 parkeerplaatsen per 100 m², hetgeen volgens Grontmij toereikend is, gelet op het winkelvloeroppervlak van het voorziene tuincentrum van ongeveer 15.000 m² en de parkeerbehoefte van tuincentra met een vergelijkbaar oppervlak, zoals in Zoetermeer en Pijnacker. Verder staat in de notitie van Grontmij dat de parkeerkencijfers van 6 tot 8 parkeerplaatsen per 100 m² leiden tot een hogere parkeerbehoefte voor een tuincentrum in deze orde van grootte dan het aantal parkeerplaatsen dat feitelijk nodig is. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is dan wel dat het plan met ongeveer 510 parkeerplaatsen en 50 mede ten behoeve van het tuincentrum te gebruiken carpoolplaatsen niet voorziet in voldoende parkeergelegenheid.

Het voorgaande in aanmerking genomen wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de raad niet van de onderzoeksnotitie van Grontmij van 15 april 2011 kon uitgaan. De raad heeft zich op grond van de conclusies in deze onderzoeksnotitie in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake zal zijn van een onaanvaardbare verkeers- en parkeerdruk ten gevolge van het voorziene tuincentrum aan de Bredeweg. Gelet op het voorgaande faalt tevens het betoog dat vanwege de gebrekkige verkeerskundige onderbouwing moet worden getwijfeld aan de juistheid van het akoestisch onderzoek.

2.30.8. [appellant sub 1] vreest verder voor een verslechtering van het woon- en leefklimaat ter plaatse van zijn woning aan de [locatie 5]. Hij voert in dit verband aan dat niet wordt voldaan aan de afstand van minimaal 30 m die in de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure) wordt aanbevolen tussen een woning en een tuincentrum.

2.30.9. De raad stelt dat de vestiging van het tuincentrum niet leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1].

2.30.10. De raad heeft ter zitting toegelicht dat weliswaar niet wordt voldaan aan de richtafstand van 30 m in de VNG-brochure voor het aspect geluid, maar dat de vestiging van het tuincentrum desalniettemin niet leidt tot een zodanige verslechtering van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] dat daaraan in de belangenafweging een groter gewicht moet worden toegekend. In dit verband heeft de raad ter zitting onweersproken verklaard dat grenzend aan het perceel van [appellant sub 1] het parkeergedeelte is voorzien dat het meest ver van de ingang van het tuincentrum zal zijn verwijderd, zodat daarvan geen ernstige overlast hoeft te worden verwacht. De raad heeft voorts verklaard dat de bebouwing en het parkeergedeelte dat intensief zal worden gebruikt, op een afstand van meer dan 30 m van de woning van [appellant sub 1] zullen zijn verwijderd. Het voorgaande in aanmerking genomen is de Afdeling van oordeel dat de raad deugdelijk gemotiveerd is afgeweken van de in de VNG-brochure genoemde richtafstand voor het aspect geluid.

2.30.11. De VvE Tuinbouwbedrijven Hoge Zuidplaspolder en andere betogen verder dat moet worden gevreesd voor het overwaaien van kwalijke insecten en andere ziekteveroorzakers naar de glastuinbouwbedrijven. Daardoor zullen zij preventieve gewasbeschermingsmaatregelen moeten nemen, hetgeen leidt tot extra kosten. Voorts betogen zij dat de realisering van een tuincentrum de uitbreidingsmogelijkheden van de omliggende glastuinbouwbedrijven beperkt en een verplaatsingmogelijkheid voor haar waterhuishoudingssysteem teniet doet gaan. De VvE Tuinbouwbedrijven Hoge Zuidplaspolder en andere betogen dat de gronden beschikbaar dienen te blijven voor de glastuinbouw.

2.30.12. De raad heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat niet hoeft te worden verwacht dat kwalijke insecten en andere ziekteveroorzakers naar de glastuinbouwbedrijven overwaaien, hetgeen tevens uit het deskundigenbericht volgt. De VvE Tuinbouwbedrijven Hoge Zuidplaspolder en andere hebben naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat in zoverre met ernstige problemen rekening dient te worden gehouden en evenmin dat het zo nodig treffen van maatregelen technisch of financieel niet haalbaar is.

2.30.13. Voorts wordt in hetgeen de VvE Tuinbouwbedrijven Hoge Zuidplaspolder en andere hebben aangevoerd geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de raad een tuincentrum aan de Bredeweg niet in redelijkheid mogelijk heeft kunnen maken vanwege een verlies aan uitbreidingsmogelijkheden dan wel een verplaatsingsmogelijkheid voor hun waterhuishoudingssysteem. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de raad ter zitting heeft verklaard dat de vestiging van het tuincentrum uitbreiding van de glastuinbouwbedrijven en verplaatsing van het waterhuishoudingssysteem, al dan niet door middel van dubbel ruimtegebruik, niet uitsluit. In dit verband is tevens van belang dat een gedeelte van de gronden waaraan in het plan de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 4" is toegekend, zoals in 2.30.1. is overwogen, niet als tuincentrum in gebruik zal worden genomen.

2.30.14. In hetgeen de VvE Tuinbouwbedrijven Hoge Zuidplaspolder en andere en [appellant sub 1] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 4", behalve wat betreft de gronden als bedoeld in 2.30.1., niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, zodat de Afdeling aanleiding ziet om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in zoverre in stand blijven.

Het beroep van [appellant sub 1] voor het overige

2.31. [appellant sub 1] richt zich tegen de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 2", welke realisering van een kwaliteitszone met onder meer bedrijfsbebouwing mogelijk maakt op de gronden gelegen naast zijn perceel [locatie 5]. Hij vreest voor een beperking van zijn uitzicht en een waardedaling van zijn perceel.

2.31.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het vorige bestemmingsplan reeds bedrijfsbebouwing mogelijk maakte grenzend aan het perceel [locatie 5]. Hij verwacht geen ernstige gevolgen voor [appellant sub 1].

2.31.2. Ingevolge artikel 50, lid 50.14, van de planregels, voor zover hier van belang, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming binnen de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 2" te wijzigen ten behoeve van een te realiseren kwaliteitszone met bebouwing, met inbegrip van een herindeling van de percelen, in de vorm van:

1. de vestiging van maatschappelijke voorzieningen en/of kleinschalige bedrijven met dien verstande dat de bedrijfsactiviteiten behoren tot milieucategorie 1 en 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten als opgenomen in bijlage 3;

2. (ontsluitings)wegen, fiets- en voetpaden alsmede watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen.

Ingevolge lid 50.14, onder l, bedraagt de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen maximaal 10 m.

Ingevolge lid, 50.14, onder m, bedraagt de bouwhoogte van de overkapping maximaal 4 m.

Ingevolge lid 50.14, onder n, moeten de gebouwen worden gebouwd in of achter de voorgevelrooilijn, die gesitueerd is op een afstand van 10 m uit de as van de (aanliggende) weg.

Ingevolge lid 50.14, onder o, bedraagt de afstand van bedrijfsgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 5 m.

Ingevolge lid 50.14, onder p, bedraagt de afstand van de hoofdgebouwen tussen de verschillende percelen ten minste 10 m.

2.31.3. Voor zover de raad zich op het standpunt stelt dat het vorige plan ook voorzag in de mogelijkheid van bedrijfsbebouwing grenzend aan het perceel van [appellant sub 1], wordt overwogen dat in het kader van het nu voorliggende plan alle betrokken belangen behoren te worden afgewogen, waarbij wordt bezien in hoeverre de aanduiding in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Het kan niet worden uitgesloten dat de maatschappelijke voorzieningen en bedrijfsbebouwing met een bouwhoogte tot 10 m, welke mogelijk worden gemaakt op een afstand van ongeveer 25 m van de woning van [appellant sub 1] nadelige gevolgen kunnen hebben voor het uitzicht van [appellant sub 1]. De raad heeft zich evenwel in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen ernstige gevolgen optreden. Hierbij betrekt de Afdeling dat in het deskundigenbericht staat dat het uitzicht van [appellant sub 1] in beperkte mate kan worden belemmerd, nu het perceel van [appellant sub 1] wordt gescheiden van het naastgelegen perceel door een gaashekwerk en de garage van [appellant sub 1] zodanig is gesitueerd dat het uitzicht reeds wordt belemmerd.

Wat de eventuele nadelige invloed van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 2" op de waarde van het perceel van [appellant sub 1] betreft bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de wijzigingsbevoegdheid aan de orde zijn.

2.31.4. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 2" strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van [appellant sub 1] is in zoverre ongegrond.

Het beroep van [appellante sub 10]

2.32. Het beroep van [appellante sub 10] is gericht tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Groen" en de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 8" aan de zuidoostzijde van het plangebied. Zij betoogt dat de geurcontour van haar bedrijf ten onrechte niet is weergegeven op de verbeelding. Zij voert hiertoe aan dat uit het door Van Westreenen opgestelde advies volgt dat bij de berekening van de geurcontour onjuiste bedrijfstechnische uitgangspunten zijn gehanteerd, omdat is uitgegaan van een kleinere bedrijfsomvang dan vergund. Ook betoogt zij dat op de als "Groen" bestemde en met "wro-zone - wijzigingsgebied 8" aangeduide gronden geurgevoelige objecten mogelijk worden gemaakt, te weten gebouwen ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut, dat deze objecten zullen leiden tot een beperking van haar bedrijfsvoering en dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse hiervan niet is gegarandeerd.

2.32.1. Op het perceel Zuidelijke Dwarsweg 17, ongeveer 770 m ten zuidoosten van het plangebied is de varkenshouderij van [appellante sub 10] gevestigd. Het bedrijf omvat in totaal 5.844 dierplaatsen voor vleesvarkens en beschikt over een op 20 augustus 1999 verleende vergunning krachtens de Wet milieubeheer.

2.32.2. Het plangebied is niet gelegen in een concentratiegebied als bedoeld in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv).

Ingevolge artikel 3, eerste lid, onder c en d, van de Wgv wordt een vergunning voor een veehouderij geweigerd indien de geurbelasting van die veehouderij op een geurgevoelig object, gelegen:

- buiten een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom meer bedraagt dan 2,0 odour units per kubieke meter lucht;

- buiten een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom meer bedraagt dan 8,0 odour units per kubieke meter lucht.

2.32.3. Ingevolge artikel 5, lid 5.1, zijn de voor "Groen" aangewezen gronden, voor zover hier van belang, bestemd voor groenvoorzieningen, paden, watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Ingevolge lid 5.3.2, onder a, mogen op of in deze gronden uitsluitend gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut worden gebouwd.

Ingevolge het bepaalde onder b bedraagt de bouwhoogte maximaal 3 m.

Ingevolge het bepaalde onder c bedraagt de oppervlakte van een voorziening van algemeen nut maximaal 50 m².

Ingevolge artikel 50, lid 50.21, aanhef en onder 5, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming binnen de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 8" te wijzigen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut, met uitzondering van verkooppunten van brandstoffen.

2.32.4. [appellante sub 10] heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar geurcontour van 8,0 OU/m³ over het plangebied ligt. Bovendien kunnen, zoals [appellante sub 10] in haar reactie op het deskundigenbericht heeft bevestigd, binnen het plandeel met de bestemming "Groen", al dan niet na toepassing van wijzigingsbevoegdheid 8, geen geurgevoelige objecten worden gerealiseerd, zodat zij door de door haar genoemde planregeling niet in haar bedrijfsvoering wordt beperkt.

2.32.5. In hetgeen [appellante sub 10] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van [appellante sub 10] is ongegrond.

De exploitatieplannen

2.33. De beroepen van [appellante sub 2], SO Group, [appellante sub 7] in haar hoedanigheid van bewindvoerder, [appellant sub 6 A] en [appellant sub 6 B], [appellante sub 7] en Stichting Knibbelweg zijn voorts gericht tegen de vaststelling van het exploitatieplan "Zuidplas Noord deel Glastuinbouw & Bedrijven". Het beroep van [appellant sub 4] is voorts gericht tegen de vaststelling van beide exploitatieplannen.

2.34. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wro, voor zover hier van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een exploitatieplan voor gronden, begrepen in een gelijktijdig vastgesteld bestemmingsplan.

Ingevolge het vijfde lid, voor zover hier van belang, wordt als belanghebbende bij een besluit als bedoeld in artikel 6.12, eerste en tweede lid, in elk geval aangemerkt degene die een grondexploitatieovereenkomst heeft gesloten met betrekking tot de in het desbetreffende besluit opgenomen gronden, of die eigenaar is van die gronden.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

2.34.1. Het beroep van SO Group is gericht tegen het vaststellen van delen van het exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wro. De desbetreffende onderdelen van het exploitatieplan, in het bijzonder de exploitatieopzet en de kostentoedeling, vormen de basis voor de berekening van de exploitatiebijdrage als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, van de Wro die verschuldigd is bij de verlening van een bouwvergunning, thans omgevingsvergunning voor het bouwen, voor een aangewezen bouwplan.

SO Group is geen eigenaar van gronden in het exploitatiegebied van het exploitatieplan "Zuidplas Noord deel Glastuinbouw & Bedrijven". Evenmin heeft zij een grondexploitatieovereenkomst als bedoeld in artikel 8.2, vijfde lid, van de Wro gesloten met betrekking tot gronden in dit exploitatiegebied. Gelet hierop en nu ook anderszins niet is gebleken van belangen van SO Group die rechtstreeks zijn betrokken bij de vaststelling van de genoemde onderdelen van het exploitatieplan, kan zij in zoverre niet worden aangemerkt als belanghebbende bij het exploitatieplan "Zuidplas Noord deel Glastuinbouw & Bedrijven".

Het beroep van SO Group is op dit punt niet-ontvankelijk.

2.35. [appellante sub 7] in haar hoedanigheid van bewindvoerder, [appellant sub 6 A] en [appellant sub 6 B], [appellante sub 7], Stichting Knibbelweg en [appellant sub 4] voeren aan dat de inbrengwaarden van het exploitatieplan "Zuidplas Noord deel Glastuinbouw & Bedrijven" onderscheidenlijk het exploitatieplan "Zuidplas Noord deel Wonen Moerkapelle" zijn vastgesteld in strijd met artikel 6.13, vijfde lid, van de Wro.

2.35.1. Ingevolge artikel 6.13, vijfde lid, van de Wro wordt de inbrengwaarde indien geen sprake is van onteigening vastgesteld met overeenkomstige toepassing van de artikelen 40b tot en met 40f van de onteigeningswet. Voor gronden welke onteigend zijn of waarvoor een onteigeningsbesluit is genomen, of welke op onteigeningsbasis zijn of worden verworven, is de inbrengwaarde gelijk aan de schadeloosstelling ingevolge de onteigeningswet, aldus dit artikellid.

2.35.2. Volgens de raad ligt aan de ramingen van de inbrengwaarden, als opgenomen in de exploitatieopzet van de exploitatieplannen, de zogenoemde residuele grondwaardeberekeningsmethode ten grondslag. De Afdeling acht toepassing van deze methode, binnen het kader van artikel 6.13, vijfde lid, van de Wro, teneinde inbrengwaarden te ramen, op zich niet uitgesloten. In de exploitatieplannen is echter onder meer niet inzichtelijk gemaakt van welke kosten en opbrengsten bij het toepassen van deze methode is uitgegaan, zodat de exploitatieplannen op het onderdeel van de daarin opgenomen ramingen van de inbrengwaarden in strijd zijn met het motiveringsbeginsel.

2.36. [appellante sub 2] acht het, voor zover het betreft het exploitatieplan "Zuidplas Noord deel Glastuinbouw & Bedrijven" onjuist dat bestaande bedrijven in het kader van het exploitatieplan moeten bijdragen aan bovenplanse, ruimtelijke ontwikkelingen.

2.36.1. Ingevolge artikel 6.13, zevende lid, van de Wro kunnen bovenplanse kosten in de exploitatieopzet worden opgenomen voor meerdere locaties of gedeeltes daarvan, in de vorm van een fondsbijdrage, indien er voor deze locatie of gedeeltes daarvan een structuurvisie is vastgesteld welke aanwijzingen geeft over de bestedingen die ten laste van het fonds kunnen komen.

2.36.2. In het exploitatieplan "Zuidplas Noord deel Glastuinbouw & Bedrijven" is vermeld dat het totaal te ontwikkelen glastuinbouw- en bedrijvengebied in "Zuidplas Noord" een bijdrage moet leveren van ongeveer € 13,5 miljoen voor de aanleg van de N456 west (onderdeel parallelstructuur A12).

2.36.3. Vaststaat dat bovenplanse kosten in de vorm van fondsbijdragen in de exploitatieopzet zijn opgenomen voor locaties waarvoor geen structuurvisie is vastgesteld die aanwijzingen bevat met betrekking tot de bestedingen ten laste van het betrokken fonds. Reeds hierom slaagt het betoog.

2.37. In hetgeen [appellante sub 2] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het exploitatieplan "Zuidplas Noord deel Glastuinbouw & Bedrijven" voor zover het betreft de in de exploitatieopzet opgenomen bovenplanse kosten, is vastgesteld in strijd met artikel 6.13, zevende lid, van de Wro. Gelet hierop is de post "Totale kosten" eveneens vastgesteld in strijd met dit artikellid.

Voorts ziet de Afdeling in hetgeen [appellante sub 7] in haar hoedanigheid van bewindvoerder, [appellant sub 6 A] en [appellant sub 6 B], [appellante sub 7], Stichting Knibbelweg en [appellant sub 4] hebben aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het exploitatieplan"Zuidplas Noord deel Glastuinbouw & Bedrijven" onderscheidenlijk het exploitatieplan "Zuidplas Noord deel Wonen Moerkapelle", voor zover het betreft de kostensoorten "Inbrengwaarde", niet berusten op een deugdelijke motivering en derhalve zijn vastgesteld in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Gelet hierop is de post "Totale kosten" voor beide exploitatieplannen vastgesteld in strijd met deze bepaling.

De beroepen van [appellante sub 2], [appellante sub 7] in haar hoedanigheid van bewindvoerder, [appellant sub 6 A] en [appellant sub 6 B], [appellante sub 7], Stichting Knibbelweg en [appellant sub 4] zijn op dit punt gegrond. Het besluit tot vaststelling van beide exploitatieplannen dient te worden vernietigd.

Gelet hierop behoeft hetgeen voor het overige is aangevoerd tegen de exploitatieplannen geen bespreking meer.

2.38. Hoewel gelet op het voorgaande tussen een bestemmingsplan en een gelijktijdig vastgesteld exploitatieplan een samenhang bestaat, ziet de Afdeling geen aanleiding vanwege de vernietiging van beide exploitatieplannen eveneens de tot de exploitatiegebieden behorende plandelen, ten aanzien waarvan in het hiervoor overwogene niet is geoordeeld dat deze voor vernietiging in aanmerking komen, te vernietigen. Hiertoe overweegt de Afdeling dat de wet hiertoe niet verplicht. Bovendien geldt ingevolge artikel 3.5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in samenhang bezien met artikel 2.1, eerste lid, onder a en b, een aanhoudingsverplichting wat betreft het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en aanleggen ten behoeve van een activiteit waarop een exploitatieplan van toepassing is, indien er geen grond is de vergunning te weigeren en het exploitatieplan, dat voor de in de aanvraag begrepen grond is vastgesteld, nog niet onherroepelijk is. Naar het oordeel van de Afdeling is artikel 3.5 van de Wabo niet alleen van toepassing in geval van een gedeeltelijk vernietigd exploitatieplan, maar ook in geval van een geheel vernietigd exploitatieplan. Een andere opvatting zou ertoe leiden dat het bestemmingsplan in werking zou zijn terwijl het kostenverhaal via de omgevingsvergunning voor het bouwen, als bedoeld in artikel 6.17 van de Wro, niet meer verzekerd is. Steun voor deze uitleg van artikel 3.5 van de Wabo wordt gevonden in de memorie van antwoord op de Wijziging van de Wet ruimtelijke ordening inzake de grondexploitatie (Kamerstukken I 2006/2007, 30 218, D, p. 17) waarin het volgende is vermeld: "Een bouwvergunningaanvraag moet worden aangehouden totdat een exploitatieplan onherroepelijk is. Na vernietiging van het exploitatieplan loopt de aanhoudingsplicht gewoon door. Het maakt voor deze aanhoudingsplicht niet uit of het bestemmingsplan ondertussen onherroepelijk is geworden.".

Het college van burgemeester en wethouders kan op grond van artikel 3.5, derde lid, van de Wabo de aanhoudingsplicht doorbreken en een omgevingsvergunning verlenen. Het instrument van aanhouding en doorbreking geeft het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid de omgevingsvergunning voor het bouwen alleen te verlenen als het kostenverhaal is verzekerd.

Proceskosten

2.39. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten van [appellant sub 1], [appellante sub 2], [appellant sub 4], [appellante sub 7] in haar hoedanigheid van bewindvoerder, [appellant sub 6 A] en [appellant sub 6 B], [appellante sub 7], Stichting Knibbelweg, [appellant sub 11], [appellant sub 12], [appellante sub 13 A] en [appellante sub 13 B] en de VvE Tuinbouwbedrijven Hoge Zuidplaspolder en andere te worden veroordeeld.

Ten aanzien van SO Group, [appellante sub 9] en [appellante sub 10] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SO Group B.V. niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen het exploitatieplan "Zuidplas Noord deel Glastuinbouw & Bedrijven";

II. verklaart:

a. geheel gegrond de beroepen van [appellant sub 11] en [appellante sub 13 A] en [appellante sub 13 B];

b. gedeeltelijk gegrond de beroepen van [appellant sub 1], [appellante sub 2], [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B], [appellante sub 7] in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [appellant sub 5], [appellant sub 6 A] en [appellant sub 6 B], [appellante sub 7], de stichting Stichting bevordering zelfrealisatie Knibbelweg, [appellant sub 12] alsmede de vereniging Vereniging van Eigenaren Tuinbouwbedrijven Hoge Zuidplaspolder en andere;

III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle, thans: gemeente Zuidplas, van 16 juni 2009, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Zuidplas Noord" voor zover het betreft:

a. de plandelen met de bestemming "Woongebied - Uit te werken 2" voor de percelen [locatie 2] en 30;

b. artikel 20, lid 20.1, onder d, lid 20.4.2, onder e, en lid 20.4.2, onder k, van de planregels;

c. de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 4";

d. de aanduiding "wro-zone - verwerkelijking in naaste toekomst" voor het plandeel "Woongebied - Uit te werken 2";

IV. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle, thans: gemeente Zuidplas, van 16 juni 2009, tot vaststelling van de exploitatieplannen "Zuidplas Noord deel Glastuinbouw & Bedrijven" en "Zuidplas Noord deel Wonen Moerkapelle";

V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 16 juni 2009 voor zover vernietigd onder III.c., in stand blijven, voor zover de aanduiding betrekking heeft op gronden waarvoor op 12 oktober 2010 een wijzigingsplan is vastgesteld;

VI. verklaart:

a. geheel ongegrond de beroepen van [appellante sub 9] en [appellante sub 10];

b. voor het overige ongegrond de beroepen van [appellant sub 1], [appellante sub 2], de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SO Group B.V., [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B], [appellante sub 7] in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [appellant sub 5], [appellant sub 6 A] en [appellant sub 6 B], [appellante sub 7], de stichting Stichting bevordering zelfrealisatie Knibbelweg, [appellant sub 12] en de vereniging Vereniging van Eigenaren Tuinbouwbedrijven Hoge Zuidplaspolder en andere;

VII. veroordeelt de raad van de gemeente Zuidplas tot vergoeding van bij:

a. [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

b. [appellante sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 483,00 (zegge: vierhonderddrieëntachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

c. [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 483,00 (zegge: vierhonderddrieëntachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

d. [appellante sub 7] in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [appellant sub 5] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 483,00 (zegge: vierhonderddrieëntachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

e. [appellant sub 6 A] en [appellant sub 6 B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 483,00 (zegge: vierhonderddrieëntachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

f. [appellante sub 7] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 483,00 (zegge: vierhonderddrieëntachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

g. de stichting Stichting bevordering zelfrealisatie Knibbelweg in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 483,00 (zegge: vierhonderddrieëntachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

h. [appellant sub 11] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

i. [appellant sub 12] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

j. [appellante sub 13 A] en [appellante sub 13 B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

k. de vereniging Vereniging van Eigenaren Tuinbouwbedrijven Hoge Zuidplaspolder en andere in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 805,00 (zegge: achthonderdvijf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere;

VIII. gelast dat de raad van de gemeente Zuidplas aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:

a. € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 1];

b. € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) voor [appellante sub 2];

c. € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

d. € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellante sub 7] in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [appellant sub 5];

e. € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 6 A] en [appellant sub 6 B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

f. € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellante sub 7];

g. € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) voor de stichting Stichting bevordering zelfrealisatie Knibbelweg;

h. € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 11];

i. € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 12];

j. € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) voor [appellante sub 13 A] en [appellante sub 13 B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

k. € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) voor de vereniging Vereniging van Eigenaren Tuinbouwbedrijven Hoge Zuidplaspolder en andere, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van staat.

w.g. Van Buuren w.g. Bechinka
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2011

371-646.