Uitspraak 201704642/1/A1


Volledige tekst

201704642/1/A1.
Datum uitspraak: 13 juni 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Amsterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 april 2017 in zaak nr. 16/1611 in het geding tussen:

[appellante]

en

het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Oost.

Procesverloop

Bij besluit van 10 juni 2015 heeft het algemeen bestuur geweigerd aan [appellante] een omgevingsvergunning te verlenen voor het in afwijking van het bestemmingsplan plaatsen van een dakterras op het platte dak van het pand [locatie] te Amsterdam.

Bij besluit van 19 januari 2016 heeft het algemeen bestuur het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 april 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 mei 2018, waar [appellante] en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door M.E.R. Derby-Vink, zijn verschenen.

Overwegingen

1. [appellante] woont aan de [locatie] te Amsterdam. Zij heeft bij het algemeen bestuur een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een dakterras met bijbehorend hekwerk.

Het algemeen bestuur heeft geweigerd de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen voor het in afwijking van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Weesperzijdestrook" (hierna: het bestemmingsplan) bouwen van het dakterras, omdat het dakterras in strijd met de in de "Beleidsregels buitenplanse afwijkingen omgevingsvergunning" (hierna: de beleidsregels) neergelegde zichtbaarheidsregel, zichtbaar is vanuit de openbare ruimte, in het bijzonder vanaf de andere kant van de Amstel.

De rechtbank heeft overwogen dat het algemeen bestuur in redelijkheid en met toepassing van de beleidsregels de omgevingsvergunning heeft kunnen weigeren.

2. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het algemeen bestuur de zichtbaarheidsregel uit de beleidsregels niet juist heeft toegepast. Daartoe voert zij aan dat op grond van die regel moet worden gemeten vanaf het aan de overzijde van de openbare ruimte gelegen gebouw. Aangezien een woonboot een gebouw is, dient te worden gemeten vanaf de woonboten in de Amstel en niet vanaf de gebouwen aan de overzijde van de Amstel zoals het algemeen bestuur heeft gedaan. Volgens [appellante] heeft de rechtbank voor haar oordeel ten onrechte van belang geacht dat de woonboten geen gesloten gevelwand hebben, aangezien dat een criterium is dat niet in de beleidsregels is opgenomen.

3. De rechtbank heeft overwogen dat het algemeen bestuur, gelet op de bewoordingen en het doel van de beleidsregels, op goede gronden heeft gemeten vanaf de Amsteldijk. De omstandigheid dat de tussengelegen woonboten na de totstandkoming van de beleidsregels als bouwwerken zijn te kwalificeren, doet daaraan volgens de rechtbank niet af. De rechtbank overweegt daartoe dat de woonboten in het openbaar water gelegen zijn en, zoals het algemeen bestuur volgens de rechtbank terecht heeft gesteld, geen gesloten gevelwand vormen. Volgens de rechtbank heeft het algemeen bestuur terecht het gehele tussengebied tot aan de bebouwing van de Amsteldijk aangemerkt als openbare ruimte en heeft het algemeen bestuur terecht overwogen dat er een ononderbroken zichtlijn is over openbaar gebied vanaf het pand van [appellante] tussen de woonboten door naar de tegenovergelegen bebouwing aan de Amsteldijk.

3.1. Niet in geschil is dat het plaatsen van een dakterras met bijbehorende hekwerken in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Volgens artikel 21, tweede lid, onder 1, sub d, van de planregels zijn uitsluitend bestaande dakterrassen, dakopbouwen en dakuitbouwen toegestaan.

Blijkens paragraaf 8.1 van de beleidsregels wordt voor het bouwen en gebruiken van een dakterras, dat in strijd is met het geldende bestemmingsplan, een vergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verleend onder een aantal voorwaarden. Eén van de voorwaarden is dat het dakterras inclusief hekwerk aan de voorzijde voldoet aan de zichtbaarheidsregel.

In paragraaf 6.4 van de beleidsregels staat hoe de zichtbaarheidsregel moet worden toegepast:

"Vanaf een punt op een hoogte van 1,80 meter van het maaiveld op de gevel van het aan de overzijde van de openbare ruimte gelegen gebouw wordt een rechte lijn getrokken naar het snijpunt van het verticale gevelvlak en het horizontale dakvlak van het betreffende gebouw."

Het begrip "gebouw" is blijkens paragraaf 6.2 van de beleidsregels gedefinieerd als: "Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt."

Het begrip "bouwwerk" is gedefinieerd als: "Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond."

De Afdeling heeft in de uitspraak van 16 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1331, geoordeeld dat woonboten zijn aan te merken als bouwwerken. De omschrijving van het begrip "bouwwerk" die de Afdeling in de bovenvermelde uitspraak heeft gehanteerd komt goeddeels overeen met de definitie van het begrip "bouwwerk" in de zin van de beleidsregels. Zoals [appellante] terecht stelt, dienen woonboten dan ook als bouwwerk te worden aangemerkt in de zin van de beleidsregels.

Het verweer van het algemeen bestuur dat het begrip "bouwwerk" in bovenvermelde uitspraak slechts ziet op toepassing van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), terwijl het begrip "bouwwerk" in de beleidsregels een stedenbouwkundig begrip is, leidt niet tot een ander oordeel. Bepalend is de definitie die voor het begrip "bouwwerk" in de beleidsregels wordt gegeven. Die definitie komt goeddeels overeen met de definitie die in de uitspraak van 16 april 2014 werd gehanteerd, zodat bij die uitspraak kan worden aangesloten, ondanks dat het in die uitspraak ging om het begrip "bouwwerk" in de zin van de Wabo. Woonboten zijn in de beleidsregels niet uitgesloten in de definitie van het begrip "bouwwerk". Dat is overigens ook niet gebeurd in de nieuwe beleidsregels uit 2017.

Voor toepassing van de zichtbaarheidsregel is tevens van belang of het bouwwerk is aan te merken als gebouw. De woonboten zijn voor mensen toegankelijk, overdekt en vormen een met wanden omsloten ruimte. Dit betekent dat wordt voldaan aan de definitie van "gebouw" die in paragraaf 6.2 van de beleidsregels is opgenomen. Dat de woonboten geen onderdeel zijn van een gesloten gevelwand, doet hier niet aan af. Daartoe overweegt de Afdeling dat niet in de beleidsregels is opgenomen dat bij het toepassen van de zichtbaarheidsregel wordt gemeten van de tegenover gelegen gevelwand.

Gelet op het vorenoverwogene is de Afdeling van oordeel dat in dit geval bij de toepassing van de zichtbaarheidsregel moet worden gemeten vanaf de woonboot tegenover het pand waarop het dakterras wordt beoogd en dus niet vanaf de gebouwen aan de overkant van de Amstel. Dit betekent dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het algemeen bestuur de zichtbaarheidsregel juist heeft toegepast.

Het betoog slaagt.

4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaren en het besluit op bezwaar van 19 januari 2016 vernietigen.

De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking. Het algemeen bestuur zal een nieuw besluit op het bezwaar van [appellante] moeten nemen.

5. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil zal de Afdeling met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepalen dat tegen het nieuw te nemen besluit op bezwaar slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 april 2017 in zaak nr. 16/1611;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Oost van 19 januari 2016, kenmerk Z-15-20381/INT-15-07448;

V. bepaalt dat tegen het nieuw te nemen besluit op bezwaar slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

VI. gelast dat het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Oost aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 418,00 (zegge: vierhonderdachttien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

w.g. Wortmann w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2018

457-855.