Uitspraak 201102396/2/R3


Volledige tekst

201102396/2/R3.
Datum uitspraak: 24 juni 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

1. [verzoeker sub 1] en anderen, wonend te Milheeze, gemeente
Gemert-Bakel,
2. [verzoeker sub 2A] en [verzoekster sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker sub 2]), wonend te Milheeze, gemeente Gemert-Bakel,

en

de raad van de gemeente Gemert-Bakel,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2010, nr. 119, heeft de raad het bestemmingsplan "Stedelijke Gebieden Gemert-Bakel - herziening oktober 2010" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 maart 2011, en [verzoeker sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 februari 2011, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 maart 2011, hebben [verzoeker sub 1] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 maart 2011, heeft [verzoeker sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 24 mei 2011, waar [verzoeker sub 1] en anderen, bijgestaan door mr. R.A.M. Verkoijen, werkzaam bij Achmea rechtsbijstand, en [verzoeker sub 2], bijgestaan door mr. R.T. Kirpestein, werkzaam bij Arag rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door mr. F.T.H. Branten, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Het plan voorziet in een herziening van zeven bestemmingsplannen die gelden voor het stedelijk gebied van Gemert-Bakel. Verzoekers richten zich tegen deelplan 6 "Royackers-Milheeze". Dit plan voorziet in een uitbreiding van het plandeel met de bestemming "Bedrijf - BTC" in westelijke richting ten behoeve van een uitbreiding en herstructurering van een ter plaatse reeds gevestigde betoncentrale. [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] hebben om het treffen van een voorlopige voorziening verzocht teneinde onomkeerbare gevolgen te voorkomen.

2.3. [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] betogen dat het plan is vastgesteld in strijd met de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011, fase 2 (hierna: de verordening), die ten tijde van de vaststelling van het plan door provinciale staten was vastgesteld, maar nog niet in werking was getreden. Hiertoe voeren zij onder meer aan dat niet voldaan wordt aan artikel 3.8., derde en vierde lid, onder b, van de verordening, waarin is bepaald dat de toelichting bij het plan een verantwoording moet bevatten waaruit blijkt dat aantoonbare ruimtelijk-economische belangen voor de lange termijn aanwezig zijn die noodzaken tot uitbreiding of vestiging ter plaatse, nu deze verantwoording ontbreekt.

Voorts vrezen [verzoeker sub 1] en anderen aantasting van hun woon- en leefklimaat als gevolg van de geluidsoverlast die ontstaat door de uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten van de betoncentrale, die het plan mogelijk maakt, en de verwijdering van een geluidsscherm. Voorts betwisten zij met verwijzing naar een op 6 mei 2011 door HMB B.V. opgesteld deskundigenbericht de juistheid van het bij het plan behorende akoestische rapport "[belanghebbende], [locatie] Milheeze" van Agel adviseurs van 16 februari 2009 (hierna: het akoestische rapport) . In dat verband voeren zij aan dat, voor zover het rapport van 16 februari 2009 al juist zou zijn, het plan niet garandeert dat de geluidwerende maatregelen, waar in dat onderzoek van wordt uitgegaan, worden getroffen.

2.3.1. De raad erkent dat het geluidsscherm is verwijderd, maar stelt dat overeenkomstig het akoestische rapport nieuwe geluidwerende maatregelen zullen worden getroffen. Volgens hem voorziet het plan in de mogelijkheid die maatregelen te treffen. Om aan de geluidvoorschriften van de vergunning voor het in werking hebben van een inrichting te kunnen voldoen dient vergunninghoudster volgens hem de geluidwerende maatregelen te treffen.

2.3.2. Ingevolge artikel 3.8., eerste lid, van de verordening sluiten bestemmingsplannen die zijn gelegen in een kern in landelijk gebied of zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, behorend bij een kern in landelijk gebied, uit dat bedrijven gelegen zijn op een bestemmingsvlak met een omvang van meer dan 5.000 m2.

Ingevolge het derde lid kan in afwijking van het eerste lid een bestemmingsplan voorzien in een vestiging of een uitbreiding van een bedrijf, gelegen op een bestemmingsvlak met een omvang van meer dan 5.000 m2, mits de toelichting daaromtrent een verantwoording bevat.

Ingevolge het vierde lid, aanhef en onder b, blijkt uit de in het derde lid bedoelde verantwoording dat aantoonbare ruimtelijk-economische belangen voor de lange termijn aanwezig zijn die noodzaken tot uitbreiding of vestiging ter plaatse.

2.3.3. Artikel 3.8., vierde lid, onder b, van de verordening was ten tijde van het bestreden besluit nog niet in werking getreden maar wel reeds vastgesteld. De raad stelt zich op het standpunt dat bij het nemen van het besluit met de provinciale belangen, die tot de verordening hebben geleid, voldoende rekening is gehouden en dat het plan voldoet aan de eisen van artikel 3.8., welke eisen ook voor de raad richtinggevend zijn geweest bij de vaststelling van het plan. Tussen partijen is niet in geschil dat artikel 3.8., vierde lid, onder b, van de verordening op dit geval toepasselijk is, nu door het plan het bestemmingsvlak met de bestemming "Bedrijf - BTC" een totale oppervlakte krijgt van 13.207 m2. In de toelichting op het plan is evenwel geen passage opgenomen waaruit blijkt dat aantoonbare ruimtelijk-economische belangen voor de lange termijn aanwezig zijn die noodzaken tot uitbreiding. Aldus acht de voorzitter niet uitgesloten dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de noodzaak tot uitbreiding van het bedrijfsterrein onvoldoende is verantwoord.

2.3.4. Voorts is in het akoestische rapport geconcludeerd dat om te kunnen voldoen aan de doelstelling dat ter plaatse van de bestaande woningen, gelegen aan de zuid- en westzijde van de inrichting, geen relevante toename van de geluidbelasting zal plaatsvinden, aanvullende geluidbeperkende maatregelen getroffen dienen te worden zoals het deels overkappen van de zand- en grindopslag en het afschermen van de laadplaats van de betonmixers. Uit de conclusie van het akoestische rapport blijkt voorts dat deze maatregelen nodig zijn om bij het merendeel van de woningen te kunnen voldoen aan geluidsvoorschriften die in overeenstemming zijn met de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat deze maatregelen zullen worden getroffen en dat dit onder meer met zich brengt dat nabij de perceelsgrens aan de zuidzijde, waaraan de percelen van verzoekers aan de Hof grenzen, een betonnen muur met een hoogte van 3 m met daarbovenop een schuin omhoog lopende overkapping zal moeten worden opgericht. Dit betekent dat een bouwwerk zal moeten worden gerealiseerd dat hoger is dan 3 m. Het bouwwerk zal binnen het plandeel met de bestemming "Bedrijf - BTC" worden opgericht. Artikel 4, lid 4.2.4, onder d, maakt op gronden met die bestemming overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogelijk met een maximale bouwhoogte van 3 m. De planregels voorzien niet in de mogelijkheid van die maximale bouwhoogte af te wijken. Gezien het vorenstaande is in de planregels niet gewaarborgd dat de door de raad noodzakelijk geachte geluidwerende maatregelen kunnen en zullen worden getroffen. De voorzitter acht het daarom niet uitgesloten dat het plan tot een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat van verzoekers zal leiden. Daarbij neemt de voorzitter nog in aanmerking dat een beoordeling van het door Leuken en anderen overgelegde tegenrapport in de bodemprocedure moet plaatsvinden, nu de onderhavige procedure zich naar haar aard daarvoor niet leent.

2.4. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, ziet de voorzitter, ten einde onomkeerbare gevolgen te voorkomen, aanleiding het bestreden besluit, wat de uitbreiding van het plandeel met de bestemming "Bedrijf - BTC" betreft, bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen.

2.5. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Voor zover [verzoeker sub 1] en anderen kosten hebben gemaakt in verband met een door een deskundige opgesteld rapport, zal in de bodemprocedure moeten worden beoordeeld of die kosten, voor zover deze voldoende zijn gespecificeerd, voor vergoeding in aanmerking komen.

3. Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Gemert-Bakel van 15 december 2010, nr. 119, deelplan 6, voor zover het het plandeel met de bestemming

"Bedrijf - BTC", nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart, betreft;

II. veroordeelt de raad van de gemeente Gemert-Bakel tot vergoeding van bij [verzoeker sub 1] en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 917,31 (zegge: negenhonderdzeventien euro en eenendertig cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

veroordeelt de raad van de gemeente Gemert-Bakel tot vergoeding van bij [verzoeker sub 2A] en [verzoekster sub 2B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

III. gelast dat de raad van de gemeente Gemert-Bakel aan [verzoeker sub 1] en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

gelast dat de raad van de gemeente Gemert-Bakel aan [verzoeker sub 2A] en [verzoekster sub 2B] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Lap
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2011

288-682.