Uitspraak 201702400/1/A2


Volledige tekst

201702400/1/A2.
Datum uitspraak: 6 juni 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 februari 2017 in zaak nr. 16/6703 in het geding tussen:

[appellanten]

en

het college van gedeputeerde staten van Gelderland.

Procesverloop

Bij besluit van 17 mei 2016 heeft het college een aanvraag van [appellanten] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.

Bij besluit van 11 oktober 2016 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 februari 2017 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 april 2018, waar [appellanten], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. L.M.C. Cloodt en mr. M.C. ter Steeg, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. [appellanten] hebben op 3 november 2009 het perceel met de woning aan de [locatie] te Voorst gekocht. Op 8 juni 2015 hebben zij het college verzocht om een tegemoetkoming in planschade die zij stellen te hebben geleden in verband met de inwerkingtreding van het inpassingsplan "N345 rondweg Voorst" op 30 januari 2014. Met dit inpassingsplan is de planologische basis gelegd voor het realiseren van een rondweg om Voorst. Volgens [appellanten] heeft dat tot waardevermindering van hun woning geleid.

Toetsingskader

2. Artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt: "Burgemeester en wethouders kennen degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd".

Artikel 6.3, eerste lid, aanhef en onder a, bepaalt: "Met betrekking tot de voor tegemoetkoming in aanmerking komende schade betrekken burgemeester en wethouders bij hun beslissing op de aanvraag in ieder geval:

a. de voorzienbaarheid van de schadeoorzaak".

Artikel 6.6, eerste lid, bepaalt: "Indien provinciale staten met toepassing van artikel 3.26, eerste lid, een inpassingsplan vaststellen, [...], treden gedeputeerde staten voor de toepassing van de bij of krachtens deze afdeling gestelde regels in de plaats van burgemeester en wethouders".

Besluitvorming

3. Het college heeft aan het besluit het advies van 31 maart 2016 van de schadebeoordelingscommissie van de provincie Gelderland (hierna: het advies) ten grondslag gelegd. Volgens dit advies dient de aanvraag om planschade te worden afgewezen omdat op de datum waarop [appellanten] de woning kochten voorzienbaar was dat mogelijk een rondweg in de nabijheid van de woning zou worden aangelegd omdat er een ruimtelijk relevant plan in de openbaarheid was gebracht, waaruit het toekomstige tracé kan worden afgeleid.

Het college heeft aan het besluit op bezwaar van 30 augustus 2016 het advies van de Commissie van Advies voor Bezwaarschriften en Klachten van de provincie Gelderland van 29 augustus 2016 ten grondslag gelegd. Onder verwijzing naar de Regionale structuurvisie Stedendriehoek 2030, het ontwerp van de Intergemeentelijke structuurvisie IJsselsprong (hierna: de ontwerp IGSV) en het Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan Voorst, is de commissie van oordeel dat sprake is van voldoende geconcretiseerde en openbaar gemaakte beleidsvoornemens voor het realiseren van een rondweg, reeds voor het moment dat [appellanten] de investeringsbeslissing namen, zodat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er sprake was van voorzienbaarheid van de veronderstelde schadeveroorzakende ontwikkeling.

Uitspraak van de rechtbank

4. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de ontwerp IGSV het beoordelingskader vormt voor de voorzienbaarheid en niet de Dorpsvisie Voorst zoals [appellanten] stellen, omdat het gaat om een knelpunt op de N345 dat regionaal dient te worden opgelost. Uit de ontwerp IGSV is volgens de rechtbank af te leiden dat een rondweg om Voorst wordt aangelegd, welk stuk een openbaar gemaakt concreet beleidsvoornemen vormt. Dat uit de ontwerp IGSV mogelijk afgeleid zou kunnen worden dat alleen de variant langs het spoor onderzocht mocht worden, die op grotere afstand van het perceel van [appellanten] ligt, laat volgens de rechtbank onverlet dat uit de themakaart infra ook volgt dat twee andere varianten op kortere afstand van het perceel zijn opgenomen. Onder verwijzing naar de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2582), heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellanten] er op het moment van de aankoop van de woning rekening mee dienden te houden dat aan het voor hen meest ongunstige concrete beleidsvoornemen uitvoering zou worden gegeven en de schade daarmee voorzienbaar was.

Hoger beroep

5. [appellanten] richten zich allereerst tegen het oordeel van de rechtbank dat niet de Dorpsvisie Voorst maar de ontwerp IGSV het beleidsvoornemen betreft bij de vraag of sprake is van voorzienbaarheid van de aanleg van de rondweg. Volgens hen is de ontwerp IGSV te abstract om te kunnen dienen als concreet beleidsvoornemen.

Volgens [appellanten] heeft de rechtbank verder ten onrechte geoordeeld dat de ontwerp IGSV is te beschouwen als een concreet beleidsvoornemen omdat slechts wordt gesproken van ‘varianten in onderzoek’. Onder verwijzing naar een aantal uitspraken van de Afdeling betogen zij dat dit onvoldoende concreet is voor het aannemen van voorzienbaarheid. Zo al sprake zou zijn van een concreet beleidsvoornemen, heeft dit betrekking op de keuze voor de rondweg langs het spoor, zo stellen zij. In een openbaar document van 12 december 2007, behorend bij de ontwerp IGSV, is opgenomen: ‘bouwsteen 2 betreft een weg langs het spoor’. Hieruit mochten zij afleiden dat de rondweg niet in de buurt van hun woning zou worden aangelegd. Uit de door de gemeenteraad van Voorst aangenomen motie van 29 oktober 2007, volgt volgens [appellanten] dat is ingestemd met de keuze voor een rondweg langs het spoor, zij het dat nog niet tot een voorkeurstracé is besloten en is besloten dat alle varianten zullen worden onderzocht. Dat op de themakaart infra bij de ontwerp IGSV nog twee andere varianten op kortere afstand van hun woning zijn opgenomen, doet hier volgens hen niet aan af.

[appellanten] bestrijden ook het oordeel van de rechtbank dat zij rekening hadden moeten houden met de meest ongunstige variant van de te realiseren rondweg. Daartoe betogen zij dat pas in 2010 de eerste verkenningen plaatsvonden over de tracékeuze en dat daartoe 23 oplossingsrichtingen waren aangedragen, zodat onduidelijk was wanneer en op welke wijze een eventuele rondweg om Voorst gestalte zou krijgen. Daarbij geldt dat in de ontwerp IGSV volgens hen reeds was gekozen voor één variant, namelijk een rondweg langs het spoor.

6. De voorzienbaarheid van een planologische wijziging dient beoordeeld te worden aan de hand van het antwoord op de vraag of ten tijde van de investeringsbeslissing, bijvoorbeeld ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak, voor een redelijk denkend en handelend koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen. Daarbij dient rekening te worden gehouden met een concreet beleidsvoornemen dat openbaar is gemaakt. Voor voorzienbaarheid is niet vereist dat dat beleidsvoornemen een formele status heeft.

Om op grond van een concreet beleidsvoornemen voorzienbaarheid te kunnen aannemen, moet een redelijk denkend en handelend koper uit de openbaarmaking daarvan kunnen begrijpen op welk gebied dat beleidsvoornemen betrekking heeft, wat de zakelijke inhoud ervan is, en dat hij van de inhoud ervan kan kennisnemen.

Indien de planschade voorzienbaar is, blijft deze voor rekening van de koper, omdat hij in dat geval wordt geacht de mogelijkheid van verwezenlijking van de negatieve ontwikkeling ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak te hebben aanvaard. Bij het bepalen van de voorzienbaarheid van de schade komt geen betekenis toe aan de grootte van de ten tijde van de beslissing tot investering bestaande kans dat de schade niet zou ontstaan. Vergelijk (onder 5.23 tot en met 5.28 van) de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582.

7. Over het betoog van [appellanten] dat de Dorpsvisie Voorst, vastgesteld op 13 mei 2008, dient te worden beschouwd als het concrete beleidsvoornemen waaraan dient te worden getoetst, overweegt de Afdeling dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college de ontwerp IGSV als kader heeft mogen nemen bij het beoordelen van de vraag of sprake is van voorzienbaarheid. Daargelaten de vraag of de Dorpsvisie Voorst informatie bevat over de aanleg van een rondweg rond Voorst en of sprake is van een concreet beleidsvoornemen, bevat de ontwerp IGSV verschillende passages die betrekking hebben op de aanleg van een rondweg.

Dit betoog faalt.

8. Voor zover [appellanten] betogen dat uit de ontwerp IGSV niet kan worden afgeleid dat een rondweg mogelijk in de nabijheid van hun woning zou worden gerealiseerd en zo al een tracé bekend was, dit het tracé langs het spoor betreft, overweegt de Afdeling dat in de ontwerp IGSV verschillende varianten zijn beschreven en dat uitdrukkelijk is vermeld dat nog geen keuze is gemaakt uit de varianten. Op p. 82 van de ontwerp IGSV zijn vier varianten uitgeschreven, waaronder de variant ‘Corridor aan de westzijde strak om het dorp’. De daarbij behorende Figuur 40, waarin onder meer deze variant is ingetekend, komt overeen met de zogenoemde Themakaart infra op p. 64, waarnaar de rechtbank verwijst en waarin deze vier varianten ook zijn ingetekend. Hieruit konden [appellanten] afleiden dat de mogelijkheid bestond dat de rondweg in de nabijheid van hun woning zou worden aangelegd, zodat zij hiermee bij aan de aankoop van hun woning rekening konden houden. De Afdeling volgt niet hun standpunt dat gelet op de formulering van bouwsteen 2: ‘de rondweg Voorst wordt in de structuurvisie opgenomen met als zoekrichting een tracé langs het spoor’, op p. 44 van de ontwerp IGSV, de keuze voor het tracé van de rondweg reeds was bepaald. Daartoe is van belang dat op p. 47 van de ontwerp IGSV is vermeld dat de gemeente Voorst een motie heeft aangenomen die ertoe heeft geleid dat bouwsteen 2 tekstueel is aangepast, namelijk dat in de IGSV nog geen voorkeurstracé voor de rondweg Voorst wordt opgenomen. Er bestaan ook overigens geen aanknopingspunten voor het oordeel dat ondanks deze motie en de daarop gevolgde tekstuele aanpassing van bouwsteen 2, vast zou staan dat de rondweg langs het spoor zou worden aangelegd. Dat in de door [appellanten] aangehaalde uitspraken van de Afdeling in die specifieke zaken is geoordeeld dat sprake was van voorzienbaarheid omdat - onder andere - een tracé duidelijk op kaarten was aangegeven, maakt niet dat in de onderhavige zaak, ook al was sprake van verschillende varianten van het tracé van de rondweg, onvoldoende voorzienbaar was dat de rondweg in de nabijheid van hun woning zou kunnen worden aangelegd.

Het betoog dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat uit de ontwerp IGSV kan worden geconcludeerd dat de schade voorzienbaar was, faalt derhalve.

9. Het betoog van [appellanten] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij rekening hadden moeten houden met de meest ongunstige variant van de aan te leggen rondweg faalt evenzeer. Uit de onder rechtsoverweging 6 aangehaalde uitspraak volgt dat de meest ongunstige uitwerking van een concreet beleidsvoornemen beslissend is voor het antwoord op de vraag of de betrokkene het risico van de schade heeft aanvaard.

Conclusie

10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.C.V. Fenwick, griffier.

w.g. Polak w.g. Fenwick
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2018

608.