Uitspraak 201007060/1/R3


Volledige tekst

201007060/1/R3.
Datum uitspraak: 1 juni 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Handelsonderneming London International II B.V. en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid London Putte B.V. (hierna gezamenlijk in enkelvoud: London), gevestigd te Aarle-Rixtel, gemeente Laarbeek, onderscheidenlijk Putte, gemeente Woensdrecht,
2. [appellanten sub 2], beiden wonend te Putte, gemeente Woensdrecht,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Woensdrecht,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 6 mei 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Bebouwde kom Putte" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben London bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 juli 2010, en [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 juli 2010, beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellanten sub 2] hebben nadere stukken ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Kamer van Bemiddelingsorganisatie "Putte" B.V. (hierna: KvB) en [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 mei 2011, waar London, vertegenwoordigd door J. van Bree en bijgestaan door mr. C.G.J.M. Termaat, advocaat te Rosmalen, [appellanten sub 2] en de raad, vertegenwoordigd door P.J.M.H. Jongenelen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord KvB, vertegenwoordigd door mr. B. Vermeirssen, advocaat te Goes.

2. Overwegingen

Het beroep van London

2.1. Het beroep van London, dat onder meer is gericht tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Centrum (C)" en de functieaanduiding "specifieke vorm van detailhandel-sekswinkel (sdh-sw)" aan de Antwerpsestraat 56, steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.

Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, planregels of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden.

Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht.

Deze omstandigheid doet zich niet voor. Voormeld plandeel met genoemde aanduiding heeft bij de vaststelling, gelet op de bij het plan behorende Staat van wijzigingen, ten opzichte van het ontwerpplan geen wijzigingen ondergaan. Geen rechtvaardiging is gelegen in de door London gestelde omstandigheid dat bij de vaststelling de toelichting van het plan ten aanzien van seksinrichtingen is gewijzigd en dat hieruit volgt dat de gemeente Woensdrecht een uitsterfconstructie hanteert bij dergelijke inrichtingen. Dat op dat moment voor London duidelijk werd dat in het plan een onderscheid wordt gemaakt tussen sekswinkels en seksinrichtingen komt voor haar risico, nu het ontwerpplan dit onderscheid reeds kende en voor London op dat moment reeds duidelijk had kunnen zijn dat niet alle door haar gewenste activiteiten ter plaatse mogelijk zijn. Dat KvB in dit verband tegen het ontwerpplan wel een zienswijze tegen de op haar pand aan de Hazelaarlaan 3 rustende functieaanduiding "specifieke vorm van detailhandel-sekswinkel (sdh-sw)" heeft ingediend en dit bij de vaststelling van het plan heeft geleid tot een wijziging van deze aanduiding in de functieaanduiding "seksinrichting (si)", is evenmin een rechtvaardiging voor het niet indienen van een zienswijze tegen het ontwerpplan. Het beroep van London is, voor zover gericht tegen de bestemming "Centrum (C)" en de functieaanduiding "specifieke vorm van detailhandel-sekswinkel (sdh-sw)" aan de [locatie 1], niet-ontvankelijk.

2.2. Het beroep van London is voor het overige gericht tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen-1" en de functieaanduiding "seksinrichting (si)" aan de Hazelaarlaan 3, dat bij de vaststelling ten opzichte van het ontwerpplan is gewijzigd. KvB betwist dat London belanghebbende, als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb, is bij dat plandeel en voert aan dat London geen concurrent van haar is, nu de bedrijven niet in hetzelfde marktsegment opereren en het bedrijf van KvB op enige afstand van het bedrijf van London is gevestigd.

2.2.1. Ingevolge artikel 01 van de planregels wordt onder seksinrichting verstaan: de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

In dit artikel wordt onder sekswinkel verstaan: de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd en alwaar shows, vertoningen of opvoeringen e.d. plaatsvinden of worden gegeven, zoals seksbioscopen, sekstheaters, seksautomatenhallen, peepshows en andere voor het publiek toegankelijke besloten ruimten (voer- en vaartuigen inbegrepen), niet zijnde bordelen.

2.2.2. Volgens vaste jurisprudentie (onder meer de uitspraak van de Afdeling van 7 maart 2007, in zaaknr. 200606317/1) is degene wiens concurrentiebelang rechtstreeks is betrokken bij een besluit daarbij belanghebbend als de onderneming in hetzelfde verzorgingsgebied en marktsegment werkzaam is als de onderneming waar het besluit betrekking op heeft. London exploiteert haar sekswinkel binnen hetzelfde gebied als KvB, nu beide bedrijven binnen de bebouwde kom van Putte zijn gevestigd. Uit de begripsbepalingen voor "sekswinkel" en "seksinrichting" volgt voorts dat London en KvB voor een belangrijk deel in hetzelfde marktsegment werkzaam zijn of kunnen zijn. Dat zij ook verschillende diensten en producten binnen de seksbranche kunnen aanbieden, maakt niet dat zij niet als concurrenten kunnen worden beschouwd. Gelet hierop dient te worden geconcludeerd dat het belang van London als concurrent rechtstreeks is betrokken bij voormeld onderdeel van het bestreden besluit.

Het beroep van London is, voor zover dit is gericht tegen de bestemming "Wonen-1" en de functieaanduiding "seksinrichting (si)" aan de Hazelaarlaan 3, ontvankelijk.

2.2.3. Voor zover London betoogt dat de raad aan het plandeel Hazelaarlaan 3 ten onrechte wel en aan het plandeel [locatie 1] ten onrechte niet de functieaanduiding "seksinrichting (si)" heeft toegekend en hiermee beoogt te bereiken dat het plandeel Antwerpsestraat 56 alsnog de aanduiding "seksinrichting (si)" dient te krijgen, verwijst de Afdeling naar het hiervoor onder 2.1. overwogene.

Naar aanleiding van de zienswijze van KvB heeft de raad aan het plandeel Hazelaarlaan 3 de aanduiding "seksinrichting (si)" toegekend. De raad heeft de bestaande seksinrichting als zodanig bestemd, omdat het gebruik als seksinrichting onder het overgangsrecht van het voorheen geldende bestemmingsplan "Kom Putte" viel en hij heeft willen voorkomen dat het huidige gebruik wederom onder het gebruiksovergangsrecht zou worden gebracht, zonder dat het voornemen bestaat dit gebruik te doen beëindigen. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover het betreft het plandeel Hazelaarlaan 3, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het betoog faalt.

2.2.4. In hetgeen London heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van London is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.

2.2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Het beroep van [appellanten sub 2]

2.3. Ingevolge artikel 6.12, eerste lid, van de Wro, stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen.

Ingevolge het tweede lid, voor zover hier van belang, kan de gemeenteraad, in afwijking van het eerste lid, bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder h, voor zover hier van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een exploitatieplan voor gronden, begrepen in een gelijktijdig vastgesteld bestemmingsplan.

Ingevolge het vijfde lid, voor zover hier van belang, wordt als belanghebbende bij een besluit als bedoeld in artikel 6.12, eerste en tweede lid, in elk geval aangemerkt degene die een grondexploitatieovereenkomst heeft gesloten met betrekking tot de in het desbetreffende besluit opgenomen gronden, of die eigenaar is van die gronden.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

2.3.1. Het beroep van [appellanten sub 2] is onder meer gericht tegen het niet vaststellen van financiële delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wro. Indien de raad in dit geval een exploitatieplan zou hebben vastgesteld, zouden zij niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt bij de desbetreffende onderdelen van een exploitatieplan. Daartoe is van belang dat zij geen eigenaren van gronden in een mogelijk exploitatiegebied zijn en evenmin een grondexploitatieovereenkomst als bedoeld in artikel 8.2, vijfde lid, van de Wro hebben gesloten met betrekking tot gronden in dat gebied.

Gelet hierop en nu ook anderszins niet is gebleken van belangen van [appellanten sub 2] die rechtstreeks betrokken zouden zijn bij de vaststelling van de genoemde onderdelen van een exploitatieplan, kunnen zij evenmin worden aangemerkt als belanghebbenden bij het niet vaststellen van delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wro. Het beroep van [appellanten sub 2] is in zoverre niet-ontvankelijk.

2.4. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro, gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, regels of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht.

De zienswijzen van [appellanten sub 2] zijn gericht op de plangrens en de bouwmogelijkheden op hun eigen woonpercelen. Over de voorziene zestien (starters)woningen en vijf nieuwe bouwblokken hebben [appellanten sub 2] in hun zienswijzen niets aangevoerd. Er is geen reden voor het oordeel dat [appellanten sub 2] redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij op deze onderdelen geen zienswijze over het ontwerp naar voren hebben gebracht. Voor zover het beroep niet is gericht tegen de vaststelling van de plangrens en de plandelen met de bestemming "Wonen-1" aan de [locatie 1] en de [locatie 2], is het niet-ontvankelijk.

2.5. [appellanten sub 2] betogen dat het bestreden besluit op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Daartoe voeren zij aan dat zij geen reactie op hun zienswijzen en klachtbrief hebben ontvangen. Daarnaast hebben zij geen mondelinge toelichting kunnen geven tijdens de raadsvergadering van 6 mei 2010 en is de bekendmaking van het vastgestelde plan niet eerst aan hen toegezonden, voordat de bekendmaking van het plan is gepubliceerd.

2.5.1. De raad betoogt dat het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze tot stand is gekomen. Daarnaast voert de raad aan dat voorafgaand aan de raadsvergadering aan de indieners van een zienswijze een brief met het concept van de "Nota beantwoording zienswijze" is toegezonden. Tevens zijn [appellanten sub 2] persoonlijk op de hoogte gesteld van het besluit van 6 mei 2010. De correspondentie met betrekking tot de klachtprocedure is niet relevant voor de bestemmingsplanprocedure, aldus de raad.

2.5.2. Ten aanzien van het betoog van [appellanten sub 2] over de klachtprocedure, wordt overwogen dat de klachtprocedure geen onderdeel uitmaakt van de bestemmingsplanprocedure en dat het betoog dan ook niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.

Uit de Wro, de Awb, noch enige andere wettelijke bepaling vloeit de verplichting voort de reactie op de zienswijze toe te zenden aan degene die een zienswijze heeft ingediend om hem in de gelegenheid te stellen hierop te reageren. Bij het besluit tot vaststelling is op de zienswijzen van [appellanten sub 2] ingegaan en tegen dit besluit kon beroep worden ingesteld, hetgeen zij ook hebben gedaan. Niet is gebleken dat de in de Wro vervatte procedure onjuist is verlopen.

2.6. [appellanten sub 2] voeren aan dat het plan ten onrechte als conserverend is aangemerkt, aangezien het voorziet in een aantal wijzigingen van het voorheen geldende plan, waaronder de plangrens.

2.6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan conserverend van aard is en dat het veranderen van een plangrens hieraan niet in de weg staat.

2.6.2. De Afdeling overweegt dat een conserverend plan op onderdelen kan afwijken van het voorheen geldende plan. Behoudens mogelijkheden die in te sterke mate afwijken van dat plan, kunnen nieuwe ontwikkelingen en veranderingen opgenomen worden in een conserverend plan. In hetgeen [appellanten sub 2] aanvoeren over de gewijzigde plangrens, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat deze wijzigingen ten opzichte van het voorheen geldende plan zodanig zijn dat van een conserverend plan geen sprake meer is. De wijziging van de plangrens is volgens de raad bedoeld om percelen buiten het plan te houden die naar aard en functie niet aansluiten op het plan voor de bebouwde kom.

2.7. [appellanten sub 2] betogen voorts dat een ontsluitingsweg, opgenomen in het bestemmingsplan "De Hei", en twee percelen, te weten sectie B, nummer 2980 en sectie B, nummer 2420, ten onrechte buiten het plangebied van het plan zijn gehouden.

2.7.1. De raad stelt dat de door [appellanten sub 2] bedoelde ontsluitingsweg geen deel uitmaakt van het plan, omdat het op voorhand nog niet voldoende duidelijk is of deze weg tot de duurzame ontsluitingsmogelijkheden voor de bedrijvenconcentratie aan de Bosweg behoort. De genoemde percelen maken geen deel uit van het plan omdat deze percelen naar aard en functie de raad geen aanleiding gaven om deze hierin op te nemen. Bovendien maken deze percelen deel uit van het bestemmingsplan "Buitengebied Putte" en "Buitengebied 1998" en maken beide percelen deel uit van het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan "Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied".

2.7.2. Gelet op de systematiek van de Wro komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzing van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.

In hetgeen [appellanten sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde begrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat de bedoelde percelen thans in het bestemmingsplan "Buitengebied Putte" en "Buitengebied 1998" vallen en dat de ligging van deze bospercelen geen aanleiding geeft om deze te betrekken bij het plan, waarin de bebouwde kom van de kern Putte is opgenomen. Hetgeen [appellanten sub 2] met betrekking tot het bestemmingsplan "De Hei" ter sprake hebben gebracht, kan in deze procedure niet aan de orde komen, aangezien dat plan thans niet aan de orde is. Voor zover de daarmee samenhangende ontsluitingsweg volgens [appellanten sub 2] in dit plan had moeten worden opgenomen, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, nu naar de mogelijke ontsluiting van de bedrijvenconcentratie aan de Bosweg nog onderzoek wordt gedaan, deze weg niet in dit plan kon worden vervat.

2.8. In hetgeen [appellanten sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover bestreden, anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellanten sub 2] is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Handelsonderneming London International II B.V. en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid London Putte B.V. niet-ontvankelijk, voor zover dit is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Centrum (C)" en de functieaanduiding "specifieke vorm van detailhandel-sekswinkel (sdh-sw)" aan de [locatie 1];

II. verklaart het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Handelsonderneming London International II B.V. en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid London Putte B.V. voor het overige ongegrond;

III. verklaart het beroep van [appellanten sub 2] niet-ontvankelijk, voor zover dit is gericht tegen het niet vaststellen van financiële delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wro en voor zover dit niet is gericht tegen de plangrens en de plandelen met de bestemming "Wonen-1" aan de [locatie 1] en de [locatie 2];

IV. verklaart het beroep van [appellanten sub 2] voor het overige ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van staat.

w.g. Kranenburg w.g. Kegge
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2011

459-709.