Uitspraak 201004858/1/R2


Volledige tekst

201004858/1/R2.
Datum uitspraak: 18 mei 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse Heuvelrug,

en

het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 16 maart 2010, verzonden op 19 maart 2010, heeft het college van gedeputeerde staten besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug bij besluit van 17 november 2009 vastgestelde uitwerkingsplan "Lange Dreef" (hierna: het plan).

Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 mei 2010, beroep ingesteld.

Het college van gedeputeerde staten heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft het college van burgemeester en wethouders een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] en het college van burgemeester en wethouders hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 maart 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. G.J.M. Cartigny, advocaat te Rotterdam, en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door F.L.H.G. Assmann, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. P. Schravendijk en H. van Oort, beiden werkzaam bij de gemeente, en P.J.H. van der Linde en W. van Riezen verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het plan vormt de uitwerking van het op 30 mei 2006 goedgekeurde bestemmingsplan "Lange Dreef" (hierna: het bestemmingsplan), waarin de bestemming "Uit te werken woongebied (UW1)" is toegekend aan vier uit te werken woongebieden. Het plan strekt ertoe 244 nieuwbouwwoningen te realiseren aan de zuidoostzijde van de Lange Dreef in Driebergen-Rijsenburg.

2.2. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regelen. Bij het besluit over de goedkeuring van een uitwerkingsplan dient het college van gedeputeerde staten te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregelen is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) rust daarnaast op het college van gedeputeerde staten de taak te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college van gedeputeerde staten er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

2.3. Voor zover [appellant] betoogt dat het in strijd is met een goede ruimtelijke ordening om naast de procedure tot vaststelling van het plan een vrijstellingsprocedure in het kader van artikel 19 WRO te voeren ter realisering van een met het plan nauw samenhangende ontwikkeling, overweegt de Afdeling dat dit betoog faalt, nu de WRO hieraan niet in de weg staat.

Voor zover [appellant] betoogt dat in strijd met het bestemmingsplan drie in plaats van vier woongebieden worden gerealiseerd, doorgaand verkeer door het woongebied is toegestaan, geparkeerd mag worden op gronden met de bestemming "Groen", de groenstrook tussen de woongebieden "Coulissen" en "Kampen 2" zal worden benut voor woningbouw, en de tuinen aan de linkerzijde van het woongebied "Kampen 2" niet bij woningen aansluiten, heeft het college van gedeputeerde staten zich, in navolging van het college van burgemeester en wethouders, op het standpunt gesteld dat deze ontwikkelingen door middel van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO mogelijk gemaakt worden. Nu het uitwerkingsplan niet voorziet in deze ontwikkelingen kunnen deze bezwaren van [appellant] niet in de onderhavige procedure aan de orde komen, aangezien slechts het besluit omtrent goedkeuring van het plan ter toetsing voorligt.

2.3.1. Voor zover [appellant] betoogt dat het college van gedeputeerde staten zich in het goedkeuringsbesluit ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het plan binnen het Beeldkwaliteitsplan past, overweegt de Afdeling als volgt.

Ingevolge artikel 4.2.3, onder d, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan dienen de inrichting van het plangebied (waaronder ook het natuurontwikkelingsgebied groene buffer) en de bouw en het ontwerp van de woningen, appartementen en voorzieningen, gebaseerd te zijn op het door de gemeenteraad vast te stellen Beeldkwaliteitsplan voor het gebied van de Lange Dreef.

Zoals [appellant] betoogt, en ter zitting is erkend door het college van gedeputeerde staten, in navolging van het college van burgemeester en wethouders, is een beeldkwaliteitsplan geen instrument in de zin van de WRO. Naar het oordeel van de Afdeling is deze uitwerkingsregel in strijd met artikel 11, eerste lid, van de WRO en dient deze daarom buiten toepassing gelaten te worden.

2.3.2. Voor zover [appellant] betoogt dat het uitwerkingsplan zich niet verdraagt met nader te noemen uitwerkingsregels uit het bestemmingsplan, overweegt de Afdeling het volgende.

2.3.3. Ingevolge artikel 4.2.3, onder a en b, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan, voor zover hier relevant, moet het gebied ingericht worden als een woongebied in een groene omgeving, waarbij de bestaande gradiënten worden benut in de stedenbouwkundige opzet van kampen en coulissen, en moet het woongebied worden ingedeeld in een aantal woonbuurten met elk hun eigen kenmerken wat betreft inrichting en woonsfeer.

Als gevolg van de opzet van de in het plan voorziene woningen ontstaan er volgens de plantoelichting in de woongebieden van het noordoosten naar het zuidwesten groene ruimten tussen de rijen woningen met zicht op een groene bufferzone en het ten zuiden van het plangebied gelegen landgoed. In het zuidwestelijke deel van het plangebied is er doorzicht vanuit het plangebied naar de omringende omgeving vanwege de korte groene dwarsstroken. De verschillen in sfeer, opzet en inrichting van de woonvelden vindt zijn weerslag in de verkaveling en de verdeling van het woningbouwprogramma, aldus de plantoelichting. Nu het plan een dergelijke groene inrichting mogelijk maakt en per woonveld is voorzien in verschillende woningtypen, is in voldoende mate voldaan aan voornoemde uitwerkingsregels.

2.3.4. Ingevolge artikel 4.2.4, aanhef en onder e, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan geldt voor de woningen en de voorzieningen in gebied UW 1 de uitwerkingsregel: uitgaan van een woningdichtheid van maximaal 30 woningen per ha.

Anders dan [appellant] betoogt, beslaat het plangebied in totaal 8,6 ha. Het uitwerkingsplan voorziet in 244 woningen. Het college van gedeputeerde staten heeft zich, in navolging van het college van burgemeester en wethouders, terecht op het standpunt gesteld dat het gemiddelde voorziene aantal woningen van 28,4 per ha overeenkomstig de bedoelde uitwerkingsregel is, nu deze uitwerkingsregel op het totale uitwerkingsgebied UW 1 ziet.

2.3.5. Ingevolge artikel 4.2.4, onder o, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan dienen appartementen zoveel mogelijk in het noordwestelijke deel van het plangebied te worden gebouwd.

Het plan voorziet in twee appartementencomplexen in het zuidoostelijke deel van het plangebied en in twee in het noordwestelijke deel. De Afdeling deelt het standpunt van het college van gedeputeerde staten, in navolging van het college van burgemeester en wethouders, dat 'zoveel mogelijk' moet worden uitgelegd in stedenbouwkundige zin. Artikel 4.2.4, onder o, strekt er niet toe dat uitsluitend in het noordwestelijke deel van het plangebied appartementen gebouwd mogen worden. Ter zitting heeft het college van gedeputeerde staten, in navolging van het college van burgemeester en wethouders, naar voren gebracht dat er stedenbouwkundige bezwaren zijn tegen een grotere concentratie van hogere gebouwen in het noordwestelijke deel van het plangebied, gezien de te realiseren bebouwing, zoals de in het plan voorziene kerk en de kopwoningen aan de Lange Dreef buiten het plangebied. Het college van gedeputeerde staten heeft zich, in navolging van het college van burgemeester en wethouders, op het standpunt mogen stellen dat het vanwege redenen van stedenbouwkundige kwaliteit niet wenselijk is om alle appartementsgebouwen in het noordwestelijke deel van het plangebied te realiseren. De Afdeling is van oordeel dat het college van gedeputeerde staten zich daarmee terecht op het standpunt heeft gesteld dat het plan niet in strijd is met voornoemde uitwerkingsregel.

2.3.6. Ingevolge artikel 4.2.4, onder p, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan zijn appartementsgebouwen hoger dan drie bouwlagen niet toegestaan in de rand langs de bufferzone, aan de Dennenburgse kant van de fietsverbinding dwars door het plangebied evenwijdig aan de Lange Dreef.

De Afdeling begrijpt deze uitwerkingsregel aldus dat de bedoeling hiervan is geweest de locatie vast te leggen ten zuidoosten waarvan geen hoogbouw is toegestaan. Blijkens de plankaart voorziet het plan aan de zuidoostzijde van het plangebied aan weerszijden van de gronden met de bestemming "Verkeer" in appartementsgebouwen. Nu geen appartementsgebouwen zijn voorzien ten zuidoosten van de locatie van de oorspronkelijke voorziene fietsverbinding, heeft het college van gedeputeerde staten zich, in navolging van het college van burgemeester en wethouders, op het standpunt mogen stellen dat het plan niet in strijd is met voornoemde uitwerkingsregel.

2.3.7. Voor zover [appellant] betoogt dat het plan niet uitvoerbaar is, overweegt de Afdeling als volgt. Uit de verbeelding bij het plan volgt dat de bestemming "Verkeer", die betrekking heeft op de gronden midden in het woongebied in het meest noordoostelijke deel van het plangebied, eindigt in een stuk grond dat blijkens de plankaart bij het bestemmingsplan de bestemming "Groen" heeft.

Het college van gedeputeerde staten heeft er, in navolging van het college van burgemeester en wethouders, op voorhand van mogen uitgaan dat met de mogelijkheid tot het verlenen van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO een zodanige ontwikkeling van het totale gebied "Lange Dreef" mogelijk wordt dat het plan uitvoerbaar is. Indien de bij het besluit van 16 september 2010 verleende vrijstelling niet onherroepelijk wordt, ontstaat een nieuwe situatie en zal het college van burgemeester en wethouders het plan kunnen aanpassen, waar artikel 3.6, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening uitdrukkelijk de mogelijkheid toe biedt. Het betoog van [appellant] faalt derhalve.

2.3.8. Voor zover [appellant] betoogt dat het plan niet uitvoerbaar is, omdat geen ontheffing in het kader van artikel 75 van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) verleend zal kunnen worden, overweegt de Afdeling het volgende.

In opdracht van het college van burgemeester en wethouders is in 2009 een ecologisch onderzoek verricht. Blijkens het tussentijdse rapport van Van den Bijtel, van juni 2009, is onder meer onderzocht in hoeverre de situatie in het plangebied afwijkt van de situatie ten tijde van het eerdere onderzoek, zoals weergegeven in het rapport van Van den Bijtel van januari 2005. De conclusie van deze rapporten, alsook van het eindrapport van Van den Bijtel, van december 2009, is dat naar verwachting een ontheffing in het kader van artikel 75 van de Ffw zal kunnen worden verleend.

In de uitspraak van 11 juli 2007, in zaak nr. 200605050/1 die op het bestemmingsplan, waarop het plan berust, betrekking heeft, heeft de Afdeling in overweging 2.11.2 overwogen dat de Ffw op voorhand niet aan uitvoering van het bestemmingsplan in de weg staat. De bovenstaande rapporten uit 2009, noch het rapport dat is opgesteld in opdracht van [appellant] door het bureau Els & Linde B.V. in januari 2010, bieden grond voor de conclusie dat er ten tijde van het nemen van het besluit omtrent goedkeuring van het plan relevante gewijzigde omstandigheden waren ten opzichte van de situatie ten tijde van het nemen van het besluit omtrent goedkeuring van het bestemmingsplan. De door [appellant] in de nader ingediende stukken genoemde voorbeelden van aangevraagde ontheffingen die niet verleend zijn, betreffen situaties die niet te vergelijken zijn met de onderhavige situatie. Het betoog van [appellant] faalt.

2.3.9. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college van gedeputeerde staten zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep is ongegrond.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van staat.

w.g. Van Buuren w.g. Klein Nulent
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2011

218-677.