Uitspraak 201001013/1/R3


Volledige tekst

201001013/1/R3.
Datum uitspraak: 18 mei 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Losser,
2. [appellant sub 2], wonend te Losser,
3. [appellant sub 3], wonend te Losser,
4. [appellant sub 4], wonend te Losser,

en

de raad van de gemeente Losser,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 3 november 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Sportaccommodatie Nitertweg" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 8 februari 2010, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 februari 2010, [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 februari 2010, en [appellant sub 4] bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 26 januari 2010, beroep ingesteld. [appellant sub 4] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 22 februari 2010. [appellant sub 1] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 5 maart 2010.

[appellant sub 3] heeft een nader stuk ingediend.

Bij brief van 24 maart 2011 heeft de raad op verzoek van de Afdeling nadere inlichtingen gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 april 2011, waar [appellant sub 1] en [appellant sub 3], beiden bijgestaan door mr. J.F. Sabaroedin, advocaat te Enschede, [appellant sub 4], vertegenwoordigd door mr. I.F.M. Kwint, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door H.A.M. Plegt, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het plan voorziet in de ontwikkeling van een multifunctionele sportaccommodatie voor een atletiekvereniging en een ijsclub aan de Nitertweg en de Broekhoekweg te Losser.

Formeel aspect

2.2. In hetgeen [appellant sub 2], die niet ter zitting aanwezig was, noch zich daar heeft laten vertegenwoordigen, in zijn beroepschrift heeft gesteld over de mogelijke vooringenomenheid van diverse raadsleden en leden van adviescommissies, ziet de Afdeling, bij gebreke van enige toelichting op dit niet nader onderbouwde betoog, geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit.

Alternatieve locatie

2.3. [appellant sub 3] en [appellant sub 1] hebben aangevoerd dat de exploitant van de in het plan voorziene sportaccommodatie, de stichting MAN, inmiddels een alternatieve locatie op een sportpark aan de Brilmansdennen heeft gevonden. De raad is voornemens om medewerking te verlenen aan de aanleg van de voorziene sportaccommodatie op deze plek. Volgens [appellant sub 3] en [appellant sub 1] geeft deze ontwikkeling aan dat de raad ten tijde van het nemen van het bestreden besluit onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar alternatieve locaties en het plan derhalve onzorgvuldig heeft voorbereid.

[appellant sub 2] betoogt dat de voorziene sportaccommodatie beter kan worden gevestigd op een locatie waar synergie kan worden bewerkstelligd tussen reeds bestaande sportaccommodaties en de voorziene sportfuncties. Hij wijst hierbij op een locatie in Overdinkel en bij het klooster Bardel. De beste optie zou volgens [appellant sub 2] zijn om de sportaccommodatie te vestigen bij de trainingsvelden van de voetbalclubs in de omgeving, waar gebruik kan worden gemaakt van de reeds aanwezige faciliteiten.

2.3.1. De raad dient bij de keuze van de bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

2.3.2. Voor zover [appellant sub 3] en [appellant sub 1] aanvoeren dat inmiddels is gebleken dat stichting MAN en de raad de in dit plan voorziene sportaccommodatie op een andere locatie willen aanleggen en dat daartoe overeenstemming is bereikt met de betrokken partijen, stelt de Afdeling voorop dat deze omstandigheid dateert van na het nemen van het bestreden besluit. Deze omstandigheid kan daarom, gelet op het feit dat de toetsing van het bestreden besluit door de Afdeling wordt verricht aan de hand van de feiten en omstandigheden zoals die zich voordeden en het recht dat gold ten tijde van het nemen van het bestreden besluit op 3 november 2009, niet worden betrokken bij het thans voorliggende geschil.

2.3.3. De raad heeft ter zitting toegelicht dat hij tot ongeveer een half jaar voor het nemen van het bestreden besluit bij de voetbalverenigingen die gebruik maken van het sportpark Brilmansdennen heeft nagegaan of de bereidheid aanwezig was om mee te werken aan de aanleg van de voorziene atletiek- en schaatsbaan op dat sportpark. Volgens de raad was die bereidheid toentertijd niet aanwezig. Verder is in paragraaf 5.2 van de plantoelichting vermeld welke alternatieve locaties de raad daarnaast in ogenschouw heeft genomen. Daarbij is kort aangegeven waarom deze locaties destijds niet geschikt werden geacht voor de vestiging van een multifunctionele sportaccommodatie. De bezwaren bij deze locaties zijn onder meer gelegen in het ontbreken van voldoende ruimte voor de aanleg van de bij een atletiekbaan behorende voorzieningen of van de atletiekbaan zelf, in de omstandigheid dat een bestaande weg moet worden verlegd, of omdat de locatie reeds is gereserveerd voor woningbouw en de vestiging van een sportaccommodatie in de directe nabijheid daarvan niet wenselijk is.

Uit het voorgaande blijkt dat de raad alternatieve locaties in ogenschouw heeft genomen. Voor het oordeel dat de raad mogelijke alternatieve locaties ten tijde van het bestreden besluit onvoldoende in zijn beschouwingen heeft betrokken, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 3] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding.

Provinciaal beleid

2.4. [appellant sub 3] en [appellant sub 4] voeren aan dat het plangebied in het nationaal landschap Noordoost-Twente ligt. Zij betogen dat de in het plan voorziene sportaccommodatie zal leiden tot aantasting van de kernkwaliteit van het nationaal landschap, het landschapstype van jonge heide- en broekontginningslandschap, dat wordt gekenmerkt door relatief grote ruimten die deels omzoomd zijn door een boscomplex. Het plan is volgens hen daarom in strijd met de Omgevingsverordening Overijssel.

Voorts betoogt [appellant sub 2] dat het plan, onder meer vanwege de aan te brengen verhardingen en de voorziene lichtmasten, zal leiden tot een aantasting van de landelijke omgeving. Volgens [appellant sub 2] heeft de raad ten onrechte meer belang toegekend aan de realisatie van het plan ten behoeve van een atletiekvereniging met een gering aantal leden dan aan het behoud van de natuur.

2.4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat hij rekening heeft gehouden met het provinciale beleid over nationale landschappen en dat het plan niet zal leiden tot een aantasting van de kernkwaliteiten van het nationaal landschap Noordoost-Twente.

2.4.2. De Omgevingsverordening is in werking getreden op 1 september 2009.

In hoofdstuk 8.1 van de Omgevingsverordening is voorzien in overgangsrecht.

Ingevolge artikel 8.2.1 van de Omgevingsverordening is het bepaalde in hoofdstuk 2 niet van toepassing op ontwerpbestemmingsplannen die ter visie zijn gelegd, maar nog niet zijn vastgesteld vóór de inwerkingtreding van deze verordening, voor zover daarover door de provinciale diensten positief is geadviseerd.

2.4.3. Het ontwerp van het plan is ter inzage gelegd op 10 juni 2009, vóór de inwerkingtreding van de Omgevingsverordening op 1 september 2009. Het plan is vastgesteld op 3 november 2009. Namens het provinciebestuur van Overijssel is over het plan positief geadviseerd.

Gelet op het vorenstaande is het bepaalde in hoofdstuk 2 van de Omgevingsverordening op grond van het bovenvermelde overgangsrecht niet van toepassing op het plan. Het betoog dat het plan in zoverre in strijd is met de Omgevingsverordening, faalt.

2.4.4. Voor zover [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat het plan zal leiden tot een aantasting van de kernkwaliteiten van het nationaal landschap Noordoost-Twente, wordt als volgt overwogen. Op de kaart die in de Omgevingsvisie Overijssel is opgenomen, ligt het plangebied in het nationaal landschap Noordoost-Twente. In paragraaf 4.4.1 van de Omgevingsvisie is vermeld dat het in nationale landschappen gaat om het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten. Het glooiende landschap van Noordoost-Twente is zeer gevarieerd door een fijnmazig samenstel van beken, essen, kampen en moderne ontginningen. Houtwallen, singels en bossen zorgen voor een kleinschalig en groen karakter. De specifieke landschappelijke (kern)kwaliteiten zijn:

- samenhangend complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen;

- de grote mate van kleinschaligheid;

- het groene karakter.

2.4.5. De raad dient rekening te houden met het provinciale beleid, zoals opgenomen in een structuurvisie, zoals de Omgevingsvisie, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken.

In de plantoelichting is vermeld dat de locatie waar de sportaccommodatie is voorzien, voorheen in gebruik was als visvijver en als ijsbaan. Rondom de visvijver, die inmiddels is gedempt, lag een ovale singel met een lengte van circa 400 m. De voorziene sportaccommodatie zal worden ontwikkeld binnen de contouren van de voormalige visvijver en ijsbaan. De beplantingsstroken die het plangebied omringen, blijven grotendeels gehandhaafd. Hiertoe is in het plan ter plaatse van de beplantingsstroken de bestemming "Groen" en de bestemming "Bos" toegekend. Daarnaast is in het plan het bouwvlak waar gebouwen mogen worden opgericht ter plaatse van de huidige bebouwing gelegd.

2.4.6. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 3] en [appellant sub 4] hebben gesteld, geen grond voor het oordeel dat de raad het provinciale beleid onvoldoende in zijn afweging heeft betrokken. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat met name de houtwallen, singels en bossen zorgen voor het kleinschalige en groene karakter van het nationaal landschap Noordoost-Twente en dat de aanleg van de sportaccommodatie niet zal leiden tot een aantasting van deze groenelementen.

2.4.7. Voorts ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de aan te brengen verhardingen en lichtmasten vanwege het plan zullen leiden tot een onevenredige aantasting van de landelijke omgeving. Hiertoe wordt overwogen dat de groensingels de verhardingen grotendeels aan het zicht zullen onttrekken en de lichtuitstraling vanwege de lichtmasten zullen verminderen.

Verder ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd, evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid meer gewicht heeft mogen toekennen aan de aanleg van de sportaccommodatie ter plaatse dan aan het behoud van de bestaande situatie.

2.5. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] voeren aan dat het plan in strijd is met het provinciale grondwaterbeschermingsbeleid. Zij wijzen erop dat het plan ontwikkelingen mogelijk maakt in een grondwaterbeschermingsgebied, waarvoor het zogenoemde stand still-principe geldt. Dit houdt in dat geen functiewijzigingen mogen plaatsvinden die tot een groter risico op aantasting van de grondwaterkwaliteit leiden dan de bestaande functie. Aan dit principe voldoet het plan volgens hen niet. In dit verband voert [appellant sub 1] aan dat de voorziene sportaccommodatie met name bij evenementen grote groepen mensen zal aantrekken, wat een risico op calamiteiten met zich brengt. Voorts wijzen zij erop dat het water dat op de ijsbaan wordt gespoten, moet worden afgevoerd. Daarnaast heeft het waterschap Regge en Dinkel (hierna: het waterschap) volgens hen te kennen gegeven dat de aan te leggen parkeerplaatsen schadelijk kunnen zijn voor de kwaliteit van het grondwater. Het advies van het waterschap om de risico's van verontreiniging zoveel mogelijk te voorkomen, is volgens [appellant sub 2] ten onrechte niet overgenomen. Bovendien zal onvoldoende parkeergelegenheid aanwezig zijn in het geval van een groot evenement, waardoor ook op onverharde ondergrond zal worden geparkeerd. [appellant sub 1] en [appellant sub 3] betogen dat onvoldoende informatie beschikbaar is om de risico's voor de grondwaterkwaliteit vanwege de in het plan voorziene ontwikkelingen te kunnen beoordelen.

2.5.1. De raad stelt dat aan de hand van de provinciale "Methodiek voor gebiedsgerichte grondwaterbescherming in Overijssel" is bezien of het plan voldoet aan het provinciale grondwaterbeschermingsbeleid. Volgens de raad voldoet het plan aan het zogenoemde stand still-principe. De ligging van het plangebied in een grondwaterbeschermingsgebied en een intrekgebied stuit daarom niet op bezwaren.

2.5.2. Op de Functiekaart water die bij de Omgevingsvisie behoort, ligt het plangebied in een intrekgebied en een grondwaterbeschermingsgebied.

Volgens paragraaf 4.6.2 van de Omgevingsvisie wordt beoogd om de kwaliteit van de openbare drinkwatervoorziening en de industriële winningen te beschermen en te voorkomen dat deze kwaliteit verslechtert (stand-still). Het grondwaterbeschermingsbeleid is nader beschreven in hoofdstuk 5 van de Waterbijlage bij de Omgevingsvisie. In dit hoofdstuk is vermeld dat in grondwaterbeschermingsgebieden het voorzorgsbeginsel leidend is. Dat betekent dat risicovolle activiteiten en functies in principe worden geweerd. Wanneer zich functiewijzigingen aandienen, zal in alle gevallen moeten worden voorkomen dat de situatie, met het oog op de bescherming van het grondwater, verslechtert (stand still-principe). Voor intrekgebieden geldt wat het planologisch regime betreft een vergelijkbaar (maar iets minder streng) voorzorgprincipe. Uit tabel 5.2 van de Waterbijlage volgt dat in beschermingsgebieden met stedelijke functies en intrekgebieden met stedelijke functies, zoals Losser, niet risicovolle functies moeten voldoen aan het stand still-principe.

Het stand still-principe houdt in dat nieuwe functies niet mogen leiden tot vergroting van de risico's op verontreiniging van het grondwater (en verslechtering van de grondwaterkwaliteit).

2.5.3. Ter zitting heeft de raad bevestigd dat hij het provinciale grondwaterbeschermingsbeleid onderschrijft en als eigen beleid heeft toegepast bij de vaststelling van het plan.

2.5.4. In het vorige bestemmingsplan "Buitengebied, partiële herziening 1991" was het plangebied bestemd voor "Recreatieve doeleinden" met de aanduiding "visvijver/schaatsbaan". In paragraaf 3.1 van de toelichting van het onderhavige plan is vermeld dat het plan niet voorziet in nieuw ruimtebeslag, noch is sprake van een functie die regelmatig grote bezoekersaantallen trekt. Het gebruik van de sportaccommodatie zal niet gepaard gaan met verontreinigende emissies. In de risicobeoordeling aan de hand van de "Methodiek voor gebiedsgerichte grondwaterbescherming in Overijssel" zijn de volgende aspecten beoordeeld: diffuse belasting, zoals bestrijdingsmiddelen, uitloging van materialen, calamiteiten/puntbelasting, zoals een ongeluk bij gebruik van gevaarlijke stoffen, en de handhaafbaarheid, zoals de kans dat een risicovolle situatie zich voordoet waarbij er niet (op tijd) kan worden ingegrepen. Uit de vergelijking van de risico's voor de grondwaterwinning van de voorziene functies en van de voorheen toegelaten functies aan de hand van deze methodiek volgt volgens de plantoelichting dat wordt voldaan aan het stand still-principe. De risico's voor wat betreft de handhaafbaarheid zullen verbeteren, omdat in de voorziene situatie het terrein structureel en regelmatig wordt gebruikt en een hekwerk rondom het terrein wordt geplaatst om het gebied ontoegankelijk te maken voor onbevoegden. Daarnaast zullen de aan te leggen parkeerplaatsen worden voorzien van een vloeistofdichte ondergrond, waarbij het afstromend hemelwater wordt opgevangen en wordt afgevoerd naar een watergang buiten het grondwaterbeschermingsgebied. Over de afvoer van het water op de ijsbaan staat in paragraaf 4.1.2 van de plantoelichting dat het hemelwater dat op de atletiek/schaatsbaan valt, op eigen terrein wordt opgevangen. Het water op de baan, die met opstaande randen zal worden geconstrueerd, kan via een knijpconstructie gedoseerd worden geloosd op de achterliggende watergang.

2.5.5. Voor het oordeel dat onvoldoende informatie beschikbaar is om de risico's van de voorziene sportaccommodatie voor de grondwaterbescherming te kunnen beoordelen, ziet de Afdeling, gelet op hetgeen in de plantoelichting is vermeld, geen aanleiding.

De sportaccommodatie zal worden gebruikt als trainingslocatie voor onder meer sportverenigingen. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het houden van grootschalige evenementen enkele malen per jaar niet zal leiden tot een verhoogd risico op calamiteiten, waardoor de kwaliteit van het grondwater kan worden aangetast. Voorts volgt uit de plantoelichting dat het water dat op de ijsbaan wordt gespoten kan worden afgevoerd op een watergang die van het bodembeschermingsgebied afstroomt, zodat geen negatieve gevolgen zullen ontstaan voor de kwaliteit van het grondwater in dat gebied.

Anders dan [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] stellen, had het waterschap geen bezwaren tegen de aanleg en eerder gekozen uitvoering van de parkeerplaatsen vanwege de grondwaterkwaliteit, maar vanwege de gevolgen daarvan voor riooloverstortingen en het functioneren van de rioolwaterzuivering. Naar aanleiding van het vooroverleg met het waterschap heeft de raad vervolgens de wijze van uitvoering van de parkeerplaatsen aangepast. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de parkeerplaatsen zullen worden uitgevoerd met een vloeistofdichte ondergrond, waarbij het afstromend hemelwater wordt opgevangen en wordt afgevoerd naar een watergang buiten het grondwaterbeschermingsgebied. Op deze wijze kan worden voorkomen dat verontreiniging naar de bodem zal ontstaan. Het parkeren in geval van een groot evenement zal plaatsvinden op een nabijgelegen bedrijventerrein, zodat niet op onverharde ondergrond bij de voorziene sportaccommodatie hoeft te worden geparkeerd. Het plan staat niet aan deze uitvoering in de weg.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat wordt voldaan aan het stand still-principe en dat het plan derhalve niet in strijd is met het provinciale grondwaterbeschermingsbeleid.

Geluid

2.6. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] vrezen voor geluidoverlast als gevolg van het plan. [appellant sub 1], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] voeren aan dat uit het akoestisch onderzoek volgt dat de geluidnormen uit het Besluit algemene regels voor inrichtingen (hierna: het Activiteitenbesluit) worden overschreden, voor zover het betreft de maximale toegestane geluidbelasting van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de incidentele bedrijfssituatie in de dag- en avondperiode en het maximale geluidniveau in de representatieve bedrijfssituatie. Voorts betoogt [appellant sub 3] dat niet wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden van het inrichtingsgebonden verkeer.

2.6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare geluidhinder.

2.6.2. Ingevolge artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit geldt voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximale geluidsniveau (LAmax), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, dat:

- het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau op de gevel van gevoelige gebouwen niet meer mag bedragen dan 50 dB(A) in de dagperiode en

45 dB(A) in de avondperiode.

- het maximale geluidsniveau op de gevel van gevoelige gebouwen niet meer mag bedragen dan 70 dB(A) in de dagperiode en 65 dB(A) in de avondperiode.

Ingevolge artikel 2.18, derde lid, aanhef en onder b, blijft bij het bepalen van het maximale geluidsniveau, bedoeld in artikel 2.17, buiten beschouwing het geluid als gevolg van het verrichten in de open lucht van sportactiviteiten of activiteiten die hiermee in nauw verband staan.

Ingevolge artikel 2.21, eerste lid, ten tijde van belang, zijn de waarden bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 voor zover de naleving van deze normen redelijkerwijs niet kan worden gevergd, niet van toepassing op dagen of dagdelen in verband met de viering van:

a. festiviteiten die bij of krachtens een gemeentelijke verordening zijn aangewezen, in de gebieden in de gemeente waarvoor de verordening geldt;

b. andere festiviteiten die plaatsvinden in de inrichting, waarbij het aantal bij of krachtens een gemeentelijke verordening aan te wijzen dagen of dagdelen niet meer mag bedragen dan twaalf per kalenderjaar.

2.6.3. Naar de geluidbelasting vanwege het plan op de nabijgelegen woningen is akoestisch onderzoek uitgevoerd door het onderzoeksbureau Alcedo. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport 'Sportaccommodatie Nitertweg te Losser' van 7 september 2009.

In het rapport is voor het beoordelen van de geluidbelasting onderscheid gemaakt tussen twee verschillende bedrijfssituaties, te weten trainingssituaties en evenementen. De trainingen zullen met name op doordeweekse avonden en in het weekeinde plaatsvinden. Deze situatie is te beschouwen als de representatieve bedrijfssituatie. De evenementen zullen met name overdag in het weekend plaatsvinden. Er is vanuit gegaan dat evenementen maximaal twaalf keer per jaar voorkomen en dat dit daarom de incidentele bedrijfssituatie betreft. De maximale geluidsniveaus in de incidentele bedrijfssituatie worden volgens het rapport veroorzaakt door het startschot. Ten aanzien van het inrichtingsgebonden verkeer is aangesloten bij de circulaire 'Beoordeling geluidshinder wegverkeer in verband met vergunningverlening Wet milieubeheer'. Hierin is een voorkeursgrenswaarde opgenomen van 50 dB(A) en een maximale grenswaarde van 65 dB(A).

Uit het rapport volgt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ter plaatse van de gevels van de omliggende woningen in de representatieve bedrijfssituatie in de dagperiode varieert van 14 tot 29 dB(A), en in de avondperiode van 20 tot 36 dB(A). De maximale geluidniveaus variëren in deze bedrijfssituatie van 41 tot 59 dB(A) in de dagperiode, en in de avondperiode van 42 tot 62 dB(A).

In de incidentele bedrijfssituatie varieert het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de dagperiode van 45 tot 65 dB(A), en in de avondperiode van 47 tot 67. De maximale geluidniveaus in deze bedrijfssituatie variëren in de dagperiode van 65 tot 83 dB(A), en in de avondperiode van 66 tot 85 dB(A).

De conclusie van het rapport luidt dat de voorziene sportaccommodatie in de representatieve bedrijfssituatie, dat wil zeggen bij trainingen en onderhoud van de sportaccommodatie, voldoet aan de geluidvoorschriften uit het Activiteitenbesluit. De langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus zijn tevens lager dan het heersende referentieniveau van het omgevingsgeluid. In de incidentele bedrijfssituatie wordt volgens het rapport niet voldaan aan de geluidvoorschriften uit het Activiteitenbesluit. Ten aanzien van het inrichtingsgebonden verkeer wordt de voorkeursgrenswaarde in de incidentele bedrijfssituatie in de avondperiode overschreden.

2.6.4. Zoals in het rapport is vermeld, worden de maximale geluidsniveaus in de incidentele bedrijfssituatie veroorzaakt door het startschot. Gelet op artikel 2.18, derde lid, onder b, van het Activiteitenbesluit, waarin is bepaald dat bij het bepalen van het maximale geluidsniveau, als bedoeld in artikel 2.17, het geluid als gevolg van het verrichten in de open lucht van sportactiviteiten of activiteiten die hiermee in nauw verband staan buiten beschouwing blijft, heeft de raad zich terecht, en anders dan in het rapport is vermeld, op het standpunt kunnen stellen dat de geluidvoorschriften van het Activiteitenbesluit in zoverre niet worden overschreden. Gezien de conclusie uit het rapport over de representatieve bedrijfssituatie, heeft de raad zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat ook in deze situatie wordt voldaan aan de normen van het Activiteitenbesluit.

In verband met de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus in de incidentele bedrijfssituatie heeft de raad ter zitting toegelicht dat in de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Losser is bepaald dat een inrichting maximaal twaalf evenementen per jaar mag houden, waarbij de reguliere geluidnormen niet van toepassing zijn. Het Activiteitenbesluit is, gelet op het daarin opgenomen artikel 2.21, eerste lid, in dat geval niet van toepassing. Daarnaast heeft de raad de geluidbelasting vanwege het inrichtingsgebonden verkeer niet onevenredig hoeven te achten, nu deze overschrijding alleen in de incidentele bedrijfssituatie, in de avonduren, voorkomt.

Voorts heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ook vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau bij de omliggende woningen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de woningen van [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] op ruim 100 meter van het plangebied staan en dat de bedoelde incidentele bedrijfssituatie maximaal twaalf keer per jaar zal voorkomen.

De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het plan zal leiden tot een onaanvaardbare geluidbelasting.

Verkeer

2.7. [appellant sub 1] voert aan dat onvoldoende onderzoek is verricht naar de gevolgen van het plan voor de verkeerssituatie ter plaatse. [appellant sub 2] stelt dat het plan zal leiden tot verkeersonveilige situaties en parkeeroverlast. Hij vreest dat een brug over de Broekhoekweg of een tunnel onder deze weg moet worden aangelegd voor de verkeersafwikkeling vanwege het plan.

2.7.1. In paragraaf 5.5 van de plantoelichting staat dat naar verwachting maximaal 30 personen tegelijk aanwezig zullen zijn op de sportaccommodatie, waarvan 50% gebruik zal maken van de auto als vervoermiddel. Het maatgevende tijdstip voor de verkeersbelasting vanwege het plan zal zich voordoen wanneer de trainingen van de atletiekvereniging starten. Op dit tijdstip, tijdens de avondspits, zal de voorziene sportaccommodatie daarom circa 15 arriverende auto's aantrekken. Dit aantal leidt volgens de plantoelichting naar verwachting niet tot problemen op het kruispunt van de Nitertweg met de Broekhoekweg. Op de Broekhoekweg (met een spitsuurintensiteit van 800 motorvoertuigen per uur) is nog restcapaciteit aanwezig. Er vanuit gaande dat maximaal drie groepen na elkaar gebruik maken van de sportaccommodatie, vinden op een avond in totaal 100 verkeersbewegingen plaats.

Tijdens bijzondere evenementen zullen vele bezoekers gelijktijdig arriveren. Dit levert met name knelpunten op voor het verkeer, arriverend uit zuidelijke richting. Op het opstelvak op de Broekhoekweg kan slechts één personenauto, komend vanaf het zuiden, worden opgesteld, wat snel zal leiden tot het blokkeren van het kruispunt Broekhoekweg-Nitertweg. Om dit te voorkomen wordt bij evenementen aanvullende parkeergelegenheid gevonden op het nabijgelegen bedrijventerrein De Zoeker Esch en zullen verkeersregelaars worden ingezet. Volgens de plantoelichting zullen naar verwachting knelpunten op het kruispunt Broekhoekweg-Nitertweg hierdoor uitblijven.

2.7.2. In de plantoelichting heeft de raad weergegeven wat de gevolgen zijn van het plan voor de verkeerssituatie en hoe zal worden omgegaan met de verkeersafwikkeling vanwege het plan. Dat de raad onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de gevolgen van het plan voor verkeerssituatie heeft [appellant sub 1] niet aannemelijk gemaakt.

De verkeersintensiteit op de Broekhoekweg bedraagt volgens de raad 10.000 verkeersbewegingen per etmaal, met een spitsuurintensiteit van 800 motorvoertuigen per uur. Gelet op de relatief geringe toename van 100 verkeersbewegingen op de Broekhoekweg vanwege het normale gebruik van de sportaccommodatie heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in dat geval niet zal leiden tot verkeersonveilige situaties op deze weg. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat ter hoogte van het plangebied op de Broekhoekweg een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur geldt. De Afdeling ziet voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de verkeerstoename vanwege een evenement op de voorziene sportaccommodatie zal leiden tot ernstige verkeersproblemen. Hiertoe wordt overwogen dat de raad aannemelijk heeft gemaakt dat in deze situatie afdoende maatregelen kunnen worden getroffen om ervoor zorg te dragen dat het verkeer grotendeels elders zal parkeren. Dat ter zitting is betwist dat de parkeerruimte op het bedrijventerrein De Zoeker Esch volledig kan worden gebruikt bij een evenement, is in dit verband onvoldoende, aangezien niet aannemelijk is gemaakt dat op dit terrein op geen enkele wijze kan worden voorzien in voldoende parkeerruimte. Voorts wordt in aanmerking genomen dat de raad heeft gesteld dat het aantal aan te leggen parkeerplaatsen bij de voorziene sportaccommodatie voldoet aan de parkeernormen zoals aanbevolen door het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte, in de CROW-publicatie 182. Verder staat het plan er niet aan in de weg om in het geval van een evenement maatregelen te treffen om knelpunten op het kruispunt Broekhoekweg-Nitertweg te voorkomen.

Niet is gebleken dat de aanleg van een brug of een tunnel noodzakelijk is om te voorzien in een verkeersveilige ontsluiting van de voorziene sportaccommodatie.

Omvang baan

2.8. [appellant sub 2] voert aan dat de voorziene atletiekbaan niet als officiële wedstrijdbaan kan worden gebruikt, nu de afmetingen ervan niet zullen voldoen aan de eisen die de Koninklijke Nederlandse Atletiek Unie aan wedstrijdbanen stelt. De sportaccommodatie kan volgens hem daarom niet worden geëxploiteerd.

2.8.1. De raad brengt naar voren dat de multifunctionele sportaccommodatie niet is bedoeld als officiële wedstrijdbaan, maar primair als trainingsaccommodatie van de atletiekvereniging Iphitos en de IJsclub Losser, en dat de accommodatie daarnaast geschikt is om door diverse verenigingen, instellingen en organisaties binnen de gemeente Losser te worden gebruikt.

2.8.2. Gelet op het toekomstige gebruik van de sportaccommodatie voor trainingen van een atletiek- en een ijsvereniging alsmede voor sportactiviteiten van diverse andere verenigingen, instellingen en organisaties, ziet de Afdeling geen aanleiding het standpunt van de raad dat de exploitatie van de multifunctionele sportaccommodatie mogelijk is, ondanks de omstandigheid dat de voorziene atletiekbaan niet zal voldoen aan de afmetingen die gelden voor een officiële wedstrijdbaan en het plan dit ook niet mogelijk maakt, onaannemelijk te achten.

Financiële uitvoerbaarheid

2.9. [appellant sub 1], [appellant sub 3], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] betogen dat de financiële haalbaarheid van het plan onvoldoende is verzekerd. [appellant sub 2] voert hiertoe aan dat de gemeente in een zeer negatieve financiële situatie verkeert en dat het begrote budget voor de realisering van de voorziene sportaccommodatie onvoldoende is. Daarnaast stelt [appellant sub 3] dat uit de investeringsbegroting blijkt dat in fase I € 704.000 beschikbaar moet zijn, terwijl het gemeentebestuur slechts € 394.000 zal bijdragen. [appellant sub 2] wijst erop dat ten onrechte rekening is gehouden met sponsorgelden, omdat onzeker is of sponsoren in deze economisch slechte periode een bijdrage willen leveren. Verder zijn de kosten van aanpassingen van de infrastructuur niet opgenomen in de investeringsbegroting. Voorts wijst [appellant sub 1] erop dat een adviesgroep een negatief advies voor het plan heeft uitgebracht.

Volgens [appellant sub 2] worden de gemeenschapsgelden oneerlijk verdeeld door een aanzienlijk bedrag te investeren in de voorziene sportaccommodatie, terwijl daardoor te weinig geld resteert om te kunnen investeren in anderen projecten. Hij betoogt dat de beschikbare gemeentelijke gelden in andere projecten moeten worden geïnvesteerd.

2.9.1. Volgens de raad is de investerings- en exploitatiebegroting van de Stichting MAN gebaseerd op reële aannames. De totale investering bedraagt € 725.800, waaraan de gemeente € 553.800 bijdraagt. In de begroting van de gemeente is rekening gehouden met de bijdrage aan het plan. Op basis van de door stichting MAN overgelegde investerings- en exploitatiebegroting mag volgens de raad worden aangenomen dat het plan uitvoerbaar is.

2.9.2. Ingevolge artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder f, van het Besluit ruimtelijke ordening gaat een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor vergezeld van een toelichting, waarin de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan zijn neergelegd.

2.9.2.1. Uit de plantoelichting blijkt dat de raad de financiële uitvoerbaarheid heeft beoordeeld. In hoofdstuk 7 van de plantoelichting is hierover vermeld dat de realisatie van de multifunctionele accommodatie een gezamenlijk initiatief betreft van de atletiekvereniging Iphitos en de IJsclub Losser, die hiertoe gezamenlijk de stichting MAN in het leven hebben geroepen. Onderzoek naar de financiële exploitatie van het project wijst uit dat de geplande ontwikkelingen economisch uitvoerbaar zijn.

2.9.3. Voor de vrees van [appellant sub 2] dat de financiële positie van de gemeente dusdanig negatief is, dat de gemeente de voorziene bijdrage aan het plan niet zal kunnen leveren, ziet de Afdeling onvoldoende grond.

[appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de door stichting MAN opgestelde investeringsbegroting op onjuiste of onvolledige gegevens berust, of dat hierin is uitgegaan van onrealistische bedragen. Hiertoe wordt overwogen dat, anders dan [appellant sub 3] stelt, volgens de investeringsbegroting de gemeente naast een bedrag van € 394.000, een bedrag van € 149.000 voor het bouwrijp maken zal bijdragen. Voorts heeft de raad ter zitting toegelicht dat de opbrengsten van sponsorgelden slechts een beperkt deel van de totale begrote opbrengst vormen. Verder is niet gebleken dat het plan zal leiden tot aanpassingen van de infrastructuur, zodat in de investeringsbegroting geen rekening behoeft te worden gehouden met kosten hiervoor.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan financieel uitvoerbaar is.

2.9.4. Het betoog dat de raad er niet voor heeft kunnen kiezen om bij te dragen aan de voorziene sportaccommodatie in plaats van aan andere projecten, kan in het kader van de procedure over het bestemmingsplan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.

Fauna

2.10. [appellant sub 3] en [appellant sub 1] voeren aan dat een broedplaats van een kamsalamander zal worden vernietigd door de ontwikkeling van de voorziene sportaccommodatie. Zij wijzen erop dat in de directe omgeving van het plangebied larven van een kamsalamander zijn aangetroffen. Volgens [appellant sub 1] had de raad daarom een uitgebreider onderzoek naar de aanwezigheid van kamsalamanders moeten verrichten. [appellant sub 3] wijst erop dat de raad ten onrechte geen ontheffing op grond van de Flora en faunawet (hierna: Ffw) heeft aangevraagd.

Voorts stelt [appellant sub 4] dat een nestboom van de grote bonte specht die zich in het plangebied bevindt, verloren zal gaan. Het is volgens hem niet duidelijk of voldoende alternatieve nestelplaatsen aanwezig zijn om schade aan de soort te kunnen voorkomen.

[appellant sub 3], [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] voeren aan dat het plangebied en de houtsingels ten noorden en ten zuiden daarvan als vliegroute van de gewone dwergvleermuis fungeren, en als foerageergebied van de gewone dwergvleermuis en de rosse vleermuis. De functie van het plangebied en de houtsingels als vliegroute en foerageergebied voor de vleermuizen zullen volgens hen verloren gaan door de verlichting bij de voorziene sportaccommodatie in de avonduren.

2.10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de voorziene sportaccommodatie niet zal leiden tot een overtreding van de bepalingen van de Ffw. In dit verband verwijst de raad naar de ecologische onderzoeken die ten behoeve van het plan zijn uitgevoerd.
2.10.2. Ingevolge artikel 11 van de Ffw is het verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.

2.10.3. De vragen of voor de uitvoering van het plan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet had kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staat.

2.10.4. Ten behoeve van het plan is een onderzoek uitgevoerd naar de flora en fauna in het plangebied door EcoGroen Advies. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport 'Quickscan ecologisch onderzoek omvorming visvijver/ijsbaan Losser' van 14 september 2006. Vervolgens is het onderzoek geactualiseerd met het rapport 'Natuurtoets actualisatie omvorming visvijver/ijsbaan Losser' van 21 augustus 2009 (hierna: het rapport).

In het rapport is vermeld dat een kamsalamander is aangetroffen op het terrein naast het plangebied. De omliggende bosschages worden naar verwachting gebruikt als overwintergebied van de kamsalamander, en de strooisellaag onder de houtsingels in het plangebied mogelijk ook, in beperkte mate. Doordat geen werkzaamheden zullen plaatsvinden in de strooisellaag van de betreffende houtsingels wordt volgens het rapport geen aantasting van het leefgebied van de kamsalamander verwacht.

Over de grote bonte specht is in het rapport vermeld dat in één van de te kappen populieren in de singel ten oosten van het verenigingsgebouw een nestholte van een grote bonte specht aanwezig is. Deze nesten zijn jaarrond beschermd. Als gevolg van de plannen zal de nestboom verdwijnen. Spechten gebruiken vrijwel elk jaar een andere nestboom, waardoor het verlies van een enkele eerder gebruikte nestboom bij voldoende alternatieven niet schadelijk is voor de soort. Voor de grote bonte specht zijn volgens het rapport voldoende uitwijkmogelijkheden aanwezig in de directe omgeving van het plangebied, dat bestaat uit een kleinschalig landschap met veel oude boselementen. De conclusie van het rapport is dat het plan naar verwachting geen negatief effect zal hebben op de functionaliteit van het leefgebied van de grote bonte specht.

Over vleermuizen is in het rapport vermeld dat het plangebied mogelijk beperkt wordt gebruikt als foerageergebied van de rosse vleermuis, de gewone dwergvleermuis en de laatvlieger. Volgens het rapport is naar verwachting geen sprake van verlies van onmisbaar foerageergebied van vleermuizen. De houtsingels aan de noord- en zuidzijde van het plangebied vormen mogelijk een belangrijke vliegroute voor vleermuizen als de gewone dwergvleermuis en de laatvlieger. Van beide soorten bevinden zich naar verwachting verblijfplaatsen in de bebouwde kom van Losser. Naast de kap van een aantal populieren vindt slechts beperkte kap van bosschages plaats aan de binnenzijde van het hekwerk rondom de voormalige ijsbaan. Hierdoor blijven de houtsingels als geleidend element gehandhaafd, waardoor geen schade zal optreden aan de mogelijke vliegroutes. Eventueel te plaatsen lichtmasten zullen zorgen dat de houtsingels slechts aan één zijde verlicht worden. De andere zijde blijft voldoende donker, waardoor de houtsingels geschikt blijven als mogelijke vliegroute van vleermuizen als de gewone dwergvleermuis en de laatvlieger. Wel is daarbij van belang dat geen grote, belichte gaten ontstaan in de houtsingels. Ook kan gebruik worden gemaakt van speciale verlichting die niet naar de omgeving verstrooit, maar alleen de voorziene sportaccommodatie verlicht.

2.10.5. Zoals hierboven is weergegeven volgt uit het rapport dat onderzoek is gedaan naar de aanwezigheid van kamsalamanders in het plangebied. Voor het oordeel dat het onderzoek op dit punt onvolledig of onjuist is, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding. Gelet op de bevindingen van het onderzoek naar de kamsalamander bestaat evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de Ffw in zoverre niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Zoals ter zitting is bevestigd, bevindt de populier met het nest van de grote bonte specht zich op gronden met de bestemming "Groen", zodat, anders dan in het rapport is vermeld, het voor het verwezenlijken van de bestemming niet nodig is de boom te kappen. Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 3] ter zitting hebben aangevoerd dat de boom reeds is gekapt, zoals de raad heeft bevestigd, is van belang dat volgens de raad de populieren ter plaatse deels zijn omgewaaid en deels zijn gekapt, omdat zij vanwege hun leeftijd zorgden voor vallend hout. Deze omstandigheden staan los van het plan.

Het aantasten van foerageergebieden en migratieroutes van vleermuizen wordt niet begrepen onder het verstoren van vaste rust- en verblijfplaatsen als bedoeld in artikel 11 van de Ffw, tenzij deze samenvallen met vaste rust- of verblijfplaatsen. Uit het onderzoek blijkt niet dat dit het geval is voor het foerageergebied. Uit het onderzoek volgt verder dat de houtsingels in en langs het plangebied als vliegroute van belang zijn voor verblijfplaatsen van vleermuizen buiten het plangebied en dat deze houtsingels deze functie behouden als zij slechts aan één zijde worden verlicht. In hetgeen [appellant sub 3], [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad in zoverre niet van het rapport heeft kunnen uitgaan.

Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand gezien het door [appellant sub 3], [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] aangevoerde had moeten concluderen dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Conclusie

2.11. In hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

De beroepen zijn ongegrond.

2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.G.C. Wiebenga, voorzitter, en mr. D.A.C. Slump en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van staat.

w.g. Wiebenga w.g. Kegge
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2011

459-618.