Uitspraak 201009684/1/H1


Volledige tekst

201009684/1/H1.
Datum uitspraak: 18 mei 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Texel,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 2 september 2010 in zaak nr. 09/885 in het geding tussen:

[verzoeker A] en [verzoeker B] (hierna in enkelvoud:
[verzoeker])

en

het college.

1. Procesverloop

Bij besluit van 30 mei 2008 heeft het college afwijzend beslist op het verzoek van [verzoeker] om middels het verlenen van vrijstelling de bedrijfsbestemming van de woning op het perceel [locatie] te Den Burg (hierna: het perceel) te wijzigen in de bestemming woondoeleinden.

Bij besluit van 27 januari 2009 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 2 september 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 27 januari 2009 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 oktober 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 26 oktober 2010.

[verzoeker] heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 april 2011, waar het college, vertegenwoordigd door C.H. Witte, werkzaam bij het college, en [verzoeker], bijgestaan door mr. H.P. Verheyen, advocaat te Utrecht, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Texel" rust op het perceel de bestemming "Recreatieterreinen, klasse k en z". Op het perceel wordt vakantiecentrum "Denneoord" geëxploiteerd en zijn twee bedrijfswoningen gelegen. [verzoeker] was tot 2007 eigenaar van het vakantiecentrum en heeft dit, zonder de door hem bewoonde bedrijfswoning, verkocht aan [belanghebbende] die in de andere op het perceel gelegen bedrijfswoning woont. Aan een tweede bedrijfswoning op het terrein bestaat geen behoefte meer in verband met de gewijzigde aard van de recreatie op het terrein van kamperen door jongeren naar het verblijf van jonge gezinnen in vakantiehuizen, aldus [verzoeker]. Daarom heeft hij het college verzocht om de bestemming van de door hem bewoonde bedrijfswoning te wijzigen in een burgerwoning. Aangezien het bestemmingsplan zelf geen mogelijkheden biedt om de gevraagde vrijstelling te verlenen, was daarvoor een vrijstelling op grond van artikel 19 van de Wet op de ruimtelijke Ordening (hierna WRO) vereist. Het college heeft geweigerd om door het verlenen van vrijstelling het gebruik van de door [verzoeker] bewoonde bedrijfswoning als burgerwoning mogelijk te maken.

2.2. Het college betoogt dat de rechtbank buiten de omvang van het geding is getreden, voor zover zij heeft overwogen dat het college in het besluit van 27 januari 2009 ten onrechte niet is ingegaan op de vraag of er aanleiding was om van zijn beleid, neergelegd in de door de raad van de gemeente Texel op 19 december 2006 vastgestelde beleidsnotitie "bedrijfswoningen en personeelsverblijven" (hierna: de beleidsnotitie), waarin uitgangspunten zijn geformuleerd voor het kunnen omzetten van de bestemming van een bedrijfswoning naar woning, af te wijken. Hiertoe voert het college aan dat in beroep slechts aan de orde was of de weigering vrijstelling te verlenen in overeenstemming was met de toepasselijke regels en het toepasselijke beleid.

2.2.1. Dit betoog faalt. [verzoeker] heeft in bezwaar en beroep aangevoerd dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren de bestemming van de door hem bewoonde bedrijfswoning te wijzigen middels het verlenen van vrijstelling, omdat de woning daardoor onverkoopbaar wordt en leegstand het gevolg zal zijn. De rechtbank is dan ook niet in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht buiten de omvang van het geding getreden door te overwegen dat het college bij het besluit van 27 januari 2009 het door [verzoeker] gestelde belang bij het voorkomen van leegstand van de door hem bewoonde woning bij zijn besluitvorming had moeten betrekken en zich daarbij de vraag had moeten stellen of, gelet op dat gestelde belang, afwijking van het beleid in de rede lag.

2.3. Het college betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de weigering vrijstelling te verlenen een deugdelijke motivering ontbeert, omdat het bij de bij het beslissen op het verzoek te maken belangenafweging heeft verzuimd te betrekken of na weigering van de verzochte wijziging er nog een reële functie voor de woning resteert en of de betrokken belangen een eventuele leegstand en/of afbraak van de woning als uiterste consequentie rechtvaardigen en het college aldus heeft verzuimd te bezien of het in dit geval had moeten afwijken van het beleid zoals neergelegd in de beleidsnotitie. Het college voert hiertoe aan dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die afwijking van het beleid rechtvaardigen.

2.3.1. Niet in geschil is dat het verzoek van [verzoeker] niet past binnen het beleid voor het wijzigen van de bestemming van bedrijfswoningen, zoals neergelegd in de beleidsnotitie. In het besluit van 27 januari 2009 heeft het college er echter geen blijk van gegeven ook rekening te hebben gehouden met de door [verzoeker] naar voren gebrachte gevolgen van een weigering vrijstelling te verlenen, waaronder begrepen de onverkoopbaarheid en mogelijke leegstand ervan en heeft het volstaan met te stellen dat niet kan worden uitgesloten dat in de toekomst een tweede bedrijfswoning ten behoeve van het vakantiecentrum mogelijk weer wenselijk wordt geacht. Nu geen concrete aanwijzingen voor deze verwachting naar voren zijn gebracht, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college in het kader van de te maken belangenafweging ook rekening had moeten houden met de vraag of voor de door [verzoeker] bewoonde bedrijfswoning nog een reële functie bestaat in geval van weigering van de verzochte omzetting naar burgerwoning en of de betrokken belangen een eventuele leegstand en/of afbraak van de woning als uiterste consequentie rechtvaardigen en dat het college had moeten bezien of in dit geval aanleiding bestond om af te wijken van het beleid, zoals neergelegd in de beleidsnotitie. Daartoe is van belang dat, zoals de rechtbank voorts terecht heeft overwogen, ook bij het gebruik als burgerwoning van de door [verzoeker] bewoonde bedrijfswoning nog steeds wordt voldaan aan het in de beleidsnotitie neergelegde vereiste dat per zomerhuizenterrein één bedrijfswoning aanwezig is.

Het betoog faalt.

2.3.2. Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak onjuiste uitgangspunten en richtinggevende aanwijzingen heeft neergelegd. De in de aangevallen uitspraak weergegeven feiten en omstandigheden laten onverlet dat het college aan een nieuw te nemen besluit op bezwaar gewijzigde en/of nieuwe feiten en omstandigheden ten grondslag kan leggen.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Texel tot vergoeding van bij [verzoeker A] en [verzoeker B] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 912,71 (zegge: negenhonderdtwaalf euro en eenenzeventig centen), waarvan € 874,00 (zegge: achthondervierenzeventig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Texel een griffierecht van € 448,00 (zegge: vierhonderdachtenveertig euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Heijninck, ambtenaar van staat.

w.g. Troostwijk w.g. Heijninck
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2011

552.