Uitspraak 201001430/1/R3


Volledige tekst

201001430/1/R3.
Datum uitspraak: 27 april 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Veldhoven,
2. [appellanten sub 2] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), beiden wonend te Oerle, gemeente Veldhoven,
3. [appellanten sub 3] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]), beiden wonend te Veldhoven,
4. [appellante sub 4], gevestigd te Veldhoven,
5. [appellant sub 5], wonend te Veldhoven,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Veldhoven,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluiten van 15 december 2009 heeft de raad het bestemmingsplan (hierna: het plan) en het exploitatieplan "De drie dorpen, fase 2 Zilverackers" vastgesteld.

Tegen het besluit tot vaststelling van het plan hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2010, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 1 maart 2010, [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 maart 2010, en [appellante sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 maart 2010, beroep ingesteld.

Tegen het besluit tot vaststelling van het exploitatieplan heeft
[appellant sub 5] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 maart 2010, beroep ingesteld.

[appellant sub 3] heeft de gronden van zijn beroep aangevuld bij brief van
2 april 2010.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 2], [appellant sub 3] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 maart 2011, waar [appellant sub 1], bijgestaan door [gemachtigde], [appellant sub 2], [appellante sub 4], vertegenwoordigd door mr. Y.A. Breunesse, werkzaam bij Zeker Bouwen B.V., en de raad, vertegenwoordigd door drs. M.L. Yücesan-van Drunen, ir. J.L. Poelman en drs. H.D. Regnerus, allen werkzaam bij de gemeente, en ing. M.J.M. Coenen, werkzaam bij Arcadis, zijn verschenen.

2. Overwegingen

Het plan

2.1. Het plan voorziet in de realisatie van drie dorpen ten zuidwesten van de kern Veldhoven. De voorziene dorpen vormen één van de vijf ruimtelijke eenheden van de nieuwe woningbouwlocatie Zilverackers.

Het beroep van [appellant sub 1]

2.2. [appellant sub 1] betoogt dat de raad ten onrechte het plan heeft vastgesteld, in het bijzonder het plandeel met de bestemming "Groen-Uit te werken (G-U)" dat betrekking heeft op de achterzijde van zijn perceel aan de [locatie A]. Daartoe voert hij aan dat er te veel onduidelijkheid bestaat over de ruimtelijke invulling van dit plandeel nu de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat pas in een uitwerkingsplan bepaald zal worden hoe de groenvoorziening op deze gronden zal worden ingericht. Hierdoor is ook niet duidelijk of hij grotendeels de tuin op zijn perceel behoudt.

[appellant sub 1] voert daarbij aan dat duidelijkheid over de ruimtelijke invulling van voornoemd plandeel ook vereist is in verband met het verhaal van schade als gevolg van het plan.

Voorts betoogt [appellant sub 1] dat de raad oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid bij de wijziging van de bestemming van zijn gronden.

Verder weerspreekt [appellant sub 1] de stelling van de raad dat het plan in overeenstemming is met het uitgangspunt van zuinig ruimtegebruik nu het plan in drie dorpen voorziet met een lage woningdichtheid.

2.2.1. Ingevolge artikel 3.1.4 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) geeft een bestemmingsplan voor een op grond van artikel 3.6, eerste lid, onder b, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) uit te werken deel van het plan op een zodanige wijze de doelstellingen aan, dat voldoende inzicht wordt verkregen in de toekomstige ontwikkeling van het desbetreffende gebied.

Ingevolge artikel 6.1, aanhef en onder c en d, van de planregels zijn de voor "Groen-Uit te werken" gronden bestemd voor onderscheidenlijk groen-landschappelijk en groen-stedelijk.

Ingevolge artikel 1.57 wordt onder groen-landschappelijk verstaan: groenvoorziening die in hoofdzaak gericht is op en ten dienste staat van landschappelijke en natuurwaarden en daar in gebruik en inrichting op is afgestemd.

Ingevolge artikel 1.58 wordt onder groen-stedelijk verstaan: groenvoorziening die in hoofdzaak gericht is op en ten dienste staat van stedelijke functies en daar wat betreft gebruik en inrichting op is afgestemd.

2.2.2. In beginsel behoort het tot de beleidsvrijheid van de raad om de mate van gedetailleerdheid van een plan te bepalen. Het systeem van de Wro brengt mee dat in een bestemmingsplan globale bestemmingen kunnen worden opgenomen die nog moeten worden uitgewerkt. Of een dergelijke bestemmingsregeling uit een oogpunt van rechtszekerheid aanvaardbaar is, dient per geval aan de hand van de zich voordoende feiten en omstandigheden te worden beoordeeld.

De bestemming "Groen-Uit te werken (G-U)" voorziet in meerdere mogelijke bestemmingen waaronder groen-landschappelijk en groen-stedelijk. Dat op voorhand niet duidelijk is of de groenvoorziening in het plandeel zal worden ingericht ten behoeve van landschappelijke en natuurwaarden dan wel ten behoeve van stedelijke functies en dat daarmee tevens nog niet duidelijk is of [appellant sub 1] grotendeels zijn tuin zal kunnen behouden, betekent niet dat het plandeel rechtsonzeker is of dat het plan in zoverre in strijd is met artikel 3.1.4 van het Besluit ruimtelijke ordening. Nu zowel de bestemming groen-landschappelijk als de bestemming groen-stedelijk voorziet in een groenvoorziening, is de toekomstige ontwikkeling van het gebied in zoverre voldoende inzichtelijk.

In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling verder geen grond voor het oordeel dat de raad oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om de bestemming van zijn gronden te veranderen. Daarbij overweegt zij dat de raad een grote mate van beleidsvrijheid toekomt bij het toekennen van bestemmingen.

2.2.3. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het uitgangspunt van zuinig ruimtegebruik inhoudt dat uitbreiding van verstedelijking enkel is toegestaan voor zover dit noodzakelijk is. Volgens de raad is de woningbouwopgave voor de gemeente Veldhoven niet te realiseren binnen bestaand bebouwd gebied en is de gemeente aangewezen op een hierbuiten gelegen locatie als de onderhavige. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit laatste onjuist zou zijn. Met betrekking tot de stelling van [appellant sub 1] dat het plan in de realisatie van drie dorpen voorziet met een lage woningdichtheid, heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat het streven naar een bijzonder woongebied in het groen een lager aantal woningen per hectare dan in andere gebieden rechtvaardigt. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op dit standpunt kunnen stellen.

2.2.4. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 2]

2.3. Het betoog van de raad dat het beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk is, gelet op de afstand van zijn perceel tot de grens van het plangebied, wordt niet gevolgd. Tussen partijen is niet in geschil dat deze afstand in ieder geval niet groter is dan ongeveer 600 meter. Gelet op de in het plan voorziene drie dorpen en de daarmee gepaard gaande verkeersaantrekkende werking, is in dit geval ook op deze afstand nog sprake van een zodanige ruimtelijke uitstraling van het plan dat de belangen van [appellant sub 2] rechtstreeks bij het bestreden besluit zijn betrokken. Het beroep van [appellant sub 2] is derhalve ontvankelijk.

2.3.1. [appellant sub 2] betoogt dat de raad ten onrechte het plan heeft vastgesteld.

In dit verband dienen volgens [appellant sub 2] de beroepsgronden die in het kader van de beroepsprocedure tegen het projectbesluit "Oerle-Zuid, eerste fase Zilverackers" zijn aangevoerd en die in de zienswijzen over het ontwerp van het plan naar voren zijn gebracht, vanwege de samenhang tussen het projectbesluit en het plan, mede te worden beschouwd als zienswijzen over het ontwerp van het plan. Op deze gronden is de raad in de Nota van zienswijzen ten onrechte niet ingegaan, zo voert [appellant sub 2] aan. Volgens [appellant sub 2] is de samengevatte bespreking door de raad van zijn zienswijzen onjuist en onvolledig. In aanvulling hierop voert hij aan dat het verkeerscirculatieplan en de milieueffectrapporten die in het kader van de voorbereiding van het projectbesluit en het plan zijn opgesteld, niet voldoende zijn onderbouwd, dan wel onzorgvuldig tot stand zijn gekomen.

Voorts wordt volgens [appellant sub 2] met het vaststellen van het plan ten onrechte vooruitgelopen op de ontwikkeling van de Westelijke Ontsluitingsroute (hierna: WOR) die in de ontsluiting van onder meer woningbouwlocatie Zilverackers voorziet. Volgens [appellant sub 2] gaat de raad daarmee voorbij aan de samenhang tussen de ontwikkeling van de voorziene drie dorpen en de WOR. Indien het aantal woningen en de locatie worden gewijzigd, zal dit ook gevolgen hebben voor de WOR, aldus [appellant sub 2].

Voorts voert [appellant sub 2] aan dat hij een verdubbeling van het voorziene aantal rijbanen van de Verlengde Oersebaan en de aansluiting van de WOR op de A67 voorziet en dat dit tot een verhoging van de verkeersintensiteit op de Verlengde Oersebaan zal leiden. De gevolgen hiervan voor de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) zijn in de voorbereiding van het onderhavige plan ten onrechte niet onderzocht. Maatregelen ter bescherming van de natuurwaarden in de EHS zijn niet toereikend en voorts is niet onderbouwd hoe deze maatregelen worden gerealiseerd, aldus [appellant sub 2].

[appellant sub 2] voert verder bezwaren aan die betrekking hebben op de ontsluiting van het bedrijventerrein Habraken en het voorgenomen bedrijventerrein Oerle Noord-West. Ook voert hij bezwaren aan die betrekking hebben op beletsels bij het verkrijgen van de benodigde ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw). Daartoe wijst hij op de resultaten van onderzoek naar de flora en fauna in het gebied Oerle-Zuid. Voornoemde bezwaren houden verband met de aanleg van de WOR en zijn hiertegen gericht.

[appellant sub 2] betoogt voorts dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de archeologische waarden in het plangebied.

De verwachte uitbreiding van het aantal vliegbewegingen op Eindhoven Airport is ten onrechte niet betrokken in de voorbereiding van het plan, zo voert [appellant sub 2] aan. Ter onderbouwing hiervan wijst hij onder meer op een drietal publicaties in de media en een advies van H. Alders over de verruiming van de capaciteit van Eindhoven Airport van juni 2010. Naar aanleiding van dit advies heeft besluitvorming plaatsgevonden over de uitbreiding van Eindhoven Airport, aldus [appellant sub 2].

Voorts wijst [appellant sub 2] op een drietal publicaties in de media ter onderbouwing van zijn stelling dat de woningbouwbehoefte voor Veldhoven-West niet voldoende is onderbouwd en onderzocht. Verder stelt hij in dit verband dat de woningbouwbehoefte door recente ontwikkelingen na het bestreden besluit is gewijzigd.

[appellant sub 2] betoogt verder dat het onderzoek naar de aspecten luchtkwaliteit en geluid onzorgvuldig tot stand is gekomen nu de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met concrete relevante ontwikkelingen.

Tot slot is de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet voldoende onderbouwd nu de financiële uitvoerbaarheid van de ontwikkeling van het gebied Oerle-Zuid en de aanleg van de WOR niet voldoende is zekergesteld, aldus [appellant sub 2].

2.3.2. [appellant sub 2] kan niet worden gevolgd in zijn betoog dat de raad had dienen in te gaan op alle beroepsgronden die in het kader van de beroepsprocedure tegen het projectbesluit "Oerle-Zuid, eerste fase Zilverackers" zijn aangevoerd en die hij als zienswijzen over het ontwerp van het plan naar voren heeft gebracht. Het projectbesluit is genomen ten behoeve van de ontwikkeling van het gebied Oerle-Zuid en ziet niet op de realisering van de in het plan voorziene drie dorpen. Voorts heeft [appellant sub 2] niet onderbouwd dat de raad ten onrechte gronden die betrekking hebben op de ontwikkeling van de voorziene drie dorpen onbesproken heeft gelaten.

2.3.3. Artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.

2.3.4. Zijn betoog dat het verkeerscirculatieplan en de milieueffectrapporten niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen dan wel onvoldoende zijn onderbouwd, heeft [appellant sub 2] in zijn zienswijzen over het ontwerp van het plan onderbouwd door verwijzing naar de destijds door hem ingediende inspraakreacties op deze stukken. In de Nota van zienswijzen is naar aanleiding hiervan verwezen naar de eerder gegeven beantwoording van de inspraakreactie op het verkeerscirculatieplan en van de zienswijzen over de milieueffectrapporten. [appellant sub 2] heeft niet inzichtelijk gemaakt dat deze beantwoording onjuist of onvolledig was en dat in de Nota van zienswijzen daarom niet mocht worden volstaan met een verwijzing naar die beantwoording.

2.4. Het betoog van [appellant sub 2] dat het onzorgvuldig is om het plan vast te stellen, omdat een eventuele wijziging in de ontwikkeling van de voorziene drie dorpen relevante gevolgen kan hebben voor de aanleg van de WOR, kan niet worden gevolgd, nu in artikel 7, lid 7.2.1, aanhef en onder b, van de planregels is vastgelegd dat het college van burgemeester en wethouders voor de gronden, waarop in het plan de drie dorpen zijn voorzien en waarvoor in dat plan de bestemming "Woongebied - Uit te werken (W-U)" is opgenomen, geen uitwerkingsplan vaststelt voordat de WOR is gerealiseerd. In het kader van die besluitvorming zal dit college aldus rekening moeten houden met de beschikbare ontsluitingswegen, waaronder de WOR.

Gelet op de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht. In hetgeen

[appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat de WOR niet alleen relevant is voor de ontsluiting van de voorziene drie dorpen maar ook een functie heeft ten behoeve van de bestaande infrastructuur.

2.4.1. Voorts kan het betoog [appellant sub 2] dat het plan leidt tot verstoring van de EHS niet worden gevolgd. Nog daargelaten dat zijn gronden op dit punt samenhangen met de aanleg van de WOR en het plan de aanleg van deze weg niet mogelijk maakt, bevindt zich in het plangebied geen gebied dat tot de EHS behoort. Daarbij komt dat ingevolge artikel 7, lid 7.2.1, onder e, van de planregels bestaande waardevolle cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische elementen zoveel mogelijk ingepast onderscheidenlijk uitgebouwd dienen te worden bij het uitwerken van de bestemming "Woongebied-Uit te werken (W-U)". [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze regel onvoldoende waarborgen bevat.

Voor zover [appellant sub 2] vreest dat de Groene Hoofdstructuur wordt aangetast, wordt overwogen dat het plangebied evenmin in dit gebied ligt en dat ingevolge artikel 7, lid 7.2.7, de nadere uitwerking van voornoemde bestemming zodanig dient te geschieden dat geen aantasting plaatsvindt van de Groene Hoofdstructuur.

2.4.2. Ten aanzien van de beroepsgronden die gericht zijn tegen de aanleg van de WOR en die betrekking hebben op de ontsluiting van de bedrijventerreinen Habraken, Oerle Noord-West en de beletsels bij het verkrijgen van de daarvoor volgens [appellant sub 2] benodigde ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet wordt geoordeeld dat het plan de aanleg van de WOR niet mogelijk maakt en dat het betoog derhalve in zoverre faalt.

2.4.3. Blijkens de verbeelding is aan de gronden in het plangebied grotendeels de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie (WR-A)" toegekend.

Ingevolge artikel 9, lid 9.1, van de planregels zijn de voor "Waarde-Archeologie (WR-A)" aangewezen gronden, behalve voor de aldaar voorkomende andere bestemmingen, mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen.

Ingevolge artikel 9, lid 9.2, onder a, dient voor bouwwerken met een constructie van meer dan 0,3 m onder het maaiveld in gevallen als vermeld in een bij dat artikel horende tabel een rapport als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 te worden overgelegd.

Ingevolge artikel 9, lid 9.2, onder b, kan het college van burgemeester en wethouders, indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarde van de gronden door het verlenen van een bouwvergunning zullen of kunnen worden verstoord, aan de bouwvergunning voorwaarden verbinden, zoals bepaald in artikel 40, tweede lid, van de Monumentenwet 1988.

Ingevolge artikel 9, lid 9.3.1, is het verboden op of in de gronden met de bestemming "Waarde-Archeologie (WR-A)" zonder of in afwijking van een schriftelijke aanlegvergunning van het college van burgemeester en wethouders de in dat artikel genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren.

2.4.4. Volgens de plantoelichting is uit archeologisch bureauonderzoek en de Nota Archeologische Monumentenzorg Veldhoven gebleken dat het plangebied grotendeels een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde heeft. In het gehele plangebied kunnen archeologische resten bewaard zijn. In het kader van de bestemmingsplanprocedure is vervolgonderzoek in de vorm van een inventariserend veldonderzoek door middel van oppervlaktekartering en boringen noodzakelijk, aldus de plantoelichting.

Aan het plangebied is grotendeels de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie (WR-A)" toegekend. Daarmee heeft de raad, mede gelet op hetgeen daarover is bepaald in artikel 9 van de planregels, naar het oordeel van de Afdeling in overeenstemming met artikel 38a van de Monumentenwet 1988 bij de vaststelling van het plan en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond rekening gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.

2.4.5. In de Nota van zienswijzen heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat in de voorbereiding van het plan geen rekening is gehouden met een mogelijke toename van het vliegverkeer op Eindhoven Airport nu nog geen besluitvorming hierover heeft plaatsgevonden. Uit de door [appellant sub 2] overgelegde stukken over de ontwikkelingen rondom de groei van Eindhoven Airport, blijkt niet dat ten tijde van het bestreden besluit reeds besluitvorming over het toestaan van meer vluchten had plaatsgevonden. Van een concrete ontwikkeling waarmee de raad bij de vaststelling van het plan rekening had moeten houden, is daarom in dit geval geen sprake.

De stelling van [appellant sub 2] dat na het bestreden besluit besluitvorming heeft plaatsgevonden over de uitbreiding van Eindhoven Airport, kan, wat hiervan ook zij, de Afdeling niet in haar oordeel betrekken gelet op het ex-tunc-karakter van haar toetsing van het bestreden besluit. Voorts heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat het onderbouwde standpunt van de raad dat de voorziene woningbouw niet zal plaatsvinden binnen de 35 Ke-contour van Eindhoven Airport, onjuist is.

2.4.6. Volgens de Nota van zienswijzen is in het Regionaal Structuurprogramma bepaald dat de gemeente Veldhoven in de periode van 2005 tot 2030 5.610 woningen dient te realiseren. Volgens de raad wordt met de realisatie van 1.500 woningen door middel van de in het plan voorziene dorpen een belangrijke bijdrage geleverd aan de woningbouwtaak van de gemeente Veldhoven. Ter zitting heeft de raad voorts gewezen op het op 17 december 2009 door de regioraad vastgestelde Regionaal Woningbouwprogramma 2010-2020, waarin is vermeld dat de gemeente Veldhoven voor die periode de taak heeft om netto 2.217 woningen aan de regionale voorraad toe te voegen. Met de enkele overlegging van een drietal publicaties in de media met kritische kanttekeningen over het regionale woningbouwprogramma heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat de woningbouwbehoefte voor Veldhoven-West niet voldoende is onderbouwd.

Nu de stelling van [appellant sub 2] dat de woningbouwbehoefte is gewijzigd door recente ontwikkelingen betrekking heeft op de situatie na het bestreden besluit kan, wat hiervan ook zij, de Afdeling deze vanwege het

ex-tunc-karakter van de toetsing van het bestreden besluit evenmin in haar oordeel betrekken.

2.4.7. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd met betrekking tot de aspecten luchtkwaliteit en geluid ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het onderzoek naar deze aspecten onzorgvuldig tot stand is gekomen, nu [appellant sub 2] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de raad ten tijde van het bestreden besluit ten onrechte geen rekening heeft gehouden met concrete relevante ontwikkelingen.

2.4.8. Volgens de plantoelichting zijn de opbrengsten van de exploitatie hoger dan de kosten ervan. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het plan financieel niet uitvoerbaar is. Dat volgens [appellant sub 2] de financiële uitvoerbaarheid van de ontwikkeling van het gebied Oerle-Zuid en van de aanleg van de WOR niet voldoende is zekergesteld, betekent niet dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan onzeker is, nu die niet afhankelijk is van de financiële uitvoerbaarheid van andere plannen.

2.4.9. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 3]

2.5. [appellant sub 3] betoogt dat de raad ten onrechte aan de gronden aan de westzijde van het plangebied de bestemming "Groen-Uit te werken (G-U)" heeft toegekend. Daartoe voert hij aan dat hiermee vaststaat dat het gedeelte van het voorziene tracé van de WOR ter plaatse van zijn woning op het perceel [locatie B] niet verder in oostelijke richting verschoven kan worden en dat daarmee tevens de maximale afstand tussen zijn woning en het tracé thans reeds in belangrijke mate vast staat. Nu de onderzoeken naar de landschappelijke inpassing van het tracé en verkeersonderzoeken ten behoeve van de WOR nog niet hebben plaatsgevonden, heeft er in dit verband geen zorgvuldige belangenafweging plaatsgevonden, aldus [appellant sub 3].

2.5.1. De raad komt een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het toekennen van bestemmingen.

Volgens de raad is in de structuurvisie Zilverackers de ligging van het tracé van de WOR globaal weergegeven en is de planbegrenzing hier op afgestemd. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad bij het bestemmen van de gronden aan de westzijde van het plangebied er niet van heeft mogen uitgaan dat de WOR op deze gronden niet is voorzien. [appellant sub 3] heeft niet aannemelijk gemaakt dat aan het onderzoek naar de globale ligging van de Zilverbaan zodanige gebreken kleven dat de raad van deze ligging niet heeft kunnen uitgaan. Nu het tracé van de WOR niet is voorzien op de gronden aan de westzijde van het plangebied heeft de raad in redelijkheid aan deze gronden de bestemming "Groen-Uit te werken (G-U)" kunnen toekennen.

2.5.2. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, wat betreft de bestemming "Groen-Uit te werken (G-U)" voor de gronden aan de westzijde van het plangebied, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het beroep van [appellant sub 3] is ongegrond.

Het beroep van [appellante sub 4]

2.6. Ter zitting heeft [appellante sub 4] zijn beroep ingetrokken voor zover dat betrekking heeft op het plandeel dat ziet op het perceel, kadastraal bekend gemeente Veldhoven sectie C, nummer 4395.

2.6.1. [appellante sub 4] betoogt dat de raad ten onrechte het plandeel met de bestemming "Groen-Uit te werken (G-U)" heeft vastgesteld dat betrekking heeft op een strook grond aan de achterzijde van het perceel, kadastraal bekend gemeente Veldhoven, sectie C, nummer 4396 (hierna: de strook grond). Volgens [appellante sub 4] had voor de strook grond een bedrijfsbestemming in het plan moeten worden opgenomen. Daartoe stelt [appellante sub 4] dat haar bedrijfsperceel vanwege een ruil met de gemeente met een ander stuk grond dat zij in gebruik had, is verkleind. Zij stelt dat zij deze strook daarom nodig heeft voor opslag, parkeren en laden en lossen. [appellante sub 4] betwist de stelling van de raad dat een bedrijfsbestemming voor de strook grond extra verkeer aantrekt, nu een bedrijfsbestemming voor deze strook niet gepaard gaat met de vergroting van het bouwvlak op voornoemd perceel.

Voorts betoogt [appellante sub 4] dat de raad voornemens is het plan te herzien ten aanzien van de bestemming van de strook grond en de hierop toe te stane bedrijfsactiviteiten, maar dat hiermee niet volledig aan haar wensen tegemoet wordt gekomen.

2.6.2. De raad stelt dat het toekennen van een bedrijfsbestemming aan de strook grond zou leiden tot een uitbreiding van het bedrijf, omdat in dat geval op die strook grond buitenopslag is toegestaan evenals overige bedrijfsmatige activiteiten die zijn gerelateerd aan de functie van een tuincentrum. Dit zou volgens de raad tevens leiden tot een grotere verkeersaantrekkende werking. Gelet op de ligging van het tuincentrum in het bebouwingslint van Sondervick en tegen een woonwijk acht de raad dit een ongewenste ontwikkeling. Voorts stelt de raad dat het bedrijfsperceel niet is verkleind, nu in het plan tevens wijzigingen ten opzichte van het voorheen geldende plan zijn opgenomen die gunstig zijn voor

[appellante sub 4].

2.6.3. Weliswaar heeft [appellante sub 4] door de grondruil met de gemeente niet langer de beschikking over een stuk grond waarop in het voorheen geldende plan de bestemming "Kwekerij/bloemisterij (Ab (kw))" rustte, doch daar staat tegenover dat in het plan een stuk grond de bestemming "Bedrijf" met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - parkeren' heeft gekregen dat in het voorheen geldende plan was bestemd als "Agrarisch met landschappelijke waarden" en waarop parkeren niet was toegestaan. Dit stuk grond is groter dan het stuk grond dat [appellante sub 4] heeft geruild. Voorts is op een ander stuk grond dat bij het tuincentrum in gebruik is, de aanduiding 'groenvoorziening' die in het voorheen geldende plan aldaar gold, niet in het plan opgenomen waardoor er voor [appellante sub 4] meer gebruiksmogelijkheden zijn voor dit stuk grond. Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het niet toekennen van een bedrijfsbestemming aan de betrokken strook grond de bedrijfsvoering van [appellante sub 4] niet onevenredig zal schaden. Voorts heeft de raad er vanuit mogen gaan dat een uitbreiding van onder meer de mogelijkheden voor buitenopslag zal leiden tot een grotere verkeersaantrekkende werking en heeft hij zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit, gelet op de ligging van het tuincentrum in het bebouwingslint van Sondervick en in de nabijheid van een woonwijk, niet gewenst is.

Voorts overweegt de Afdeling dat de door de raad lang na het bestreden besluit voorgenomen planherziening voor de wijziging van de bestemming van de strook grond en de hierop toe te stane bedrijfsactiviteiten in het kader van de onderhavige procedure niet ter beoordeling staat. Tegen een dergelijke vastgestelde planherziening zullen te zijner tijd rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.

2.6.4. In hetgeen [appellante sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Groen-Uit te werken (G-U)" dat betrekking heeft op een strook grond aan de achterzijde van het perceel, kadastraal bekend gemeente Veldhoven, sectie C, nummer 4396, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het beroep van [appellante sub 4] is ongegrond.

Het exploitatieplan

Het beroep van [appellant sub 5]

2.7. Met het beroep beoogt [appellant sub 5], die eigenaar is van gronden in het exploitatiegebied, te bereiken dat de gemeente Veldhoven bij de minnelijke verwerving van gronden in het plangebied een prijs van ten minste € 35,00 per m² zal hanteren, die door onafhankelijke deskundigen als inbrengwaarde is vastgesteld. In dit verband wijst hij erop dat uit transacties in de omgeving van het plangebied en de exploitatieopzet valt af te leiden dat de werkelijke waarde van de gronden per m² nog hoger ligt.

2.7.1. Het beroep van [appellant sub 5] is niet gericht tegen een onderdeel van het exploitatieplan, maar tegen het voornemen van de gemeente Veldhoven om gronden in het plangebied voor een prijs van € 25,00 per m² minnelijk te verwerven. Nu hetgeen [appellant sub 5] nastreeft met het beroep niet kan worden bereikt, heeft hij geen belang bij de beoordeling van het beroep.

2.7.2. Het beroep van [appellant sub 5] is niet-ontvankelijk.

Proceskosten

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 5] niet-ontvankelijk;

II. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellante sub 4] ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van staat.

w.g. Van Sloten w.g. Lap
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 april 2011

288-629.