Uitspraak 201009509/1/H1


Volledige tekst

201009509/1/H1.
Datum uitspraak: 13 april 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Berkelland,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 1 september 2010 in zaak nr. 09/956 in het geding tussen:

[verzoeker A], [verzoeker B] en [verzoeker C] (hierna: [verzoeker] en anderen), allen wonend te [woonplaats],

en

het college.

1. Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2008 heeft het college het verzoek van [verzoeker] en anderen om handhavend op te treden tegen [bedrijf] wegens het aanwezig hebben van een schrootschaar in het bedrijf aan de [locatie] te Eibergen afgewezen.

Bij besluit van 6 mei 2009 heeft het college het door [verzoeker] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 1 september 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [verzoeker] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 6 mei 2009 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 oktober 2010, hoger beroep ingesteld.

[verzoeker] en anderen hebben een verweerschrift ingediend.

Bij besluit van 23 november 2010 heeft het college het door [verzoeker] en anderen tegen het besluit van 6 mei 2009 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard en het besluit van 28 oktober 2008 in stand gelaten.

Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 december 2010, hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld tegen het besluit van 23 november 2010. Het beroep is aangevuld bij brief van 18 januari 2011.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [bedrijf] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[bedrijf] en [verzoeker] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 maart 2011, waar het college, vertegenwoordigd door M.G.J. Lubberink, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts zijn ter zitting [verzoeker] en anderen, bijgestaan door mr. F.F. Scheffer, advocaat te Deventer, [bedrijf], vertegenwoordigd door J. Granneman, werkzaam bij Peutz B.V., en het college van gedeputeerde staten van Gelderland, vertegenwoordigd door mr. M.H. Holterman, werkzaam bij de provincie, gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Kiefte IV" rust op het perceel [locatie] te Eibergen de bestemming "Bedrijven" met de nadere aanduidingen "III" en "A".

Ingevolge artikel 6.1, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de als "Bedrijven" bestemde gronden bestemd voor bedrijven in de volgende bestemmingscategorieën:

III 1 t/m 3b van de staat van bedrijfsactiviteiten;

A een autosloperij;

waar dat als zodanig op de plankaart is aangegeven; met bijbehorende bebouwing (met uitzondering van dienstwoningen).

Ingevolge de aanhef van artikel 16.1.1 is het verboden de grond en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.

2.2. Zoals ter zitting door het college en [verzoeker] en anderen is bevestigd, hebben het verzoek om handhaving en het in bezwaar gehandhaafde besluit van 28 oktober 2008 tot weigering om handhavend op te treden uitsluitend betrekking op het in gebruik hebben van een schrootschaar ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten van [bedrijf]. Het college heeft aan zijn besluit ten grondslag gelegd dat de bedrijfsactiviteiten van [bedrijf], te weten handel en bewerking in/van metalen, afval en schroot, in de bestemmingscategorie III vallen, zodat het gebruik van de schrootschaar ten behoeve van deze activiteiten in overeenstemming met het bestemmingsplan is.

2.3. Het college betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat het college niet zonder meer kan worden gevolgd in zijn standpunt dat de schrootschaar past binnen een bedrijfsvorm die is toegestaan op grond van de bij het bestemmingsplan behorende staat van bedrijfsactiviteiten en dat daarom van overtreding van de bepalingen van het bestemmingsplan geen sprake is, heeft miskend dat handel in en knippen van metalen een bedrijfsactiviteit is die past bij de ingevolge het bestemmingsplan toegestane autosloperij en dat het gebruik van de schrootschaar derhalve past binnen het bestemmingsplan. Het college betoogt subsidiair dat de rechtbank heeft miskend dat het bewerken van metalen met een schrootschaar valt onder de bedrijfscategorieën "groothandel in metalen en halffabrikaten" (SBI-code 5152.2/3) en "overige groothandel in afval en schroot" (SBI-code 5157.2/3) dan wel onder de bedrijfscategorie "overige metaalbewerkende industrie" (SBI-code 2852), die alle ingevolge het bestemmingsplan zijn toegestaan.

2.4. Niet in geschil is dat de bedrijfsvoering van [bedrijf] zich richt op metaalrecycling en autodemontage. In geschil is evenmin dat de schrootschaar niet meer in gebruik is om autowrakken te knippen, maar uitsluitend wordt gebruikt ten behoeve van het recyclen van metalen. Reeds hierom kan het gebruik van de schrootschaar niet als bedrijfsactiviteit ten behoeve van de autosloperij worden aangemerkt.

Anders dan [verzoeker] en anderen stellen, kan aan de omstandigheid dat in de staat van bedrijfsactiviteiten aan het recyclen van metaal geen afzonderlijke bedrijfscategorie is toegekend, niet de conclusie worden verbonden dat alle van het recycleproces deel uitmakende bedrijfsactiviteiten in strijd zijn met het bestemmingsplan. Het recycleproces als geheel, waarvan de be- en verwerking van metaalafval met behulp van een schrootschaar deel uitmaakt, valt binnen de bedrijfscategorieën "overige groothandel in afval en schroot" (SBI-code 5157.2/3) en "overige metaalbewerkende industrie" (SBI-code 2852), die beide zijn ingedeeld in categorie 3b als bedoeld in artikel 6.1, van de planvoorschriften en derhalve zijn toegestaan. Dit betekent dat het gebruik van de schrootschaar in overeenstemming met het bestemmingsplan is en het college niet bevoegd was handhavend op te treden. De rechtbank heeft dat niet onderkend. Het betoog slaagt.

2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [verzoeker] en anderen tegen het besluit van 6 mei 2009 van het college alsnog ongegrond verklaren.

2.6. Bij besluit van 23 november 2010 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door [verzoeker] en anderen gemaakte bezwaar. Dit besluit wordt ingevolge de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van die wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van het geding. Dit wil zeggen dat van de zijde van [verzoeker] en anderen van rechtswege een beroep tegen dit besluit is ontstaan, nu daarbij aan hun bezwaren niet is tegemoetgekomen.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt de Afdeling tot het oordeel dat aan het besluit van 23 november 2010, dat ter uitvoering van de aangevallen uitspraak is genomen, de grondslag is komen te ontvallen. Om die reden zal dat besluit worden vernietigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Berkelland gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 1 september 2010 in zaak nr. 09/956;

III. verklaart het door [verzoeker A], [verzoeker B] en [verzoeker C] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Berkelland van 23 november 2010, kenmerk 14285.

Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.

w.g. Van der Spoel w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2011

17-604.