Uitspraak 201004906/1/H1


Volledige tekst

201004906/1/H1.
Datum uitspraak: 30 maart 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de stichting Stichting De Maelstroom, gevestigd te Amsterdam,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 april 2010 in zaak nr. 09/53 in het geding tussen:

De Maelstroom

en

het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum.

1. Procesverloop

Bij besluit van 13 juni 2008 heeft het dagelijks bestuur, voor zover van belang, de bouwactiviteiten aan het gebouw op het perceel Oudezijds Kolk 7 (souterrain) (hierna: het pand) stilgelegd en De Maelstroom onder oplegging van een dwangsom gelast de werkzaamheden gestaakt te houden.

Bij besluit van 27 november 2008 heeft het dagelijks bestuur het door De Maelstroom daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 29 april 2010, verzonden op 4 mei 2010, heeft de rechtbank het door De Maelstroom daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft De Maelstroom bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 mei 2010, hoger beroep ingesteld.

Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 december 2010, waar De Maelstroom, vertegenwoordigd door ir. J.E. Kuiks, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. H.D Hosper, werkzaam bij het stadsdeel, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. De Maelstroom betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat handhavend optreden in dit geval disproportioneel is omdat haar toestemming is verleend om de buitendeurscharnieren te repareren, hetgeen niet ter plaatse mogelijk was, en zij overige bouwwerkzaamheden reeds had gestaakt. In dit verband stelt De Maelstroom, kort gezegd, dat op het moment dat door de inspecteur Bouw- en woningtoezicht (hierna: de inspecteur) werd geconstateerd dat de deuren waren verwijderd, deze nog ter plaatse aanwezig waren en niet is gezegd dat de deuren niet naar een smid mochten worden afgevoerd. Bovendien zijn de deuren na enkele dagen, met de inmiddels gerepareerde scharnieren, teruggeplaatst.

2.2. Niet in geschil is dat De Maelstroom met het verwijderen van de buitendeuren en het dichtzetten van de deuropening met multiplexplaten zonder bouwvergunning en monumentenvergunning heeft gehandeld in strijd met artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet, onderscheidenlijk artikel 11, tweede lid, aanhef en onder a, van de Monumentenwet 1988, zodat verweerder bevoegd was terzake handhavend op te treden.

2.3. Ingevolge artikel 100d, van de Woningwet, voor zover van belang, kan een besluit tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom gericht op naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk I, II, III of IV inhouden dat het bouwen, gebruik of slopen wordt gestaakt.

2.4. Bij uitspraak van, onder meer, 21 mei 2008 in zaak nr. 200706015/1, heeft de Afdeling overwogen dat de uitoefening van de bevoegdheid tot het stilleggen van de bouwwerkzaamheden als bedoeld in artikel 100, derde lid, van de Woningwet, zoals deze gold tot 1 april 2007, bij uitstek is gericht op onmiddellijke stillegging van de met die wet strijdige bouwwerkzaamheden, waarbij gelet op de aard en het beoogde doel van die bevoegdheid niet na behoeft te worden gegaan of de bouw gelegaliseerd kan worden. Het doel en karakter van de bouwstop als ordemaatregel en de vervolgens opgelegde last onder dwangsom sluiten echter niet uit dat onder bijzondere omstandigheden van het opleggen van een dergelijke maatregel moet worden afgezien. In de uitspraak van 25 november 2009, in zaak nr. 200901141/1, heeft de Afdeling overwogen dat artikel 100d van de Woningwet geen aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat deze jurisprudentie, voor zover dat ziet op het staken van het bouwen, als bedoeld in dat artikel, zoals dat gold ten tijde van het besluit op bezwaar, niet kan worden voortgezet.

2.5. De Maelstroom is sinds 2007 eigenaar van het appartement aan de Oudezijds Kolk 7 souterrain. Het appartement is casco aan De Maelstroom geleverd en zij wil het na verbouwing als bedrijfsruimte in gebruik nemen. Uit een onderzoek van de inspecteur is gebleken dat er zonder vergunning enkele bouwwerkzaamheden werden uitgevoerd. Op 31 januari 2008 zijn vervolgens aanvragen ingediend voor een bouw- en monumentenvergunning voor de verbouw van het pand. Op 30 mei 2008 is geconstateerd dat er nog altijd werkzaamheden plaatsvonden, zoals het plaatsen van een toiletpot en keukenblok. Op 2 juni 2008 is in een overleg namens het dagelijks bestuur aan De Maelstroom gemeld dat er geen bouwactiviteiten mochten plaatsvinden, hangende de vergunningenprocedure maar dat wel toestemming werd verleend om de werkzaamheden aan elektra en cv-installatie af te maken en de buitendeurscharnieren te repareren. Hierop heeft De Maelstroom de overige bouwactiviteiten gestaakt. Op 10 juni 2008 heeft de inspecteur geconstateerd dat de buitendeuren waren verwijderd en de deuropening was dichtgezet met multiplex platen.

2.6. Uit het besluit van 13 juni 2008 en het besluit op bezwaar van 27 november 2008, waarin voor de motivering wordt verwezen naar het advies van de bezwaarschriftencommissie, volgt dat het besluit tot stillegging van de bouwwerkzaamheden, en in verband daarmee het besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom, zijn grondslag alleen vindt in het verwijderen van de deuren uit het pand, dat is aangewezen als Rijksmonument. In de besluiten staat dat het handhavend optreden geen betrekking heeft op andere genoemde bouwwerkzaamheden, zoals het plaatsen van keukenblok en toilet en het aanbrengen van elektra, onder meer nu deze onderdeel uitmaken van reeds ingediende aanvragen om een bouw- en monumentenvergunning.

2.7. Tussen partijen is niet in geschil dat de verwijdering van de buitendeuren slechts verband hield met de noodzakelijke reparatie van de scharnieren en dat namens het dagelijks bestuur toestemming is verleend om de scharnieren te repareren. Anders dan de rechtbank, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor de conclusie dat deze toestemming zo beperkt moest worden opgevat dat reparatie slechts ter plaatse mocht plaatsvinden. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat niet in geschil is geweest dat de bewuste reparatie, het zogeheten richten van de ijzeren scharnieren, ter plaatse niet mogelijk was en door een smid in diens werkplaats diende te geschieden. Dit klemt te meer nu uit het besluit op bezwaar en de toelichting daarop in het verweerschrift in hoger beroep, blijkt dat toen de inspecteur op 10 juni 2008 het pand bezocht en constateerde dat de buitendeuren geheel waren verwijderd en afgedekt op een vrachtwagen waren geplaatst, hem is gemeld dat het de bedoeling was de deuren voor reparatie naar een werkplaats van een smid te brengen, hij overleg heeft gehad met de aannemer over het terugplaatsen van de deuren en de aannemer op dat moment heeft toegezegd de deuren na enkele dagen weer gerepareerd terug te plaatsen, hetgeen overigens ook is geschied, zodat de bedoeling van de verwijdering van de deuren hem op dat moment duidelijk was. Onder deze bijzondere omstandigheden heeft het dagelijks bestuur niet in redelijkheid kunnen besluiten tot het opleggen van de onderhavige handhavingsmaatregelen. Daarbij is van belang dat door het college noch de inspecteur ten tijde van de opgelegde bouwstop is aangegeven welk belang er mee is gediend dat de deuren in plaats van ter reparatie bij een smid, uitsluitend ter plaatse mochten worden gerepareerd. Dit heeft de rechtbank niet onderkend. Het betoog slaagt.

2.8. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 27 november 2008 van het dagelijks bestuur alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking. Voorts ziet de Afdeling aanleiding het besluit van 13 juni 2008 te herroepen.

2.9. Het dagelijks bestuur dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten in beroep te worden veroordeeld. Van proceskosten in hoger beroep is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 april 2010 in zaak nr. 09/53;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum van 27 november 2008, kenmerk MID/BJZ 98-08-0177;

V. herroept het besluit van 13 juni 2008, kenmerk BTW 30-07-0311;

VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VII. veroordeelt het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum tot vergoeding van bij de stichting Stichting de Maelstroom in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII. gelast dat het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum aan de stichting Stichting de Maelstroom het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 745,00 (zegge: zevenhonderdvijfenveertig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.

w.g. Offers w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2011

357-642.