Uitspraak 201803680/1/A3


Volledige tekst

201803680/1/A3.
Datum uitspraak: 3 mei 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van de Awb, op het hoger beroep van:

[verzoeker], wonend te Rotterdam,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) van 17 april 2018 in zaken nrs. C/10/548627/KG ZA 18-386 en C/10/548622/FA RK 18-2933 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

de burgemeester van Rotterdam.

Openbare zitting gehouden op 3 mei 2018 om 11:00 uur.

Tegenwoordig:
Staatsraad: mr. H.G. Sevenster, voorzieningenrechter
griffier: mr. E.A. Binnema

Verschenen:
De burgemeester, vertegenwoordigd door mr. R.J.M. Codrington en mr. M.J.C. van Groesen.

[verzoeker] heeft hoger beroep ingesteld tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank van 17 april 2018 en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Het geding betreft het besluit van de burgemeester van 12 april 2018, waarbij aan [verzoeker] een huisverbod is opgelegd.

De burgemeester heeft het huisverbod bij besluit van 20 april 2018 met achttien dagen verlengd. Het hoger beroep van [verzoeker] heeft op grond van artikel 9, tweede lid, van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth) mede betrekking op dit besluit.

De voorzieningenrechter doet met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak.

De voorzieningenrechter

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. verklaart het beroep tegen het besluit van 20 april 2018 ongegrond;

III. wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Gronden

De rechtbank heeft het huisverbod terecht in stand gelaten en heeft daarvoor een goede motivering gegeven. De in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank aangevoerde beroepsgronden slagen niet. Hierbij is van belang:

- Niet in geschil is dat [verzoeker] en zijn [vriendin] woordenwisselingen hadden vanaf het moment dat zij de woning aan de [locatie] gingen huren, in februari 2018. Ook op 11 april 2018 hadden [verzoeker] en [vriendin] een woordenwisseling. [vriendin] heeft verklaard dat [verzoeker] haar toen heeft bedreigd met een mes. Ook zou hij haar hebben geduwd, bij haar keel hebben gepakt en haar keel dicht hebben geknepen. [verzoeker] heeft in zijn verklaring erkend dat een woordenwisseling plaats heeft gevonden, maar heeft betwist dat hij [vriendin] heeft bedreigd en mishandeld. De burgemeester heeft terecht meer waarde gehecht aan de verklaring van [vriendin]. Daarbij heeft hij terecht de Whatsapp-berichten die [vriendin] tijdens het incident aan de buurvrouw heeft gestuurd in aanmerking genomen, reeds omdat deze berichten voor de buurvrouw de aanleiding waren om politie te bellen. Toen de politie ter plaatse kwam, kwam [vriendin] in paniek naar buiten. Dat [verzoeker] rustig naar buiten kwam en er volgens de politie geen indicatie was dat er drugs of alcohol in het spel waren, geeft geen informatie over het incident dat daarvoor had plaatsgevonden. De burgemeester heeft terecht steun voor de juistheid van de verklaring van [vriendin] gevonden in het letsel aan haar nek. Dit letsel is in eerste instantie niet waargenomen door de politie, maar wel door de hulpverlener die haar daarna heeft gesproken. Ter zitting is een foto van dit letsel getoond. Verder heeft de burgemeester terecht de politieregistraties van [verzoeker] in aanmerking genomen. Het zijn registraties van 2013 tot en met februari 2018 en er zitten ook diverse registraties met betrekking tot geweld tussen. Gelet op deze omstandigheden heeft de burgemeester terecht aangenomen dat er een ernstig vermoeden bestaat dat de aanwezigheid van [verzoeker] een ernstig en onmiddellijk gevaar als bedoeld in artikel 2 van de Wth oplevert. De omstandigheid dat de strafzaak tegen [verzoeker] is geseponeerd, kan geen afbreuk doen aan dit vermoeden.

- Het is duidelijk geworden dat samenwonen veel spanningen tussen [verzoeker] en [vriendin] oplevert. Een huisverbod is belangrijk om rust te creëren en de hulpverlening op te starten. De burgemeester heeft de belangen van [vriendin] en de minderjarige zoon bij oplegging van een huisverbod aan [verzoeker] in redelijkheid zwaarder kunnen laten wegen dan de door [verzoeker] gestelde belangen. Daarbij heeft de burgemeester terecht in aanmerking genomen dat [verzoeker] en [vriendin] een minderjarige zoon hebben, maar dat [verzoeker] deze zoon niet heeft erkend. [vriendin] heeft de zorg voor hun zoon. Verder heeft de burgemeester terecht in aanmerking genomen dat [vriendin] de woning heeft ingericht en de intentie had om daar meteen vanaf februari 2018 volledig te gaan wonen. Zij heeft zich vanaf februari 2018 als hoofdbewoner ingeschreven in de basisregistratie personen, samen met hun zoon. [verzoeker] heeft zich pas op 19 april 2018 als bewoner ingeschreven, dus na oplegging van het huisverbod.

De voorzieningenrechter laat het besluit van 20 april 2018 waarbij het huisverbod met achttien dagen is verlengd in stand. Van belang hierbij is:

Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wth kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet. De burgemeester heeft in dit geval terecht aangenomen dat de dreiging van het gevaar zich voortzet. Daarbij is van belang dat er nog maar één partnergesprek heeft plaatsgevonden en dat [verzoeker] nog geen aanvang heeft gemaakt met de hulpverlening. Ook is van belang dat het erop lijkt dat [verzoeker] op verschillende momenten heeft gepoogd om in strijd met het huisverbod, direct of indirect, contact met [vriendin] op te nemen.

- De burgemeester heeft de belangen van [vriendin] en hun minderjarige zoon bij verlenging van het huisverbod in redelijkheid zwaarder kunnen laten wegen dan de door [verzoeker] gestelde belangen.

w.g. Sevenster
Voorzieningenrechter

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2018

589.