Uitspraak 201703616/1/A1


Volledige tekst

201703616/1/A1.
Datum uitspraak: 9 mei 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden,
appellant,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de rechtbank) van 23 maart 2017 in zaken nrs. 17/792 en 17/847 in het geding tussen:

BruZan Projecten B.V.

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 22 februari 2017 heeft het college geweigerd aan BruZan Projecten B.V. een omgevingsvergunning te verlenen voor het in strijd met het bestemmingsplan bouwen en gebruiken van 34 woonstudio’s aan de Stationsweg 15 te Leeuwarden en het veranderen van een uitweg.

Bij uitspraak van 23 maart 2017 heeft de rechtbank het door BruZan Projecten B.V. daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 22 februari 2017 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 maart 2018, waar niemand is verschenen.

Overwegingen

1. BruZan Projecten B.V. heeft een aanvraag ingediend voor de bouw van 34 woonstudio’s. Het beoogde project is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Stationskwartier". De gemeenteraad van Leeuwarden heeft geweigerd om voor het project een verklaring van geen bedenkingen te geven. Naar aanleiding hiervan heeft het college bij besluit van 22 februari 2017 geweigerd de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen.

De rechtbank heeft het besluit van 22 februari 2017 vernietigd. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het college ten onrechte de aanvraag om omgevingsvergunning en de daarbij behorende stukken niet onverwijld aan de raad heeft toegezonden. Verder is ten onrechte geen ontwerpbesluit van de raad over het geven van een verklaring van geen bedenkingen ter inzage gelegd. Het college is tegen de uitspraak van de rechtbank opgekomen.

2. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat de door het college gevolgde werkwijze onrechtmatig is. Het college heeft een raadsvoorstel en een ontwerpbesluit voor een verklaring van geen bedenkingen, strekkende tot verlening van de gevraagde omgevingsvergunning, voorbereid. Deze zijn, tezamen met de ontwerpomgevingsvergunning, ter inzage gelegd. Het college stelt zich op het standpunt dat deze werkwijze geen afbreuk doet aan de zelfstandige beslissingsbevoegdheid van de raad, omdat de raad het definitieve besluit over het geven van een verklaring van geen bedenkingen neemt. Verder leidt deze werkwijze tot kortere procedures dan wanneer de raad zelf het ontwerpbesluit zou voorbereiden, aldus het college. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is deze zaak niet vergelijkbaar met de uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2734, omdat in die uitspraak niet geweigerd is een omgevingsvergunning te verlenen maar deze juist is verleend.

2.1. Artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) luidt:

"Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

[…]

c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan […]."

Artikel 2.12, eerste lid, luidt:

"Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:

a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:

[…]

3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;

[…]."

Artikel 2.27, eerste lid, luidt:

"In bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen wordt een omgevingsvergunning niet verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. Bij een maatregel als bedoeld in de eerste volzin worden slechts categorieën gevallen aangewezen waarin voor het verrichten van de betrokken activiteit een afzonderlijke toestemming van het aangewezen bestuursorgaan wenselijk is gezien de bijzondere deskundigheid die dat orgaan ten aanzien van die activiteit bezit of de verantwoordelijkheid die dat orgaan draagt voor het beleid dat betrekking heeft op de betrokken categorie activiteiten. Bij die maatregel kan worden bepaald dat het aangewezen bestuursorgaan categorieën gevallen kan aanwijzen waarin de verklaring niet is vereist."

Artikel 3.11 luidt:

"1 Het bevoegd gezag zendt het bestuursorgaan dat bevoegd is een verklaring te geven als bedoeld in artikel 2.27, onverwijld een exemplaar van de aanvraag en de daarbij gevoegde stukken.

[…]

3 Zienswijzen die overeenkomstig artikel 3:15 van de Algemene wet bestuursrecht naar voren worden gebracht, en adviezen van de krachtens artikel 2.26 aangewezen adviseurs kunnen mede betrekking hebben op het ontwerp van de verklaring. Voor zover dat het geval is, zendt het bevoegd gezag ze onverwijld aan het bestuursorgaan dat de verklaring geeft. Dit deelt zijn oordeel daarover mee aan het bevoegd gezag."

Artikel 6.5, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht luidt:

"Voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet, wordt de omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, niet verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft, […]"

2.2. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel voor de Wabo, Kamerstukken II, 2006/07, 30 844, nr. 3, blz. 28 en 126-127, staat dat de verklaring van geen bedenkingen alleen voorkomt in de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Wanneer een aanvraag is ontvangen, beoordeelt het bevoegd gezag of er aspecten zijn waaromtrent een ander bestuursorgaan een verklaring van geen bedenkingen moet afgeven. Indien dat het geval is, zendt het de aanvraag zo spoedig mogelijk aan het orgaan dat bevoegd is de verklaring te geven. Het ontwerp van de beslissing omtrent de verklaring van geen bedenkingen doorloopt dezelfde procedure als het ontwerpbesluit, hetgeen betekent dat ten aanzien van beide onderdelen (ontwerpbesluit en ontwerp van de verklaring van geen bedenkingen) zienswijzen kunnen worden ingediend. De beoordeling en eventuele verwerking daarvan in de definitieve beslissing omtrent de verklaring geschieden door het orgaan dat bevoegd is de verklaring te geven (zie de uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2734).

Voorts is in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2.29 (thans: 2.27), Kamerstukken II, 2006/07, 30 844, nr. 3, blz. 113-114, vermeld dat een verklaring van geen bedenkingen niet zozeer een goedkeuringsinstrument is, maar ertoe dient een ander bestuursorgaan te laten beslissen omtrent een aspect van de vergunning dat aan de beoordeling van het bevoegd gezag is onttrokken (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 6 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:921).

2.3. Op grond van artikel 3.11, eerste lid, van de Wabo, dient het bevoegd gezag onverwijld een exemplaar van de aanvraag en de daarbij gevoegde stukken door te zenden naar het bestuursorgaan dat bevoegd is een verklaring van geen bedenkingen te geven, zodat dit bestuursorgaan daar een standpunt over kan innemen. Uit de tekst van artikel 3.11, derde lid, van de Wabo en de geschiedenis van de totstandkoming van de Wabo, volgt dat in het geval dat een verklaring van geen bedenkingen is vereist, eerst een ontwerpbesluit over de verklaring van geen bedenkingen ter inzage moet worden gelegd waartegen zienswijzen kunnen worden ingediend (zie voornoemde uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 2016). Anders dan het college stelt, is dat niet anders indien het definitieve besluit niet strekt tot verlening van de gevraagde omgevingsvergunning. De Afdeling overweegt dat uit artikel 3.11 en de geschiedenis van de totstandkoming van de Wabo verder volgt dat dit ontwerpbesluit moet zijn opgesteld door het bestuursorgaan dat bevoegd is een verklaring van geen bedenkingen te geven.

In deze zaak is de raad bevoegd om een besluit te nemen over het al dan niet geven van een verklaring van geen bedenkingen. Niet in geschil is dat het college niet onverwijld de relevante stukken aan de raad heeft gezonden. Het ontwerpbesluit over de verklaring van geen bedenkingen is ook niet opgesteld door de raad, maar door het college. BruZan Projecten B.V. heeft daardoor niet de mogelijkheid gehad zienswijzen in te dienen naar aanleiding van het standpunt van de raad. Dit is in strijd met artikel 3.11 van de Wabo. De omstandigheid dat de raad wel het definitieve besluit heeft genomen, doet aan het voorgaande niet af. Voorts leidt de omstandigheid dat het voorbereiden van een ontwerpbesluit door de raad, naar gesteld, tot langere procedures zal leiden, er niet toe dat van de wet mag worden afgeweken.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college de weigering van de raad om een verklaring van geen bedenkingen te geven, niet aan zijn besluit van 22 februari 2017 ten grondslag heeft mogen leggen.

Het betoog faalt.

3. De rechtbank heeft terecht het beroep van BruZan Projecten B.V. gegrond verklaard en het besluit van 22 februari 2017 vernietigd.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden een griffierecht van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier.

w.g. Van Altena w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2018

414-811.