Uitspraak 201702420/1/A3


Volledige tekst

201702420/1/A3.
Datum uitspraak: 28 maart 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de burgemeester van Amsterdam,
appellant,

tegen de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 3 februari 2017 in zaak nrs. 13/623059 17-661 en 13/623069 17-108 in het geding tussen:

[wederpartij]

en

de burgemeester.

Procesverloop

Bij besluit van 22 januari 2017 heeft de burgermeester [wederpartij] gelast om de woning aan de [locatie] te Amsterdam onmiddellijk te verlaten en deze woning tot 1 februari 2017 20:39 niet te betreden noch daarin aanwezig te zijn of zich daarbij op te houden. Tevens heeft hij [wederpartij] gelast om gedurende deze periode geen contact op te nemen met de in die woning wonende personen, te weten zijn moeder en broertje.

Bij besluit van 31 januari 2017 heeft de burgemeester de periode waarin [wederpartij] de woning niet mag betreden noch daarin aanwezig mag zijn of zich daarbij op mag houden, verlengd met achttien dagen, derhalve tot 19 februari 2017 20:39. Gedurende deze periode mag hij geen contact opnemen met de in de woning wonende personen.

Bij mondelinge uitspraak van 3 februari 2017 heeft de rechtbank het door [wederpartij] tegen het besluit van 31 januari 2017 ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit met ingang van 10 februari 2017 vernietigd. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 maart 2018, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. D. Sullivan, mr. A. Klugkist en E. Lammers, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. K.A. Kieft, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. Op 22 januari 2017 heeft in de woning een incident plaatsgevonden waarbij geweld is gebruikt tussen [wederpartij] en de moeder. Uit dit incident en verschillende incidenten in het verleden bleek, volgens de burgemeester, dat de aanwezigheid van [wederpartij] in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar dan wel een ernstig vermoeden van dit gevaar opleverde voor de veiligheid van de moeder en het broertje van [wederpartij], dat op dat moment twaalf jaar oud was. Daarop heeft de burgemeester een huisverbod opgelegd.

De burgemeester heeft aan het besluit tot verlenging van het huisverbod van 31 januari 2017 ten grondslag gelegd dat nog geen systeemgesprek had plaatsgevonden tussen [wederpartij] en zijn moeder. Hierdoor was de kans op escalatie niet verminderd en was de problematiek niet verder in kaart gebracht, waardoor nog geen passende hulpverlening kon worden aangeboden. Het systeemgesprek stond gepland op 9 februari 2017. Op het moment dat het huisverbod zou aflopen, zette de dreiging zich nog voort, aldus de burgemeester.

Aangevallen uitspraak

2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de feiten en omstandigheden voldoende feitelijke grondslag bieden voor ten minste een ernstig vermoeden dat dreiging van het gevaar zich heeft voortgezet. Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth) mocht de burgemeester dan ook het huisverbod verlengen.

Vervolgens heeft de rechtbank overwogen of er aanleiding was het huisverbod vanaf de datum van de zitting op te heffen. Gezien de explosieve relatie tussen [wederpartij] en zijn moeder achtte de rechtbank het van belang dat het verbod bleef voortduren tot het systeemgesprek heeft plaatsgevonden. De rechtbank zag echter geen aanleiding het huisverbod na het geplande systeemgesprek nog te laten voortduren en heeft daarom het besluit met ingang van 10 februari 2017, dit is de dag na het geplande systeemgesprek, vernietigd.

Hoger beroep

3. De burgemeester betoogt dat de rechtbank niet de bevoegdheid heeft om een huisverbod in de toekomst te beëindigen. Hij voert hiertoe aan dat de burgemeester de bevoegdheid heeft een huisverbod in te trekken als hij van oordeel is dat het gevaar is afgenomen, bijvoorbeeld door het aanvaarden van hulpverlening. Volgens de burgemeester kan voor het plaatsvinden van het systeemgesprek geen inschatting worden gemaakt of de dreiging van gevaar of het vermoeden daarvan zal afnemen. De rechtbank kan evenmin vooruit lopen op een dergelijke inschatting, aldus de burgemeester.

Oordeel van de Afdeling

4. Voor de relevante wet- en regelgeving wordt verwezen naar de bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.

4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 17 februari 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BL4144)), moet de rechtbank beoordelen of het gerechtvaardigd is het huisverbod te laten voortduren als het huisverbod nog geldt op de dag waarop de rechtbank uitspraak doet. Hiertoe dient zij in verband met artikel 6, tweede lid, van de Wth te bezien of zich na de oplegging of de verlenging van het huisverbod feiten of omstandigheden hebben voorgedaan waaruit blijkt dat de dreiging van gevaar of het vermoeden daarvan zich niet langer voordoet. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen als de uithuisgeplaatste een aanbod van hulpverlening heeft geaccepteerd. Zoals de Afdeling eveneens in de uitspraak van 17 februari 2010 heeft overwogen, is dit echter slechts een indicatie dat de dreiging van gevaar of het vermoeden daarvan mogelijk niet langer bestaat. Bij de beoordeling of die dreiging of het vermoeden daarvan daadwerkelijk niet langer bestaat, is van belang of de uithuisgeplaatste inmiddels een reële aanvang met de hulpverlening heeft gemaakt en of de verwachting gerechtvaardigd is dat hij aan de hulpverlening blijft meewerken. Een eerste gesprek met hulpverlening is op zichzelf onvoldoende.

Nu het systeemgesprek nog niet had plaatsgevonden, was nog geen reële aanvang met de hulpverlening gemaakt. Daardoor is ook de houding van [wederpartij] in het hulpverleningstraject niet bekend. De burgemeester heeft aan de verlenging een beleidsadvies en een zorgadvies, beide van 30 januari 2017, ten grondslag gelegd. Voor de afname van de dreiging is volgens de betrokken hulpverleners van belang dat de problematiek verder in kaart wordt gebracht, zodat passende hulpverlening aangeboden kan worden. De verwachting van de hulpverleners is dat zonder afspraken tussen [wederpartij] en zijn moeder en zonder hulpverlening de situatie opnieuw zal escaleren. Met name voor de positie van het broertje van [wederpartij] is volgens hen van belang dat dit wordt voorkomen. De Afdeling is van oordeel dat de burgemeester terecht stelt dat op grond van het enkele feit dat [wederpartij] heeft gemeld hulp te aanvaarden, niet op voorhand een gerechtvaardigde verwachting kan ontstaan dat [wederpartij] ook daadwerkelijk zijn medewerking zal verlenen aan het hulpverleningstraject, te beginnen met het systeemgesprek. De burgemeester stelt in zoverre terecht dat niet te voorspellen is of het dreigend gevaar of het vermoeden daarvan zich niet langer voordoet na het systeemgesprek. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank ten onrechte het huisverbod beëindigd met ingang van de dag na het systeemgesprek.

4.2. Het betoog slaagt.

5. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van de burgemeester van 31 januari 2017 ongegrond verklaren.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep van de burgemeester van Amsterdam gegrond;

II. vernietigt de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 3 februari 2017 in zaak nrs.13/623059 17-661 en 13/62306 17-108, voor zover daarbij het beroep van [wederpartij] gegrond is verklaard en het besluit van 31 januari 2017 met ingang van 10 februari 2017 is vernietigd;

III. verklaart het beroep van [wederpartij] ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.

w.g. Jurgens w.g. Langeveld-Mak
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2018

317-851.


BIJLAGE

Wet tijdelijk huisverbod

Artikel 2

1. De burgemeester kan een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de aard van de feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven om een huisverbod op te leggen.

[…]

9. De burgemeester kan het huisverbod in ieder geval intrekken indien de uithuisgeplaatste een aanbod tot hulpverlening heeft aanvaard en dit door de instantie voor advies of hulpverlening, aangewezen ingevolge het achtste lid, is bevestigd, en deze aanvaarding tevens inhoudt dat de uithuisgeplaatste hulpverlening aan één of meer personen die met de uithuisgeplaatste in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven niet zal belemmeren en zal meewerken indien dit van hem wordt gevraagd door de instantie voor advies of hulpverlening.

Artikel 6, tweede lid

De rechter betrekt bij de beoordeling van het huisverbod tevens de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het opleggen van het huisverbod.

Artikel 9, eerste lid

De burgemeester kan een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet.

[…]