Uitspraak 201608190/1/A3


Volledige tekst

201608190/1/A3.
Datum uitspraak: 7 maart 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

het bestuur van de Stichting Afwikkeling Maror-gelden Overheid (hierna: het bestuur), gevestigd te Amsterdam,
verweerder.

Procesverloop

Bij brief van 24 augustus 2015 heeft het bestuur een verzoek van [appellant] van 18 juni 2015 om openbaarmaking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) afgewezen.

Bij brief van 30 september 2015 heeft het bestuur [appellant] te kennen gegeven dat het door hem tegen de brief van 24 augustus 2015 ingediende bezwaarschrift niet als zodanig kan worden afgehandeld.

Bij uitspraak van 15 december 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen de brief van 30 september 2015 ingestelde beroep gegrond verklaard, die brief als zijnde een besluit op het bezwaarschrift van [appellant] vernietigd en het bestuur opgedragen met inachtneming van haar uitspraak een nieuw besluit op dat bezwaarschrift te nemen.

Bij uitspraak van 13 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1928, heeft de Afdeling deze uitspraak bevestigd en bepaald dat tegen het door het bestuur nieuw te nemen besluit op het bezwaar van [appellant] slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld.

Bij besluit van 7 oktober 2016 heeft het bestuur het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, een brief van het bestuur van 10 maart 2015 verstrekt en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

[appellant] heeft de Afdeling toestemming, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb verleend.

Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 januari 2018, waar [appellant] en het bestuur, vertegenwoordigd door mr. A.B. Baumgarten, voorzitter van de Stichting Afwikkeling Maror-gelden Overheid (hierna: de SAMO), bijgestaan door mr. J.P. Heinrich, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. In haar uitspraak van 13 juli 2016 heeft de Afdeling overwogen:

"Uit het voorgaande volgt dat het bestuur een bestuursorgaan is in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb, voor zover het gaat om het nemen van beslissingen ten aanzien van uitkeringen. Daarmee is het bestuur ook een bestuursorgaan in de zin van artikel 1a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wob. De afwijzing van het Wob-verzoek van [appellant] door het bestuur bij de brief van 24 augustus 2015 is derhalve een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb waartegen bezwaar openstond. Dat het Wob-verzoek mogelijk geen betrekking heeft op informatie over een het bestuur als bestuursorgaan betreffende aangelegenheid, kan er niet aan afdoen dat het bestuur een inhoudelijk besluit op het door [appellant] gemaakte bezwaar moet nemen. In dat besluit kan het bestuur een oordeel geven over de vraag of dan wel in hoeverre de afwijzing van het Wob-verzoek moet worden gehandhaafd omdat het verzoek geen betrekking heeft op een bestuurlijke aangelegenheid."

2. Bij het besluit van 7 oktober 2016 heeft het bestuur een brief van 10 maart 2005 van het bestuur Collectieve Maror-gelden Nederland, met bijlage, aan [appellant] verstrekt. Verstrekking van de overige documenten die onder de reikwijdte van het verzoek van [appellant] vallen, heeft het bestuur geweigerd omdat deze documenten volgens het bestuur geen betrekking hebben op een bestuurlijke aangelegenheid. In deze documenten worden namelijk geen uitkeringen verleend, vastgesteld of geweigerd, aldus het bestuur.

Beroep

3. [appellant] betoogt dat het bestuur een te beperkte uitleg heeft gegeven aan het oordeel van de Afdeling dat het bestuur een bestuursorgaan is in de zin van artikel 1a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wob. Voorts betoogt hij dat zijn verzoek betrekking heeft op de bestuurlijke aangelegenheid van de verdeling van de ‘Maror-gelden’. Alle handelingen van het bestuur vallen onder deze bestuurlijke aangelegenheid, aangezien de SAMO haar bestaansrecht aan deze gelden ontleent, aldus [appellant].

Oordeel van de Afdeling

4. Artikel 1 van de Wob bepaalt:

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

[…]

b) bestuurlijke aangelegenheid: een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan;

[…]

Artikel 3 bepaalt:

1. Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

[…]

4.1. De door [appellant] verzochte documenten betreffen brieven en e-mails aan en van de SAMO en haar rechtsvoorganger Stichting Maror-gelden Overheid met betrekking tot de ‘Maror-gelden’. De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis genomen van de documenten waarvan het bestuur openbaarmaking heeft geweigerd.

4.2. Het bestuur heeft zijn standpunt dat de documenten geen betrekking hebben op een bestuurlijke aangelegenheid ter zitting toegelicht. Daarbij heeft het bestuur erop gewezen dat de Afdeling in haar uitspraak van 13 juli 2016 heeft geoordeeld dat het bestuur een bestuursorgaan is voor zover het gaat om het nemen van beslissingen ten aanzien van uitkeringen. Hieruit volgt volgens het bestuur dat documenten waarin geen beslissing over een uitkering wordt genomen, geen betrekking hebben op een bestuurlijke aangelegenheid.

4.3. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het bestuur hiermee een te beperkte uitleg aan het begrip bestuurlijke aangelegenheid gegeven. Daarbij wijst de Afdeling op de definitie van het begrip bestuurlijke aangelegenheid in artikel 1, aanhef en onder b, van de Wob en hetgeen zij eerder heeft overwogen, onder meer in haar uitspraak van 21 januari 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH0453. Het begrip "bestuurlijk" in artikel 3 van de Wob ziet, gelet op het doel van de Wob, op het openbaar bestuur in al zijn facetten. Het betreft niet alleen het externe optreden van het bestuur, maar ook de interne organisatie en de wijze waarop het de taken van het bestuursorgaan vervult.

4.4. Het vorenstaande brengt met zich dat niet alleen de documenten waarin beslissingen over uitkeringen worden genomen, maar ook de documenten die betrekking hebben op het functioneren van het bestuursorgaan, zoals bedoeld onder 4.3, moeten worden aangemerkt als documenten over een bestuurlijke aangelegenheid. De Afdeling is dan ook van oordeel dat het bestuur openbaarmaking van de door [appellant] verzochte documenten ten onrechte heeft geweigerd op de grond dat deze geen betrekking hebben op een bestuurlijke aangelegenheid.

Conclusie en opdracht

5. Uit het voorgaande volgt dat het besluit van 7 oktober 2016 in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet zorgvuldig is voorbereid en in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet deugdelijk is gemotiveerd. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding het bestuur op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen het gebrek in het besluit te herstellen binnen 6 weken na verzending van deze tussenuitspraak. Daartoe dient het bestuur te beoordelen of de gevraagde documenten betrekking hebben op een bestuurlijke aangelegenheid en zo ja, of deze documenten geheel of gedeeltelijk openbaar moeten worden gemaakt binnen de kaders van de Wob.

Proceskostenveroordeling

6. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt het bestuur van de Stichting Afwikkeling Maror-gelden Overheid op om binnen 6 weken na de verzending van deze uitspraak, dus uiterlijk dinsdag 17 april 2018, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen de gebreken in het besluit van 7 oktober 2016, kenmerk 2016-010 te herstellen door een nieuw besluit te nemen, dat op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en aan de Afdeling mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. F.D. van Heijningen en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, griffier.

w.g. Lubberdink w.g. Binnema
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2018

589.