Uitspraak 201801008/2/A3


Volledige tekst

201801008/2/A3.
Datum uitspraak: 6 februari 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) hangende het hoger beroep van:

[verzoeker], wonend te Tilburg,
verzoeker,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 januari 2018 in zaken nrs. 17/7930 en 17/7931 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

de burgemeester van Tilburg.

Procesverloop

Bij besluit van 7 juni 2017 heeft de burgemeester de op grond van de Drank- en Horecawet en de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Tilburg aan [verzoeker] voor de exploitatie van [discotheek] op het adres [locatie] te Tilburg verleende vergunningen ingetrokken.

Bij besluit van 8 december 2017 heeft de burgemeester het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 29 januari 2018 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter van de Afdeling verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting.

2. De burgemeester heeft de vergunningen ingetrokken op grond van artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur en daaraan ten grondslag gelegd dat ernstig gevaar bestaat dat de vergunningen mede gebruikt zullen worden om strafbare feiten te plegen.

3. Het verzoek van [verzoeker] strekt tot schorsing van de intrekking van de vergunningen, zodat hij hangende het hoger beroep de exploitatie van de discotheek kan voortzetten. Anders dan hangende het beroep, wil de burgemeester niet afzien van handhavend optreden.

4. In verband met de spoedeisendheid van het verzoek zal de voorzieningenrechter geen oordeel geven over de rechtmatigheid van de intrekking maar zich beperken tot een afweging van de betrokken belangen.

Aannemelijk is dat [verzoeker] grote financiële schade zal lijden indien hij de exploitatie van de discotheek niet kan voortzetten. Dit geldt te meer, nu op 9 februari 2018 het carnavalsweekend begint. [verzoeker] heeft dan ook een groot belang bij schorsing van de intrekking van de vergunningen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt dit belang vooralsnog zwaarder dan het belang van de burgemeester bij de beëindiging van de exploitatie van de discotheek, zodat het verzoek van [verzoeker] zal worden toegewezen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat hangende het bezwaar en het beroep de exploitatie van de discotheek is voortgezet. Ook wordt in aanmerking genomen dat de voorzieningenrechter op korte termijn een zitting zal houden waar ambtshalve zal worden onderzocht of aanleiding bestaat om de voorlopige voorziening op te heffen of te wijzigen. Daarbij kan de rechtmatigheid van de intrekking aan de orde komen. Indien blijkt dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan de voorzieningenrechter op grond van artikel 8:86, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 8:87, tweede lid, van de Awb, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.

Gezien het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding tot het treffen van de hierna te melden voorlopige voorziening.

5. De burgemeester dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van de burgemeester van Tilburg van 7 juni 2017 en 8 december 2017 betreffende de intrekking van de op grond van de Drank- en Horecawet en de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Tilburg aan [verzoeker] voor de exploitatie van [discotheek] op het adres [locatie] te Tilburg verleende vergunningen;

II. veroordeelt de burgemeester van Tilburg tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III. gelast dat de burgemeester van Tilburg aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 253,00 (zegge: tweehonderddrieënvijftig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, griffier.

w.g. Bijloos w.g. De Vries
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2018

582.