Uitspraak 201700879/1/A1


Volledige tekst

201700879/1/A1.
Datum uitspraak: 24 januari 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Zwaanshoek, gemeente Haarlemmermeer,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 22 december 2016 in zaak nr. 16/2192 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer.

Procesverloop

Bij besluit van 14 maart 2016 heeft het college aan [vergunninghoudster] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van zestien woningen op het perceel kadastraal bekend AD 246, plaatselijk bekend Waterschapslaan 1-11 en 2-20 te Zwaanshoek.

Bij uitspraak van 22 december 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

[appellante] heeft nadere stukken ingediend.

Het college en [vergunninghoudster] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 november 2017, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door A. Dijk-Ebbens en O.C. Bovenkamp, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door [gemachtigden], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1. Het bouwplan voorziet in het bouwen van een blok van tien eengezinswoningen, een blok van vier eengezinswoningen en twee woningen onder één kap, inclusief bijbehorende parkeerplaatsen, openbaar groen en infrastructuur op het voormalige adres Hanepoel 17 te Zwaanshoek. Alle woningen zullen worden ontsloten op een nieuw aan te leggen weg die aansluit op de Hanepoel. [appellante] heeft het perceel [locatie] in eigendom, dat bestaat uit de kadastrale percelen AD 248 en AD 249. Op het kadastrale perceel AD 249 staat haar woning. Het kadastrale perceel AD 248 grenst aan het kadastrale perceel AD 246, waarop het bouwplan is voorzien.

2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Zwaanshoek" rust op de het kadastrale perceel AD 246 de bestemming "Agrarisch" met de aanduiding ‘Wro-zone-wijzigingsgebied 3". Vast staat dat het bouwplan in strijd is met de bestemming "Agrarisch". Om het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft het college daarvoor met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) een omgevingsvergunning verleend.

Het hoger beroep

3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college voor het bouwplan ten onrechte een omgevingsvergunning heeft verleend, omdat het bouwplan gedeeltelijk is voorzien op gronden die zij in eigendom heeft. De kadastrale gegevens waaruit zou blijken dat het bouwplan niet op haar gronden is voorzien, kloppen niet. Zij is daarom een correctieprocedure bij het kadaster gestart, aldus [appellante].

3.1. Voor het oordeel dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo in de weg staat, is slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit. Een privaatrechtelijke belemmering is pas evident, indien zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat het bouwplan is voorzien op gronden die in eigendom aan een ander toebehoren en die ander daarin niet berust en ook niet hoeft te berusten. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering moet worden uitgegaan van de zich ten tijde van het nemen van het bestreden besluit voordoende feiten en omstandigheden.

3.2. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake was van een privaatrechtelijke belemmering met een evident karakter die aan het verlenen van de omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo in de weg stond. Volgens [vergunninghoudster] is het bouwplan volledig voorzien op het kadastrale perceel AD 246. Gelet op het verschil van opvatting tussen haar en [appellante] hieromtrent is, zo er al sprake zou zijn van een privaatrechtelijke belemmering, deze niet evident.

Het betoog faalt.

4. [appellante] betoogt voor het eerst in hoger beroep dat het college de omgevingsvergunning niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen, omdat geen zorgvuldig onderzoek is gedaan naar de verontreinigde grond ter plekke. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank, niet is gebleken van een reden waarom deze grond niet reeds bij de rechtbank had kunnen worden aangevoerd, en [appellante] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen had behoren te doen, dient deze grond buiten beschouwing te blijven.

5. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het college de omgevingsvergunning niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen, omdat haar belangen onevenredig worden geschaad. Daartoe voert zij aan dat de realisering van het bouwplan onevenredige nadelige gevolgen heeft voor haar privacy. Bij alle andere nieuwbouwprojecten in Zwaanshoek wordt de privacy van omwonenden beschermd door de aanwezigheid van een sloot van 4 m breed en de plaatsing van een hekwerk. In haar geval is de sloot ter afscheiding van de voorziene woningbouw veel minder breed en is geen hekwerk voorzien, aldus [appellante]. Voorts zal overlast ontstaan omdat de toegangsweg naar de voorziene woningen te smal is, aldus [appellante]. Verder voert zij aan dat zij door de verlening van de omgevingsvergunning in de ontwikkelingsmogelijkheden van het kadastrale perceel AD 248 wordt beperkt. Ter zitting heeft [appellante] toegelicht dat zij op dit perceel een woning wil bouwen.

5.1. De omstandigheid dat, als gesteld door [appellante], de sloot ter afscheiding van de voorziene woningbouw veel minder breed is dan bij andere nieuwbouwprojecten in Zwaanshoek en het bouwplan niet voorziet in de plaatsing van een hekwerk ter bescherming van haar privacy, maakt niet dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat het college de gevraagde omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen. De rechtbank heeft in dit verband terecht in aanmerking genomen dat de afstand tussen de woning van [appellante] en de dichtstbij voorziene woningen meer dan 30 m bedraagt.

In de stelling van [appellante] dat overlast zal ontstaan omdat de toegangsweg naar de voorziene woningen te smal is, bestaat evenmin grond voor het oordeel dat de rechtbank tot een onjuiste conclusie is gekomen, reeds omdat [appellante] deze stelling niet aannemelijk heeft gemaakt.

Ook hetgeen [appellante] heeft aangevoerd over de beperking van de mogelijkheden om op het kadastrale perceel AD 248 een woning te bouwen, maakt, wat daarvan zij, niet dat de rechtbank tot een onjuiste conclusie is gekomen. Het college heeft erop gewezen dat [appellante] geen omgevingsvergunningaanvraag voor de bouw van een woning ter plekke heeft ingediend. Voorts heeft het college gesteld dat het bij het nemen van het besluit van 14 maart 2016 met eventuele toekomstige plannen voor woningbouw van [appellante] geen rekening hoefde te houden. De Afdeling ziet geen aanleiding om hierover anders te oordelen.

Het betoog faalt.

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.

w.g. Wortmann
lid van de enkelvoudige kamer

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2018

163-757.