Uitspraak 201608366/1/A1


Volledige tekst

201608366/1/A1.
Datum uitspraak: 3 januari 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A], [appellant B] en anderen, wonend te Utrecht,

en

het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 mei 2016 heeft het college onder meer locaties voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC’s) in de Tuinwijk en de Zeeheldenbuurt te Utrecht aangewezen.

Bij besluit van 27 september 2016 heeft het college het door [appellanten] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit hebben [appellanten] en anderen beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 oktober 2017, waar [appellanten] en anderen, vertegenwoordigd door [appellanten], en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Ramdoelare Tewari en H.S. Gençer, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. Het besluit van 20 mei 2016 voorziet onder meer in plaatsing van drie ORAC’s aan de Melis Stokestraat nabij de kruising met de Van der Mondestraat (locatie 94) te Utrecht.

[appellanten] wonen aan de [locatie]. Hun benedenwoning is gelegen op de hoek met de Melis Stokestraat. Locatie 94 bevindt zich ter hoogte van de achter hun woning aanwezige tuinmuur, nabij hun poortdeur. Zij kunnen zich niet met de aanwijzing van deze locatie verenigen.

De identiteit van 200 buurtgenoten namens wie eveneens beroep is ingesteld, is niet bekend.

Ontvankelijkheid

2. Artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bepaalt:

"Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter."

Artikel 6:7 bepaalt:

"De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken."

Artikel 6:11 bepaalt:

"Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest."

3. De in de artikel 8:1 in samenhang met de artikelen 6:7 en 6:11 van de Awb neergelegde regeling met betrekking tot de beroepstermijn brengt met zich dat de identiteit van degene(n) namens wie beroep wordt ingesteld, voor afloop van de beroepstermijn kenbaar moet zijn.

Nu de identiteit van de 200 buurtgenoten niet kenbaar is, is het beroep voor zover dit namens hen is ingesteld, reeds daarom niet-ontvankelijk.

De keuze voor ORAC’s

4. [appellanten] betogen dat de oude wijken van Utrecht niet geschikt zijn voor Het Nieuwe Inzamelen (HNI), dat wil zeggen het gebruik van kliko’s aan huis en een netwerk van ORAC’s. Daarom doen zij een beroep op de clausule in de beleidsnota "Afval is grondstof", dat HNI alleen ‘daar waar mogelijk’ wordt ingevoerd. Nu kliko’s niet mogelijk zijn, is het volgens hen in strijd met de beleidsnota om een netwerk van ORAC’s te realiseren, omdat het om een samenhangend geheel gaat. Zij betogen voorts dat HNI geen meerwaarde heeft. Nascheiding levert volgens hen meer plastic en andere stromen afval op die goed gerecycled kunnen worden.

5. Voorop wordt gesteld dat het in deze zaak uitsluitend gaat om de aanwijzing van locatie 94 als locatie voor het plaatsen van ORAC’s, omdat [appellanten] alleen tegen die aanwijzing bezwaar hebben gemaakt en het college op dat bezwaar heeft beslist. In deze uitspraak wordt daarom niet ingegaan op de gronden die zijn aangevoerd tegen de plaatsing van ORAC’s op andere locaties in oude stadswijken of het voornemen daartoe.

6. Artikel 4, tweede lid, van de Afvalverordening Utrecht 2010 bepaalt:

"Het college kan aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt."

6.1. Het college heeft desgevraagd te kennen gegeven dat het geen afzonderlijk besluit heeft genomen over het soort inzamelvoorziening waarmee in de gemeente Utrecht of in de wijk Tuinwijk restafval wordt ingezameld. Het besluit van 20 mei 2016 strekt daarom niet alleen tot aanwijzing van een locatie, maar ook tot aanwijzing van ORAC’s als inzamelvoorziening voor restafval. De keuze voor inzameling via ORAC’s is daarmee tevens onderwerp van dit geding.

7. Artikel 10.21, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt:

"De gemeenteraad en burgemeester en wethouders dragen […] ervoor zorg dat ten minste eenmaal per week de huishoudelijke afvalstoffen […] worden ingezameld bij elk binnen haar grondgebied gelegen perceel waar zodanige afvalstoffen geregeld kunnen ontstaan."

Het tweede lid bepaalt:

"Groente-, fruit- en tuinafval wordt daarbij in ieder geval afzonderlijk ingezameld."

Het derde lid bepaalt:

"De gemeenteraad kan besluiten tot het afzonderlijk inzamelen van andere bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen."

7.1. De raad van de gemeente Utrecht heeft in de vergaderingen van 25 juni 2015 en 9 juli 2015 de beleidsnota 2015-2018 "Afval is grondstof" vastgesteld. Daarin is als doelstelling geformuleerd dat veel meer grondstoffen apart van het restafval zullen worden ingezameld. Als de bebouwing het ook maar enigszins toelaat, zal eind 2018 binnen alle wijken van de gemeente Utrecht HNI zijn ingevoerd. Daartoe zal onder meer het huis-aan-huis ophalen van papier en karton, plastic en gft worden uitgebreid. Alle laagbouw huishoudens zullen voor deze grondstofsoorten minicontainers krijgen. Verder zullen verzamelcontainers voor papier en karton en plastic in de directe omgeving van hoogbouw worden geplaatst. Voor restafval zullen ondergrondse containers in de wijk worden geplaatst. Het inzamelen van restafval via zakken of minicontainers aan huis komt daarmee grotendeels ten einde, aldus de beleidsnota. In de beleidsnota is voorts als doelstelling opgenomen dat de afvalstoffenheffing zo laag mogelijk wordt gehouden. Daartoe zullen maatregelen op het gebied van de bedrijfsvoering worden genomen, waaronder het inzamelen van restafval in ondergrondse containers.

Bij brief van 11 maart 2016 heeft de gemeente onder anderen de bewoners van de woning aan de [locatie] geïnformeerd over de invoering van HNI in de Tuinwijk en in de Zeeheldenbuurt.

7.2. Bij het bepalen via welk inzamelmiddel of welke inzamelvoorziening het inzamelen van restafval plaatsvindt, heeft het college beleidsruimte.

Het in bezwaar gehandhaafde besluit van 20 mei 2016 is genomen in het kader van de invoering van HNI in de wijk Tuinwijk. Aangenomen mag daarom worden dat de overwegingen voor invoering van HNI ook aan dit besluit ten grondslag liggen. Dit betekent dat de aanwijzing van ORAC’s als inzamelvoorziening voor restafval volgens het college bijdraagt aan het beter scheiden van huishoudelijk afval.

De keuze voor meer bronscheiding is door de raad, na afweging van de betrokken belangen, gemaakt. Dat ook voor nascheiding van het afval kan worden gekozen, zoals [appellanten] betogen, maakt de afweging op zichzelf niet onredelijk. Het college heeft in de mogelijkheid van nascheiding daarom geen aanleiding hoeven zien om niet over te gaan tot plaatsing van ORAC’s op locatie 94.

Uit de beleidsnota volgt niet dat het gebruik van kliko’s onlosmakelijk is verbonden met de inzameling van restafval via ORAC’s. Anders dan [appellanten] betogen, is de aanwijzing van ORAC’s als inzamelvoorziening voor restafval, terwijl slechts een klein deel van de huishoudens in de wijk kliko’s heeft gekregen voor het aan huis inzamelen van papier en plastic, niet in strijd met de beleidsnota.

7.3. Het betoog faalt.

Locatiekeuze

8. [appellanten] voeren aan dat locatie 94 in strijd met de criteria op het zuidwesten bij een open bouwblok, naast tuinen en balkons ligt, zodat stankhinder te verwachten is. Zij bestrijden ook de opmerking dat de ervaring leert dat er nauwelijks afval naast de containers wordt geplaatst. Voor ORAC’s op deze locatie zal voorts parkeerruimte moeten worden opgegeven, terwijl in de wijk geen mogelijkheid bestaat om nieuwe parkeerplaatsen te creëren. [appellanten] vrezen voorts geluidoverlast door het dag en nacht inwerpen van afval en beschadiging van de boom in hun tuin door de graafwerkzaamheden. De plaatsing van de ORAC’s tast volgens hen de leefbaarheid in de wijk aan en zij vinden het onbegrijpelijk dat zo wordt omgegaan met een deel van de wijk met een gemeentelijk monument.

8.1. Bij de bepaling van locaties voor ORAC’s hanteert het college een aantal criteria. In het besluit van 27 september 2016 heeft het college de belangrijkste criteria vermeld. Deze zijn:

- de ORAC is goed bereikbaar voor het inzamelvoertuig;
- de ORAC past logisch in het inrichtingsplan;
- nabijgelegen woningen ondervinden geen grote belemmeringen van het uitzicht. De ORAC’s zijn niet hoger dan 1.15 m;
- verkeer en voetgangers worden niet belemmerd;
- de ORAC is goed bereikbaar voor alle woningen;
- de loopafstand naar de ORAC is vrijgegeven. De streefafstand is 125 m;
- de afstand van de ORAC tot de erfgrens bedraagt minimaal 2 m;
- de afstand van de ORAC tot de gevel van een woning bedraagt minimaal 3 m. Van deze regel kan worden afgeweken indien het een dichte muur betreft, in dat geval kan de afstand minimaal 2 m zijn;
- bij voorkeur wordt een ORAC niet geplaatst aan de zuidwestkant van tuinen waar een terras is aangelegd. In Nederland komt de wind vaak uit zuidwestelijke windrichting. Een container aan de zuidwestkant kan dan stankoverlast veroorzaken.

8.2. Met betrekking tot de vrees voor stankoverlast heeft het college ter zitting erkend dat de ORAC’s aan de zuidwestkant van tuinen worden geplaatst. Het heeft daarvoor gekozen, omdat in de nabije omgeving geen betere locatie beschikbaar is. Niettemin hoeft volgens het college niet voor stankoverlast te worden gevreesd. In het bestreden besluit is toegelicht dat in de gemeente ongeveer 1.500 ORAC’s zijn geplaatst en dat het op dat moment weinig meldingen over stankoverlast heeft ontvangen. De ORAC’s worden meerdere malen per jaar technisch onderhouden en schoongemaakt, hetgeen overlast en technische mankementen voorkomt. Bij incidenten vindt dit onderhoud en schoonmaken vaker plaats. Daarnaast worden de ORAC’s zoveel mogelijk tijdens dagelijkse rondes in de wijk gecontroleerd en wordt daarbij het eventuele zwerfvuil opgehaald. Bewoners kunnen voorts melding doen van de aanwezigheid van zwerfvuil. Gelet op deze toelichting ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de stankoverlast tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijft.

Het college heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat het bijplaatsen van afval een kwestie van handhaving betreft. Een eventueel gebrekkige handhaving tast de rechtmatigheid van het besluit tot aanwijzing van locatie 94 voor de plaatsing van ORAC’s niet aan.

In hetgeen [appellanten] over mogelijke stankoverlast en het bijplaatsen van afval heeft aangevoerd, heeft het college derhalve in redelijkheid geen aanleiding hoeven vinden om af te zien van aanwijzing van locatie 94.

8.3. In het bestreden besluit is vermeld dat bij het aanwijzen van locaties in Tuinwijk rekening is gehouden met parkeerplaatsen. Ter zitting heeft het college toegelicht dat bij voorkeur geen parkeerplaatsen worden opgeheven. Alleen als het niet anders kan, vervalt een parkeerplaats ten behoeve van de plaatsing van ORAC’s. Bij afweging van de betrokken belangen heeft het college derhalve meer gewicht toegekend aan plaatsing van de ORAC’s dan aan handhaving van de parkeerruimte. Hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd, geeft geen aanleiding die afweging onredelijk te achten.

8.4. In het bestreden besluit is toegelicht dat geluidoverlast van de klep wordt voorkomen door het technisch onderhouden en schoonmaken van de ORAC’s. Dat gebeurt meerdere malen per jaar en bij incidenten. Nu de ORAC’s bovendien niet bij de gevel van een woning maar naast een tuinmuur worden geplaatst, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de geluidhinder tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijft. In de door [appellanten] gevreesde geluidoverlast heeft het college in redelijkheid geen aanleiding hoeven vinden om af te zien van aanwijzing van locatie 94.

8.5. Met betrekking tot de vrees van [appellanten] dat de boom in hun tuin door de graafwerkzaamheden zal worden beschadigd, is in het bestreden besluit vermeld dat voor de plaatsing van de ORAC’s een proefsleuf wordt gegraven. Beoordeeld wordt dan onder meer of geen boomwortels in de weg zitten. Er wordt derhalve rekening gehouden met bomen in de buurt bij plaatsing van de ORAC’s om ondergrondse schade van bomen te voorkomen, aldus het college. Hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat, ondanks deze maatregelen, beschadiging van hun boom te verwachten is.

8.6. Voor zover [appellanten] betogen dat de ORAC’s de kwaliteit van de beperkte openbare ruimte en daarmee de leefbaarheid in de wijk aantasten, wordt opgemerkt dat plaatsing van ORAC’s op locatie 94 ten koste zal gaan van parkeerruimte. Nu geen groenvoorzieningen of speelruimte verloren gaat en ook anderszins niet gemotiveerd is waarom ORAC’s op deze locatie de leefbaarheid in de wijk zouden bedreigen, slaagt dit betoog niet.

8.7. Locatie 94 bevindt zich ten slotte niet voor de gevel van de gemeentelijke monumenten aan de Melis Stokestraat 2 tot en met 16, maar voor de daarnaast gesitueerde tuinmuur. Het college heeft ter zitting toegelicht dat het gebied niet is aangewezen als beschermd stadsgezicht en dat de ORAC’s ten opzichte van de monumenten niet te veel in het zicht zullen staan. Gelet hierop heeft het college in de aanwezigheid van de monumenten in redelijkheid geen belemmering hoeven zien voor aanwijzing van locatie 94.

8.8. De betogen falen.

9. Eerst ter zitting hebben [appellanten] aangevoerd dat de parkeerplaats aan de overkant van de straat een betere locatie voor plaatsing van ORAC’s is. Dit is zodanig laat, dat het college daardoor is belemmerd daarop adequaat te reageren. Dit betoog wordt daarom wegens strijd met de goede procesorde buiten inhoudelijke bespreking gelaten.

Conclusie

10. Het beroep is ongegrond.

11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen

lid van de enkelvoudige kamer De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2018

148.