Uitspraak 200608066/1


Volledige tekst

200608066/1.
Datum uitspraak: 21 december 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoekster], wonend te Den Helder,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Helder,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 11 augustus 2006 heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd wegens het overtreden van voorschrift 1.1.1 van bijlage B bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) bij het in werking zijn van haar inrichting op het perceel [locatie] te Den Helder.

Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Bij brief van 6 november 2006, bij de Raad van State ingekomen op 7 november 2006, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 december 2006, waar verzoekster, in persoon en bijgestaan door mr. drs. T.L. Fernig en ir. J.A. Huizer, deskundige, en verweerder, vertegenwoordigd door J.M. Streunding en R. Duijnker, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. De door verweerder opgelegde last onder dwangsom houdt in dat, behoudens de situaties als bedoeld in voorschrift 1.1.9 van bijlage B bij het Besluit, binnen "Galerie Windkracht 13" (hierna: de inrichting) geen elektronisch versterkte live muziek ten gehore gebracht mag worden. De dwangsom is vastgesteld op € 1.500,00 voor iedere overtreding van voornoemde last. Het maximum waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd is vastgesteld op € 15.000,00.

2.2. Ingevolge voorschrift 1.1.1. van bijlage B bij het Besluit mag - voor zover hier van belang - het equivalente geluidniveau veroorzaakt door de inrichting op de gevel van woningen niet meer bedragen dan 50, 45 en 40 dB(A), gedurende respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.

2.3. Verzoekster betoogt dat de door verweerder tijdens het controlebezoek uitgevoerde meting niet deugdelijk is en dat derhalve niet vaststaat dat voorschrift 1.1.1 van bijlage B bij het Besluit is overtreden. Zij heeft ter ondersteuning van haar standpunt een akoestisch rapport van de firma Peutz van 4 december 2006 (hierna: het rapport) overgelegd. Uit dit rapport blijkt volgens verzoekster dat het gemeten geluidniveau vrijwel volledig moet zijn bepaald door wegverkeer en dat het werkelijke geluidniveau afkomstig van de inrichting tijdens het ten gehore brengen van live muziek veel lager ligt dan verweerder heeft geconstateerd.

2.4. Verweerder heeft tijdens een controlebezoek op 21 mei 2006 om 01.15 uur bij de inrichting een meting uitgevoerd. Blijkens deze meting werd de in voorschrift 1.1.1. gestelde grenswaarde voor het equivalente geluidniveau in de nachtperiode met 26,5 dB(A) overschreden.

Gelet op de hoogte van de vastgestelde overschrijding ziet de Voorzitter in hetgeen verzoekster heeft aangevoerd omtrent de deugdelijkheid van de verrichte meting geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie die verweerder uit de meting heeft getrokken, te weten dat daarmee voldoende is aangetoond dat de geluidgrenswaarden zoals gesteld in voorschrift 1.1.1 worden overschreden als gevolg van de binnen de inrichting verrichte activiteiten. Derhalve heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat ten tijde van het bestreden besluit sprake was van overtreding van voorschrift 1.1.1 van bijlage B bij het Besluit, zodat verweerder bevoegd was dienaangaande handhavend op te treden.

2.5. Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. De Voorzitter gaat er daarbij vanuit dat verweerder spoed zal betrachten met het nemen van een beslissing op bezwaar en dat in dat kader nader onderzoek zal worden gedaan naar de wijze van meten van geluid van de onderhavige inrichting en de interpretatie van die metingen. Voorts wijst de Voorzitter er op dat er van de zijde van verzoekster nader onderzoek kan worden verricht naar mogelijke oplossingen binnen de inrichting die ervoor zorg dragen dat tijdens het ten gehore brengen van live muziek aan voorschrift 1.1.1 wordt voldaan.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.

w.g. Brink w.g. Plambeck
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2006

159-492.