Uitspraak 200608334/1, 200608335/1, 200608336/1, 200608337/1, 200608338/1


Volledige tekst

200608334/1, 200608335/1, 200608336/1, 200608337/1, 200608338/1.
Datum uitspraak: 21 december 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in de gedingen tussen:

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Nedcoat Groningen B.V.", gevestigd te Groningen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "NedCoat Surhuisterveen B.V.", gevestigd te Surhuisterveen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "NedCoat Amsterdam B.V.", gevestigd te Amsterdam,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "NedCoat Alblasserdam B.V.", gevestigd te Alblasserdam,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "NedCoat Mook B.V.", gevestigd te Mook,
6. de besloten vennootschap naar Belgisch recht "Revatech S.A.", gevestigd te Engis (België),
verzoeksters,

en

de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluiten van 23 oktober 2006 heeft verweerder bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen overbrenging van zuren van galvanisatiebaden naar België.

Tegen deze besluiten hebben verzoeksters bezwaar gemaakt.
Bij brief van 17 november 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hebben verzoeksters de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 december 2006, waar verzoeksters, vertegenwoordigd door mr. B.J.M. Veldhoven, advocaat te Den Haag, [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. drs. J.P.J. Geurts, ambtenaar van het ministerie, [medewerkers] van SenterNovem, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Verzoeksters "NedCoat" hebben kenbaar gemaakt voornemens te zijn om op grond van de Verordening 259/93/EEG van 1 februari 1993, betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (hierna: de Verordening) in de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 zuren van galvanisatiebaden over te brengen naar verzoekster "Revatech" te België.

2.2. Verweerder heeft bij de bestreden besluiten op grond van de Verordening bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen overbrenging van beitszuren naar België wegens een onjuiste indeling van de kennisgevingsformulieren met kenmerken NL 117003, NL 117004, NL 117005, NL 117006 en NL 117007. Hij heeft hieraan de overweging ten grondslag gelegd dat in de kennisgevingen het doel van de overbrenging van de afvalstoffen als een handeling van nuttige toepassing is aangemerkt, terwijl het zijns inziens gaat om een handeling van verwijdering.

2.3. Verzoeksters betogen dat verweerder ten onrechte bezwaar heeft gemaakt tegen de voorgenomen overbrenging van afvalstoffen. Zij betwisten dat sprake is van verwijdering van de over te brengen afvalstoffen.

2.4. De Voorzitter overweegt dat verweerder blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting in besluiten die betrekking hadden op de uitvoer van beitszuren als de onderhavige in 2005 het doel van overbrenging van deze beitszuren als een handeling van nuttige toepassing aanmerkte. Hoewel verweerder ten aanzien van de uitvoer van beitszuren in 2006 zijn standpunt in deze heeft gewijzigd, neemt de Voorzitter aan dat, nu verweerder bij brief van 28 december 2005 zijn daarop betrekking hebbende besluiten van 4 november 2005 met betrekking tot de kennisgevingen van verzoeksters "NedCoat" met kenmerken NL 116978, NL 116979, NL 116980, NL 116981 en NL 116982 heeft geschorst, de beitszuren tot en met 31 december 2006 worden overgebracht ter nuttige toepassing. Bij besluiten van 13 juni 2006 heeft verweerder de bezwaren van verzoeksters tegen de besluiten van 4 november 2005 ongegrond verklaard en de besluiten gehandhaafd. De daartegen door verzoeksters ingediende beroepen worden door de Afdeling op 16 januari 2007 ter zitting behandeld. In het kader van die behandeling zal beoordeeld worden of verweerder de bedoelde overbrenging al dan niet terecht als verwijdering heeft aangemerkt. Deze procedure leent zich er niet voor op dat oordeel vooruit te lopen.

Niet uitgesloten moet worden geacht dat de overbrenging uiteindelijk als een handeling van nuttige toepassing zal worden beschouwd. Hierbij neemt de Voorzitter in aanmerking dat verweerder ter zitting, anders dan met een verwijzing naar het Landelijk Afvalbeheerplan 2002-2012, geen motivering heeft gegeven die aan het wijzigen van zijn standpunt ten grondslag ligt en dat verzoeksters - anders dan verweerder - onderzoek hebben laten verrichten door de Technische Universiteit Delft naar de vraag of in het onderhavige geval sprake is van een handeling van nuttige toepassing dan wel van een handeling van verwijdering. De conclusie van dit onderzoek is dat nu in het onderhavige geval primaire stoffen worden vervangen met afvalstoffen er conform vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen sprake is van nuttige toepassing. Verweerder heeft deze conclusie op zichzelf niet deugdelijk betwist.

2.5. Al het vorenstaande overziende en mede gezien de omstandigheid dat de Voorzitter het gelet op het verhandelde ter zitting niet onaannemelijk acht dat de in Nederland beschikbare verwerkingsmethoden voor beitszuren hogere kosten met zich brengen dan bij verzoekster "Revatech" het geval is, ziet de Voorzitter, gelet op de betrokken belangen, aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in te willigen.

2.6. Verweerder dient ten aanzien van verzoeksters op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Hierbij neemt de Voorzitter in aanmerking dat sprake is van samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, in die zin dat bij de vaststelling van de proceskosten wordt uitgegaan van één zaak.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 23 oktober 2006, kenmerken NL 117003, NL 117004, NL 117005, NL 117006 en NL 117007, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;

II. treft de voorlopige voorziening dat met deze uitspraak geacht wordt schriftelijk instemming te zijn verleend voor de uitvoer overeenkomstig de kennisgevingen met kenmerken NL 117003, NL 117004, NL 117005, NL 117006 en NL 117007, dit voor de duur van de onder I uitgesproken schorsing;

III. veroordeelt de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tot vergoeding van bij verzoeksters in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 966,00 (zegge: negenhonderdzesenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan verzoeksters onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

IV. gelast dat de Staat der Nederlanden (het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan verzoeksters het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 1.405,00 (zegge: duizendvierhonderdvijf euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.

w.g. Brink w.g. Plambeck
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2006

159-492.