Uitspraak 200602305/1


Volledige tekst

200602305/1.
Datum uitspraak: 13 december 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de raad van de gemeente Bergambacht,
appellant,

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/4578 van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 februari 2006 in het geding tussen:

[wederpartij], gevestigd te Bergambacht

en

appellant.

1. Procesverloop

Bij besluit van 1 maart 2005 heeft appellant (hierna: de raad) het verzoek van [wederpartij] (hierna: de beheermaatschappij) om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) afgewezen.

Bij besluit van 21 juni 2005 heeft de raad op verzoek van de beheermaatschappij ingestemd met rechtstreek beroep bij de administratieve rechter en het bezwaarschrift doorgestuurd aan de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank).

Bij uitspraak van 10 februari 2006, verzonden op 14 februari 2006, heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard, het besluit van 1 maart 2005 vernietigd en de raad opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de raad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 maart 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 april 2006. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 23 mei 2006 heeft de beheermaatschappij van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 augustus 2006, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. P.C. Kraaij, ambtenaar bij de gemeente, en de beheermaatschappij, vertegenwoordigd door mr. J.R. Vermeulen, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 49 van de WRO, zoals dit luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

2.2. Bij de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van die regimes maximaal kan worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of sprake is van daadwerkelijke verwezenlijking. Slechts wanneer realisering van de maximale mogelijkheden van het planologische regime met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan daarin aanleiding worden gevonden om te oordelen dat van voormeld uitgangspunt afgeweken moet worden.

2.3. De beheermaatschappij is sinds 27 januari 1983 eigenaar van het perceel kadastraal bekend gemeente Bergambacht, sectie […], nr. […], met een oppervlakte van ongeveer 1,2 ha, langs de Lekdijk-oost (hierna: het E.M.O.G.-terrein). Zij heeft gesteld schade te lijden ten gevolge van het bestemmingsplan "Bergstoep/Dijklaan 2000" omdat met het van kracht worden daarvan de bestaande bouwmogelijkheden op het E.M.O.G.-terrein zouden zijn vervallen en verzocht om vergoeding daarvan op de voet van artikel 49 van de WRO.

2.4. Voorheen was het E.M.O.G.-terrein ingevolge het door de raad op 27 november 1979 vastgestelde bestemmingsplan "Bergstoep, Dijklaan, 1e herziening", dat door het college van gedeputeerde staten bij besluit van 13 januari 1981 gedeeltelijk is goedgekeurd en vervolgens van kracht is geworden, - voor zover thans van belang - bestemd voor "Bedrijven", "Groenvoorzieningen" en "Water", alsook voor de dubbelbestemming "Primair Waterstaatsdoeleinden" met voor een deel de nadere aanduiding "waterkering". Ingevolge de voorschriften voor de bestemming "Bedrijven" - voor zover thans van belang - mochten binnen een op de plankaart aangeduid bouwvlak van ongeveer 90 meter bij ongeveer 34 meter bedrijfsgebouwen worden opgericht ten behoeve van bedrijven in maximaal categorie 4 van de bij het bestemmingsplan behorende Staat van Inrichtingen. Ingevolge artikel 22, vierde lid, van de voorschriften voor de dubbelbestemming "Primair Waterstaatsdoeleinden" was de aldus toegestane bedrijfsbebouwing uitsluitend toelaatbaar indien het betrokken waterstaatbelang zich hier niet tegen verzette en het college van burgemeester en wethouders hierover van te voren schriftelijk advies had ingewonnen bij de betrokken rivier- en/of dijkbeheerder.

Ingevolge het door de raad op 26 september 2000 vastgestelde bestemmingsplan "Bergstoep/Dijklaan 2000", dat door het college van gedeputeerde staten bij besluit van 8 mei 2001 gedeeltelijk is goedgekeurd en in augustus 2001 van kracht is geworden, is het E.M.O.G.-terrein bestemd voor "Bedrijfsdoeleinden (B)" met de nadere aanwijzing "(z)", "Groenvoorzieningen" en "Water". Ingevolge de voorschriften voor de bestemming "Bedrijfsdoeleinden (B)" - voor zover thans van belang - mogen gronden met de nadere aanwijzing "(z)" uitsluitend worden bebouwd met bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

2.5. De raad heeft het verzoek bij brief van 1 november 2000 ter advisering voorgelegd aan de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: SAOZ). Deze is in haar advies van juni 2002 (hierna: SAOZ-advies) op grond van een vergelijking van voornoemde planologische regimes tot de conclusie gekomen dat - kort weergegeven - de mogelijkheden bedrijfsgebouwen te bouwen op het E.M.O.G.-terrein en dat terrein te gebruiken voor opslagdoeleinden ten gevolge van het van kracht worden van het bestemmingsplan "Bergstoep/Dijklaan 2000" zijn vervallen waardoor de beheermaatschappij planologisch nadeel lijdt ten bedrage van € 378.000,00. Zij heeft geadviseerd de beheermaatschappij dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, als planschadevergoeding toe te kennen.

De raad heeft het verzoek bij brief van 14 augustus 2002 ter advisering voorgelegd aan de Commissie schadebeoordeling beleidslijn 'Ruimte voor de rivier' (hierna: de Commissie), die door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordeningen en Milieubeheer bij besluit van 15 oktober 1999, nr. MJZ1999228988, (hierna: het Instellingsbesluit) is ingesteld. Deze heeft zich in haar advies van augustus 2004 (hierna: het Commissie-advies) op het standpunt gesteld - samengevat weergegeven - dat de mogelijkheid om op grond van het bestemmingsplan "Bergstoep, Dijklaan, 1e herziening" op het E.M.O.G.-terrein bedrijfsgebouwen op te richten al met de publicatie van de Beleidslijn 'Ruimte voor de rivier' (hierna: de Beleidslijn) in de Staatscourant van 19 april 1996, nr. 77, nadien gewijzigd gepubliceerd in de Staatscourant van 12 mei 1997, nr. 87, illusoir was geworden, zodat het vervallen van deze bouwmogelijkheden niet het gevolg is van het van kracht worden van het bestemmingsplan "Bergstoep/Dijklaan 2000" en de door de beheermaatschappij gestelde schade niet aan dit bestemmingsplan kan worden toegerekend. Daartoe heeft de Commissie in de eerste plaats in aanmerking genomen dat na publicatie van de Beleidslijn op 19 april 1996 een aanmerkelijk strenger toetsingsregime gold voor het verkrijgen van een vergunning op grond van de toenmalige Rivierenwet, thans de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, die, naar onweersproken door de Commissie is gesteld, op de vermelde datum op het E.M.O.G.-terrein van toepassing was. Volgens de Commissie waren deze voorwaarden dermate streng dat moet worden aangenomen dat deze voor het E.M.O.G.-terrein vanaf genoemde datum feitelijk een bouwverbod inhielden. Voorts heeft de Commissie in aanmerking genomen dat de Beleidslijn tevens voor Rijkswaterstaat, als rivierbeheerder de adviseur in de zin van artikel 22, vierde lid, van de voorschriften van in het bestemmingsplan "Bergstoep, Dijklaan, 1e herziening", vanaf 19 april 1996 het toetsingskader vormde bij advisering van de gemeente Bergambacht over de vraag of het waterschapsbelang zich niet verzette tegen het oprichten van gebouwen en andere bouwwerken op het E.M.O.G.-terrein. Op grond van het voorgaande heeft de Commissie geadviseerd het verzoek af te wijzen. De raad heeft overeenkomstig dit advies besloten.

2.6. De raad betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij het advies van de Commissie aan zijn afwijzing ten grondslag heeft mogen leggen. Daartoe voert de raad met name aan - kort weergegeven - dat de Commissie in haar advies terecht in aanmerking heeft genomen dat ten gevolge van de bekendmaking van de Beleidslijn op 19 april 1996, vanaf die datum, de voorheen voor het E.M.O.G.-terrein bestaande bouwmogelijkheden krachtens de bestemming "Bedrijven" van het bestemmingsplan "Bergstoep, Dijklaan, 1e herziening", niet meer konden worden gerealiseerd omdat daarvoor geen vergunning krachtens de Rivierenwet meer zou worden verleend. De Commissie heeft die bouwmogelijkheden daarom met juistheid bij de planvergelijking buiten beschouwing gelaten, nu deze op de peildatum met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet meer konden worden gerealiseerd, aldus de raad.

2.6.1. Dit betoog slaagt. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de voorheen ingevolge het bestemmingsplan "Bergstoep, Dijklaan, 1e herziening" op het E.M.O.G.-terrein bestaande bouwmogelijkheden ten gevolge van de publicatie van de Beleidslijn op 19 april 1996, vanaf die datum, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet meer konden worden gerealiseerd, omdat daarvoor geen vergunning krachtens de Rivierenwet zou worden verleend. Deze bouwmogelijkheden dienen derhalve reeds op die grond niet bij de planvergelijking te worden betrokken. Dit betekent dat er in het kader van die planvergelijking vanuit moet worden gegaan dat zowel onder het bestemmingsplan "Bergstoep, Dijklaan, 1e herziening", als onder het nieuwe bestemmingsplan "Bergstoep/Dijklaan 2000" geen bedrijfsbebouwing op het E.M.O.G.-terrein mocht onderscheidenlijk mag worden opgericht. De raad heeft dan ook met juistheid de conclusie van de Commissie, dat de beheermaatschappij niet ten gevolge van het nieuwe bestemmingsplan in een planologisch nadeliger situatie is geraakt, aan zijn besluit ten grondslag gelegd. De taakomschrijving en de toelichting op het Instellingsbesluit betreffende de Commissie kunnen naar appellant terecht heeft gesteld geen verandering brengen in de wijze waarop een planschadeclaim op grond van artikel 49 van de WRO door hem dient te worden beoordeeld. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet onderkend.

2.7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het door de beheermaatschappij bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 februari 2006 in zaak no. AWB 05/4578.

III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, ambtenaar van Staat.

w.g. Ligtelijn-Van Bilderbeek w.g. Zijlstra
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2006

240-507.