Uitspraak 201009223/1/T1/R3


Volledige tekst

201009223/1/T1/R3.
Datum uitspraak: 16 maart 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State in het geding tussen:

[appellant], wonend te Oost- West- en Middelbeers, gemeente Oirschot,

en

de raad van de gemeente Oirschot,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Haagakkers II" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 september 2010, beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad heeft een nader stuk ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2011, waar de raad, vertegenwoordigd door ing. S. van Kollenburg en mr. S. Rotman, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

2.2. Met het plan wordt beoogd een nieuwe woonlocatie, Haagakkers II, mogelijk te maken aan de noordoostzijde van de kern van Oostelbeers.

2.3. Ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder a, van de Crisis- en herstelwet (hierna: de Chw), die op 31 maart 2010 in werking is getreden, is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van toepassing op alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten dan wel voor de in bijlage II bij deze wet bedoelde ruimtelijke en infrastructurele projecten.

Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, kan een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist, in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld

Ingevolge artikel 1.9 vernietigt de administratieve rechter een besluit niet op de grond, dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

Ingevolge artikel 5.3 zijn de artikelen 1.4 en 1.6 tot en met 1.9 niet van toepassing indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit dat is bekendgemaakt voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, dan wel hoger beroep wordt ingesteld tegen een uitspraak die voor dat tijdstip is bekendgemaakt.

In artikel 3.1 van bijlage I bij de Chw wordt de ontwikkelijking en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 of afdeling 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) ten behoeve van de bouw van meer dan 20 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden aangemerkt als categorie ruimtelijke en infrastructurele projecten als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Chw.

2.4. Het plan maakt de bouw van meer dan 20 woningen in een aaneengesloten gebied mogelijk en is vastgesteld op 28 juni 2010, zodat ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder a, van de Chw afdeling 2 van hoofdstuk 1 op het bestreden besluit van toepassing is.

[appellant] voert aan dat in de kennisgeving van de terinzagelegging van het bestreden besluit ten onrechte niet is vermeld dat het besluit onder het toepassingsbereik van de Chw valt. Deze beroepsgrond heeft betrekking op mogelijke onregelmatigheden van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Voorts is er geen grond voor het oordeel dat [appellant] door deze omissie in zijn beroepsmogelijkheid is benadeeld omdat uit zijn beroepschrift blijkt dat hij ervan op de hoogte was dat de Chw op het besluit van toepassing is.

2.5. [appellant] exploiteert in de nabijheid van het plangebied een glastuinbouwbedrijf, waarbij hij kassen in gebruik heeft voor boom- en sierteelt. Hij voert aan dat de raad ten onrechte niet heeft onderkend dat zijn bedrijf door het plan, doordat dat woningbouw op minder dan 50 meter afstand van zijn bedrijf mogelijk maakt, vergunningplichtig wordt.

2.5.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van het Besluit glastuinbouw, voor zover hier van belang, wordt in dit besluit en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:

(…)

object categorie I:

1o aaneengesloten woonbebouwing, bestaande uit drie of meer woningen die op telkens minder dan 5 meter afstand van elkaar zijn gelegen, gerekend van gevel tot gevel.

Ingevolge artikel 2, aanhef en onder b, onder 18o, van het Besluit glastuinbouw, zoals dat luidde ten tijde van de vaststelling van het plan, wordt in dit besluit en de daarop berustende bepalingen verstaan onder glastuinbouwbedrijf type A: glastuinbouwbedrijf, waar[van] de oprichting heeft plaatsgevonden:

aa. na 30 april 1996 en het glastuinbouwbedrijf is gelegen op een afstand van minder dan 50 meter van een object categorie I, dan wel op een afstand van minder dan 25 meter van een object categorie II, of

bb. voor 1 mei 1996 en het glastuinbouwbedrijf, met inbegrip van eventuele uitbreidingen na dat tijdstip, is gelegen op een afstand van minder dan 25 meter van een object categorie I, dan wel op een afstand van minder dan 10 meter van een object categorie II, of het glastuinbouwbedrijf, met inbegrip van eventuele uitbreidingen na dat tijdstip, na 1 oktober 2009 komt te liggen op een afstand van minder dan 50 meter van enig object categorie I dan wel tot minder dan 25 meter van enig object categorie II,

waarbij geldt dat voor de bepaling van de afstanden wordt gemeten vanaf het onderdeel van het glastuinbouwbedrijf dat het dichtst bij het genoemde object is gelegen, waarbij een waterbassin, een watersilo, een warmwateropslagtank en het open erf niet als een zodanig onderdeel worden beschouwd.

Ingevolge artikel 2, aanhef en onder c, wordt in dit besluit en de daarop berustende bepalingen verstaan onder glastuinbouwbedrijf type B: glastuinbouwbedrijf, niet zijnde glastuinbouwbedrijf type A.

Ingevolge artikel 8.1, eerste en tweede lid, van de Wet milieubeheer, gelezen in samenhang met artikel 1.5 en bijlage 1, aanhef en onder b, onder 1o, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer is het verboden zonder vergunning een glastuinbouwbedrijf type A op te richten, te veranderen of de werking daarvan te veranderen of in werking te hebben.

2.5.2. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2000 in zaak nr. E01.98.0325; JB 2000/119, die betrekking heeft op het Besluit tuinbouwbedrijven met bedekte teelt milieubeheer, welk besluit op met ingang van 1 april 2002 is vervangen door het Besluit glastuinbouw, overweegt de Afdeling dat nu ingevolge het plan in de nabijheid van het glastuinbouwbedrijf van [appellant] de bouw van nieuwe woningen wordt mogelijk gemaakt, het hier uit planologisch oogpunt bezien gaat om een nieuwe situatie. Dit brengt mee dat artikel 2, aanhef en onder b, onder 18o, onder aa, van het Besluit glastuinbouw van toepassing is en dat het bedrijf van [appellant] vergunningplichtig wordt indien de afstand tussen zijn bedrijf en een object categorie I minder dan 50 meter bedraagt. Niet in geschil is dat woonlocatie die door het plan mogelijk wordt gemaakt moet worden aangemerkt als een object categorie I als bedoeld in artikel 1 van het Besluit glastuinbouw, en dat de kortste afstand van het bedrijf van [appellant] tot de te realiseren woningen minder dan 50 meter bedraagt. Gelet hierop heeft de raad ten onrechte niet onderkend dat het plan er, voor zover het betrekking heeft op gronden met de bestemming "Wonen" die gelegen zijn op een afstand van minder dan 50 meter van het bedrijf van [appellant], toe leidt dat het bedrijf van [appellant] vergunningplichtig wordt. Het plan is zoverre vastgesteld in strijd met de bij de voorbereiding van een besluit te betrachten zorgvuldigheid, nu de raad niet heeft onderzocht of [appellant] door het plan niet onevenredig in zijn bedrijfsvoering wordt belemmerd. In aanmerking genomen dat alleen het in de noordwestelijke punt van het plangebied gesitueerde plandeel met de bestemming "Wonen" en de bouwaanduiding "vrij" dichter dan 50 meter bij het bedrijf van [appellant] ligt en de raad ter zitting desgevraagd heeft toegelicht dat, nu de voorgeschreven afstand van 50 meter ter plaatse slechts in geringe mate wordt overschreden, verplaatsing of verkleining van het op dat plandeel gesitueerde bouwvlak niet ondenkbaar is, heeft de raad voorts onvoldoende gemotiveerd waarom de belangen van het ongewijzigd in stand blijven van het plan zwaarder dienen te wegen dan het belang dat [appellant] erbij heeft dat zijn bedrijf onder het toepassingsbereik van het Besluit glastuinbouw blijft vallen.

2.6. [appellant] voert aan dat nu door het plan de in het Besluit glastuinbouw voorgeschreven afstand van 50 meter tussen zijn bedrijf en de nieuw te realiseren woningbouw niet in acht wordt genomen, in het plangebied geen goed woon- en leefklimaat is veiliggesteld.

2.6.1. De raad voert onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2011 in zaak nr. 201006426/1/R2, aan dat dit betoog geen betrekking heeft op het belang van [appellant], maar op het belang van de toekomstige bewoners van de op grond van het plan nieuw te realiseren woningen, zodat [appellant] zich ingevolge artikel 1.9 van de Chw niet op het woon- en leefklimaat ter plaatse van de toekomstige woningen kan beroepen.

2.6.2. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 19 januari 2011 kan uit de memorie van toelichting op het wetsvoorstel van de Chw (Kamerstukken II 2009/10, 32 127, nr. 3, blz. 49) worden afgeleid dat de wetgever met artikel 1.9 van de Chw de eis heeft willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en de daadwerkelijke (of: achterliggende) reden om een besluit in rechte aan te vechten en dat de bestuursrechter een besluit niet moet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die niet strekt tot bescherming van een belang waarin de eisende partij feitelijk dreigt te worden geschaad. Met de zonering zoals opgenomen in het Besluit glastuinbouw wordt beoogd zowel de belangen van de omwonenden bij een goed woon- en leefklimaat als de belangen van bedrijven bij een ongehinderde bedrijfsuitoefening te waarborgen. Nu [appellant] naarmate er meer mensen in de nabijheid van zijn bedrijf komen wonen mogelijk geconfronteerd zal worden met meer klachten over milieuhinder, staat artikel 1.9 van de Chw er niet aan in de weg dat hij aanvoert dat in het plangebied geen goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd.

2.6.3. Wat betreft de plandelen die zijn gelegen op meer dan 50 meter afstand van het bedrijf van [appellant] overweegt de Afdeling dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat mag worden aangenomen dat een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd omdat ter plaatse van die plandelen de in het Besluit glastuinbouw voorgeschreven afstand wordt aangehouden (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 5 januari 2011 in zaak nr. 200904136/1/R3). Wat betreft het in de noordwestelijke punt van het plangebied gesitueerde plandeel met de bestemming "Wonen" en de bouwaanduiding "vrij", dat dichter dan 50 meter bij het bedrijf van [appellant] is gelegen, behoeft het standpunt van de raad nadere motivering.

2.7. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op te dragen de gebreken in het bestreden besluit voor zover het betreft het in de noordwestelijke punt van het plangebied gesitueerd plandeel met de bestemming "Wonen" en de bouwaanduiding "vrij" binnen de hierna te noemen termijn te herstellen. De raad dient daartoe met inachtneming van overweging 2.4.2 en 2.5.3. het besluit alsnog deugdelijk te motiveren of het besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling voor bedoeld plandeel, zonder dat daarbij toepassing behoeft te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. In het laatste geval dient het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden.

2.8. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

draagt de raad van de gemeente Oirschot op om binnen 12 weken na de verzending van deze tussenuitspraak:

- met in achtneming van overweging 2.5.2 en 2.6.3. het bestreden besluit, voor zover het betreft het in de noordwestelijke punt van het plangebied gesitueerde plandeel met de bestemming "Wonen" en de bouwaanduiding "vrij", alsnog deugdelijk te motiveren dan wel het bestreden besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling voor bedoeld plandeel. In het laatste geval dient het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden;

- de Afdeling van de uitkomst en van het eventuele nieuwe besluit mededeling te doen.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mathot, ambtenaar van staat.

w.g. Van Buuren w.g. Mathot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2011

413.