Uitspraak 200606503/2


Volledige tekst

200606503/2.
Datum uitspraak: 4 december 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker A], [verzoeker B], [verzoekster C] en [verzoekster D], wonend, respectievelijk gevestigd, te [plaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2005 heeft de gemeenteraad van het Bildt het bestemmingsplan "St. Annaparochie" vastgesteld.

Bij besluit van 18 juli 2006, kenmerk 643642, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.

Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 4 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op 5 september 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 5 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op 6 september 2006, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 november 2006, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. E. Wiarda en bijgestaan door ing. U.K. Jonker, en verweerder, vertegenwoordigd door A.P. Hoekstra, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door P.W. Woudstra en W. Terpstra, ambtenaren van de gemeente.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Het plan voorziet in een planologische regeling voor de kern St. Annaparochie en maakt onder meer een uitbreiding mogelijk van het zogenoemde woonzorgcomplex "De Beuckelaer" met seniorenwoningen aan de Cingel.

2.3. Verzoekers stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Wooncentrum (WC)", voor zover dat voorziet in de uitbreiding van het woonzorgcomplex, en beogen met hun verzoek onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding van het plandeel te voorkomen. Daartoe voeren zij, naast enkele formele bezwaren, onder meer aan dat de uitbreiding van het woonzorgcomplex hun bedrijfsvoering ernstig zal belemmeren, aangezien hun bedrijf als gevolg van deze uitbreiding niet meer kan voldoen aan de in het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieuhinder (hierna: het Besluit) vervatte geluidsnormen. Voorts voeren zij aan dat door de uitbreiding van het woonzorgcomplex richting het laad- en lospunt van hun bedrijf ter plaatse van de seniorenwoningen geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

2.4. Verweerder heeft het voormelde plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het goedgekeurd. Hij stelt dat de situatie ter plaatse zal verbeteren omdat de afstand tussen het laad- en lospunt en de voorziene woningen groter zal zijn dan de afstand die tussen dit punt en de intussen afgebroken woningen aan de Cingel bestond en dat door het bedrijf met enige aanvullende maatregelen kan worden voldaan aan de geluidsnormen van het Besluit.

2.5. De Voorzitter ziet in de aangevoerde formele bezwaren geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien voorshands niet is gebleken dat de wettelijke procedure niet of onjuist is gevolgd, en evenmin van onregelmatigheden als gevolg waarvan verzoekers in hun belangen zouden kunnen zijn geschaad.

2.6. Tussen partijen is niet in geschil dat het bedrijf van verzoekers thans onder de werking van het Besluit valt. In het in opdracht van verzoekers opgestelde rapport "Akoestisch onderzoek [verzoekster C] in [plaats]" van adviesbureau "Stroop raadgevende ingenieurs b.v." van 18 juli 2005 staat dat als gevolg van de voorziene bebouwing op ongeveer 15 meter afstand van het bedrijf niet meer kan worden voldaan aan de in het Besluit vervatte geluidsnormen. Verweerder heeft bij de vraag of ter plaatse een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en bij de vraag of de bedrijfsvoering niet onevenredig wordt belemmerd betrokken dat op een kortere afstand dan 15 meter tot het bedrijf reeds woningen aanwezig zijn geweest. Deze woningen zijn in december 2004 afgebroken. Vast staat dat het bedrijf op dat moment niet heeft beschikt over een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer. De stukken, waaronder voormeld rapport, en het verhandelde ter zitting hebben bij de Voorzitter onduidelijkheid laten bestaan omtrent de toekomstige geluidssituatie ter plaatse en de wijze waarop verweerder deze in dit geval heeft beoordeeld. De Voorzitter acht hiernaar nader onderzoek aangewezen. In verband hiermee acht de Voorzitter, gelet op de onomkeerbare gevolgen die kunnen ontstaan als gevolg van de inwerkingtreding van het plandeel met de bestemming "Wooncentrum (WC)", voor zover dat voorziet in de uitbreiding van het woonzorgcomplex, termen aanwezig het bestreden besluit in zoverre bij voorlopige voorziening te schorsen.

2.7. Gezien het voorgaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek in te willigen.

2.8. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Fryslân van 18 juli 2006, kenmerk 643642, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wooncentrum (WC)", zoals aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart;

II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Fryslân tot vergoeding van bij verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Fryslân aan verzoekers onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

III. gelast dat de provincie Fryslân aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van Staat.

w.g. Oosting w.g. Verbeek
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2006

388-459.