Uitspraak 200601912/1


Volledige tekst

200601912/1.
Datum uitspraak: 6 december 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de Coöperatieve Windenergie Vereniging "Zeeuwind" u.a., gevestigd te Vlissingen,
appellante,

tegen de uitspraak in zaak no. Awb 05/335 van de rechtbank Middelburg van 10 februari 2006 in het geding tussen:

appellante

en

het college van burgemeester en wethouders van Borsele.

1. Procesverloop

Bij besluit van 19 oktober 2004, verzonden op 21 oktober 2004, heeft het college van burgemeester en wethouders van Borsele (hierna: het college) aan appellante bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een windturbine op het perceel Frankrijkweg 2 te Nieuwdorp.

Bij besluit van 16 maart 2005 heeft het college het daartegen door Vopak Terminal Vlissingen BV (hierna: Vopak) gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het bestreden besluit herroepen.

Bij uitspraak van 10 februari 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 9 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op 10 maart 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 april 2006. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij besluit van 10 mei 2006 heeft het college opnieuw beslist op het door Vopak gemaakte bezwaar, dit bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 19 oktober 2004 herroepen en de bouwvergunning alsnog geweigerd.

Bij brief van 17 mei 2006 heeft het college van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 oktober 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. U.T. Hoekstra, advocaat te Middelburg, en J.H.P. Springer, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.I. Elling en I.A. Dekker, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord Vopak, vertegenwoordigd door mr. S.W. Boot, advocaat te Rotterdam.

2. Overwegingen

2.1. Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de beslissing op bezwaar genomen is in strijd met artikel 7:11 van de Awb en dat de aanvraag om bouwvergunning in bezwaar had moeten worden afgewezen. Het college is immers bereid de raad van de gemeente Borsele te verzoeken een procedure als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) te starten om het bouwplan mogelijk te maken, zodat volgens appellante het college eerst na afronding van die procedure een volledige beslissing op bezwaar kan nemen. Dat hier geruime tijd mee gemoeid kan zijn is, volgens appellante, niet relevant, omdat naar haar mening de in artikel 7:10, eerste en derde lid, van de Awb vermelde termijnen slechts termijnen van orde zijn, aan de overschrijding waarvan geen sanctie is verbonden.

2.1.1. Ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) beslist het bestuursorgaan binnen zes weken of - indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld - binnen tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift.

Ingevolge artikel 7:10, derde lid, van de Awb kan, voor zover thans van belang, het bestuursorgaan de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen.

Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Awb vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.

Ingevolge artikel 7:11, tweede lid, van de Awb herroept het bestuursorgaan, voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.

2.1.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 9 juni 1995 in zaak no. H01.94.0015/67 (AB 1995, 416) vloeit uit het karakter van de bezwaarschriftprocedure voort dat, indien het bestuursorgaan na heroverweging tot de conclusie komt dat het aangevochten besluit niet in stand kan blijven, dit orgaan niet kan volstaan met (gedeeltelijke) gegrondverklaring van het bezwaarschrift, maar voor het onjuist bevonden besluit een nieuw besluit in de plaats moet stellen. Echter, in de situatie dat het nemen van een vervangend besluit nog niet mogelijk is, omdat alsnog een wettelijk voorgeschreven procedure dient te worden doorlopen, waarmede een geruime termijn kan zijn gemoeid, moet daarover anders worden geoordeeld.

In dit geval heeft het college in de beslissing op bezwaar terecht vastgesteld dat de bestemmingsplanbepaling op grond waarvan het de voor het verlenen van de bouwvergunning noodzakelijke vrijstelling had verleend, onverbindend was en dat de bouwvergunning slechts kon worden verleend met gebruikmaking van artikel 19 van de WRO. In verband daarmee is het besluit van 19 oktober 2004 bij de beslissing op bezwaar herroepen. Tevens heeft het college in de beslissing op bezwaar aangekondigd dat het aan de raad van de gemeente Borsele zal voorstellen om met toepassing van artikel 19a, tweede lid, van de WRO de procedure te starten tot het verlenen van vrijstelling op basis van artikel 19, eerste lid, van de WRO. Nu het nemen van een vervangend besluit in deze situatie voor het college nog niet mogelijk was, is de beslissing op bezwaar, bestaande uit de herroeping van het bestreden besluit en de verwijzing naar een nieuw te starten vrijstellingsprocedure op basis van artikel 19 van de WRO, waarmee een vrij aanzienlijk langere termijn is gemoeid dan de beslistermijn van artikel 7:10 van de Awb, niet genomen in strijd met artikel 7:11 van de Awb. Het betoog van appellante slaagt in zoverre.

Vorenstaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in bezwaar de aanvraag om bouwvergunning had dienen af te wijzen.

2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 19 oktober 2004 van het college alsnog ongegrond verklaren.

2.3. Bij besluit van 10 mei 2006 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door appellante gemaakte bezwaar. Aangezien bij dit nieuwe besluit niet aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen, wordt het hoger beroep van appellante, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan de Afdeling slechts tot het oordeel komen dat aan het besluit van 10 mei 2006, dat ter uitvoering van de aangevallen uitspraak is genomen, de grondslag is komen te ontvallen. Om die reden zal de Afdeling ook dat besluit vernietigen.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 10 februari 2006 in zaak no. Awb 05/335;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Borsele van 10 mei 2006, kenmerk 06.7969;

V. gelast dat de gemeente Borsele aan appellante het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 422,00 (zegge: vierhonderdtweeëntwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en dr. K.J.M. Mortelmans, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2006

328-488