Uitspraak 200604224/1


Volledige tekst

200604224/1.
Datum uitspraak: 6 december 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te [plaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2006 heeft verweerder een last onder dwangsom opgelegd aan [vergunninghouder], exploitant van een inrichting van appellante op het perceel [locatie] te [plaats].

Bij besluit van 27 april 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft verweerder het door appellante hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 2 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op 7 juni 2006, beroep ingesteld.

Bij brief van 31 juli 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 november 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door de heer A.Z.L.B. Holtmaat, is verschenen. Verweerder is niet ter zitting verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Bij het betreden besluit heeft verweerder de bij het besluit van 31 januari 2006 opgelegde last onder dwangsom vanwege overschrijding van de geluidgrenswaarden die zijn opgenomen in voorschrift 1.1.1 van de bijlage behorende bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) gehandhaafd.

2.2. Ingevolge voorschrift 1.1.1, onderdeel a, van de bijlage behorende bij het Besluit, voor zover hier van belang, geldt voor het equivalente geluidniveau (LAeq), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten, dat het niveau in in- of aanpandige woningen in de nachtperiode niet meer dan 25 dB(A) mag bedragen.

2.3. Appellante betoogt dat het opleggen van een last onder dwangsom buitenproportioneel is, omdat de drijver van de inrichting zich naar aanleiding van de klachten over geluidoverlast altijd heeft ingezet om de geluidoverlast te beperken. Ook is de dwangsom niet opportuun. Ten eerste zijn niet alle mogelijkheden tot handhaving danwel het oplossen van het geluidprobleem door verweerder uitgeput. Ten tweede zijn de vastgestelde geluidoverschrijdingen marginaal. Tot slot is de begunstigingstermijn te kort, aldus appellante.

2.4. De Afdeling stelt op grond van de stukken het volgende vast. Door verweerder uitgevoerde geluidmetingen op 30 december 2005 en 5 januari 2006 hebben uitgewezen dat er sprake is van een overtreding van voorschrift 1.1.1 van de bijlage behorende bij het Besluit. Bij beide metingen bedroeg het equivalente geluidniveau in de aanpandige woning in de nachtperiode, met inachtneming van de strafcorrectie van muziekgeluid en omgerekend in de etmaalwaarde, meer dan 50 dB(A). De Afdeling ziet geen reden om aan deze constateringen van verweerder te twijfelen. De conclusie is dat is gehandeld in strijd met voorschrift 1.1.1, onderdeel a, van de bijlage van het Besluit en dat verweerder terzake handhavend kon optreden.

Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

2.5. De Afdeling ziet in het betoog van appellante geen grond voor het oordeel dat de gevolgen van handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat verweerder daarvan had behoren af te zien. Verweerder heeft bij het bestreden besluit zijn aanvankelijke besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom dan ook terecht gehandhaafd. Het betoog van appellante over de begunstigingstermijn slaagt, vanwege de aard van de overtreding, evenmin.

2.6. Het beroep is ongegrond.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.

w.g. Drupsteen w.g. Van Hardeveld
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2006

312-541.