Uitspraak 200505491/1


Volledige tekst

200505491/1.
Datum uitspraak: 22 november 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats],
2. de vereniging "Benegora", gevestigd te Bergen op Zoom,
3. de vereniging "IVN Groene Zoom", gevestigd te Bergen op Zoom, en anderen,

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 29 september 2004 heeft de gemeenteraad van Bergen op Zoom, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 24 augustus 2004, het bestemmingsplan "Zuidelijke Stadsrand (Augustapolder)" vastgesteld.

Bij besluit van 3 mei 2005, no. 1033291, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.

Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 (hierna: [appellanten sub 1]) bij brief van 27 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, appellante sub 2 (hierna: Benegora) bij brief van 24 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 27 juni 2005, en appellanten sub 3 (hierna: IVN e.a.) bij brief van 24 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 28 juni 2005, beroep ingesteld. [appellanten sub 1] hebben hun beroep aangevuld bij brief van 22 juli 2005.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 16 februari 2006. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de gemeenteraad van Bergen op Zoom en van verweerder. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de gemeenteraad van Bergen op Zoom. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juni 2006, waar [appellanten sub 1], vertegenwoordigd door mr. P. Elion, Benegora, en [gemachtigde], IVN e.a., vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. E.F.M. Vos, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Bergen op Zoom, vertegenwoordigd door mr. N. Peers, ing. L.A.M. van Baalen en D.M.J. Lemmens, ambtenaren van de gemeente.

2. Overwegingen

Overgangsrecht

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op het geding van toepassing blijft.

Ontvankelijkheid beroep [appellanten sub 1]

2.2. De door [appellanten sub 1] ingediende beroepsgronden, gericht tegen het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden -(V)-" alsmede het plandeel met de bestemming "Stadsuitbreiding: uit te werken -(SU)-" dat betrekking heeft op deelgebied IV, het plandeel met de bestemming "Stadsuitbreiding: wonen en natuur -(SU/N)-" dat betrekking heeft op deelgebied VI, en de aanduiding "veiligheidszone spoor" steunen niet op een bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze.

Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten, voor zover dit beroep een grondslag heeft in een tegen het ontwerpplan bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze. Dit is slechts anders voor zover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, voor zover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest ter zake een zienswijze in te brengen. Geen van deze omstandigheden doet zich voor.

Geen rechtvaardiging is gelegen in het feit dat de bezwaren tegen het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden -(V)-" op de hoorzitting bij de gemeenteraad naar voren zijn gebracht. Uit het bepaalde in artikel 23, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening moet worden afgeleid dat de hoorzitting dient ter mondelinge toelichting van de reeds bij de gemeenteraad kenbaar gemaakte schriftelijke zienswijzen tegen het ontwerpplan. Op de hoorzitting kunnen derhalve geen nieuwe zienswijzen naar voren worden gebracht.

Het beroep is in zoverre dan ook niet-ontvankelijk.

Het toetsingskader

2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

Het plan

2.4. Het plan beoogt ter plaatse van de zuidelijke stadsrand van Bergen op Zoom (de Augustapolder) de ontwikkeling van een stadsuitbreidingslocatie voor de bouw van maximaal 1.600 woningen mogelijk te maken en de overgang van stad naar land vorm te geven.

Het plandeel met de bestemming "Stadsuitbreiding: wonen en natuur -(SU/N)-"

Het standpunt van [appellanten sub 1] en Benegora

2.5. [appellanten sub 1] stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Stadsuitbreiding: wonen en natuur -(SU/N)-" dat betrekking heeft op de deelgebieden VII en VIII.

Benegora stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Stadsuitbreiding: wonen en natuur -(SU/N)-" dat betrekking heeft op de deelgebieden VI en VII.

[appellanten sub 1] en Benegora voeren hiertoe onder meer aan dat het zuidelijke deel van het plangebied in het streekplan "Brabant in Balans" uit 2002 (hierna: het streekplan) is aangeduid als "Groene Hoofdstructuur, subzone natuurparel" (hierna: "GHS, subzone natuurparel") waar uitbreiding van het stedelijk ruimtebeslag is uitgesloten, behoudens beperkte afronding van stads- en dorpsranden. Omdat geen sprake is van een beperkte afronding van de stadsrand had het streekplan herzien moeten worden, hetgeen ten onrechte niet is gebeurd, aldus [appellanten sub 1].

Benegora betwijfelt in dit verband of verweerder op de juiste wijze van het streekplan is afgeweken door de afwijking op te nemen in het uitwerkingsplan Brabantse Buitensteden en Woensdrecht (hierna: het uitwerkingsplan). De motivering van verweerder in het uitwerkingsplan is onvoldoende en doet daarbij niets af aan de aanduiding "natuurparel" in het streekplan.

Verder stellen [appellanten sub 1] dat verweerder het plan ten onrechte niet heeft getoetst aan het Besluit luchtkwaliteit (hierna: het Blk).

Het standpunt van verweerder

2.5.1. Verweerder heeft het plan, wat betreft de genoemde plandelen, niet in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening en heeft het plan in zoverre goedgekeurd. Hij voert daartoe aan dat weliswaar het plan in strijd is met de in het streekplan opgenomen beleidslijn voor natuurparels, inhoudende dat uitbreiding van het stedelijk ruimtebeslag in de natuurparel is uitgesloten, maar dat het uitwerkingsplan in afwijking van het streekplan is vastgesteld. In dit uitwerkingsplan is de in dit bestemmingsplan voorziene ontwikkeling aanvaardbaar geacht om de volgende redenen. Het nut en de noodzaak voor de woningbouw zijn aangetoond, het plangebied is uit stedenbouwkundig oogpunt een logische locatie, er zijn geen alternatieven beschikbaar, de natuurparel is in de feitelijke situatie niet aanwezig, het plan beoogt een voorbeeldfunctie te vervullen van meervoudig ruimtegebruik en de realisering van de terpen is afhankelijk gesteld van de te realiseren natuur ter plaatse.

In aanvulling hierop voert verweerder aan dat de aanduiding "GHS, subzone natuurparel" destijds in het streekplan is opgenomen naar aanleiding van de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het ontwerp-natuurgebiedsplan. In het vastgestelde natuurgebiedsplan is de begrenzing van de EHS echter zuidelijker gelegd en wordt voor het gebied ten zuiden van de Markiezaatsweg geen natuurdoelstelling meer nagestreefd.

Vaststelling van de feiten

2.5.2. De Afdeling gaat bij haar oordeelsvorming uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.5.3. Op 22 februari 2002 hebben provinciale staten het streekplan vastgesteld.

In hoofdstuk 3 van het streekplan staat op pagina 103 en 104 vermeld, voor zover hier van belang, dat in de natuurparels het "nee-principe" geldt. Uitbreiding van het stedelijk ruimtebeslag is hier uitgesloten, afgezien van beperkte afrondingen van stads- en dorpsranden. Beperkte afrondingen van stads- of dorpsranden, die tot een duidelijke verbetering van de stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteit leiden, zijn toegestaan in de "Agrarische Hoofdstructuur-landschap", subzone RNLE-landschapsdeel".

Op streekplankaart 2 is het gebied dat samenvalt met het zuidelijke deel van het plangebied aangeduid als "GHS-natuur, subzone natuurparel", deels met de aanduiding "in combinatie met water".

In hoofdstuk 5 van het streekplan staat op pagina 145 dat verweerder verplicht is om uitwerkingen in de zin van artikel 4a, tiende lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (oud) vast te stellen voor onder meer de stedelijke regio's. Op pagina 146 staat vermeld dat verweerder bevoegd is om af te wijken van een beleidslijn uit hoofdstuk 3 van dit streekplan in die gevallen waarin de handhaving van de beleidslijn gevolgen zou hebben, die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidslijn te dienen doelen.

2.5.4. Het plangebied ligt in een gebied dat op de streekplankaart is begrensd als stedelijke regio Bergen op Zoom-Roosendaal. Overeenkomstig artikel 4a, tiende lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (oud), hebben provinciale staten van Noord-Brabant in het streekplan regels gegeven volgens welke verweerder het streekplan in zoverre moet uitwerken.

2.5.5. Op 21 december 2004 heeft verweerder het voornoemde uitwerkingsplan vastgesteld.

Op pagina 9 van het uitwerkingsplan staat vermeld dat het uitwerkingsplan bij vaststelling dezelfde status krijgt als het streekplan, waarbij het uitwerkingsplan het streekplan niet als toetsings- en beoordelingskader vervangt maar het op onderdelen nader uitwerkt. In het uitwerkingsplan is deze nadere uitwerking gericht op de verstedelijkingsopgave voor wonen en werken.

In het uitwerkingsplan staat dat indien bepaalde ontwikkelingen een afwijking van het beleid zoals genoemd in het streekplan noodzakelijk maken, dit expliciet in de plantekst is vermeld. Eén en ander houdt in dat het streekplan en het uitwerkingsplan het gezamenlijke toetsings- en ontwikkelingskader zijn voor door de gemeenten te ontwikkelen ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, zelfstandige projecten en structuurvisies.

Op pagina 90 van het uitwerkingsplan staat vermeld dat bij de ontwikkeling van de Zuidelijke stadsrand van Bergen op Zoom middels de strategieën transformatie, integratie stad-land en landschapsontwikkeling een genuanceerde overgang tussen stad en natuur zal worden nagestreefd.

Hiertoe is op de plankaart behorende bij het uitwerkingsplan het gebied ter hoogte van de Augustapolder aangeduid als "te ontwikkelen woongebied", waarbij het gebied ten zuiden van de aanduiding "stedelijke hoofdweg" (de Markiezaatsweg) eveneens is aangeduid als "integratie stad-land" en "ontwikkeling beekdalsysteem". Het gebied ten noorden van de randweg is aangeduid als "transformatie afweegbaar".

Verder staat op pagina 90 dat in de plannen van de gemeente een ontwikkeling in het zuidelijke deel van de Augustapolder is voorgesteld waarbij een vijftal terpen en natuurontwikkeling samengaan. Dit komt voort uit een op 24 augustus 2000 gesloten convenant tussen de gemeente en het Brabants Landschap, mede ondertekend door de provincie, voor de ontwikkeling van dit deel van het plangebied.

Volgens het uitwerkingsplan is bij de opstelling van het streekplan dit deelgebied, gelegen buiten de EHS, in zijn geheel aangeduid als natuurparel. Voor natuurparels geldt ingevolge het beleid in het streekplan het "nee-principe"; uitbreiding van stedelijk ruimtebeslag is daar uitgesloten.

De door de gemeente, in samenwerking met het Brabants Landschap en Waterschap de Brabantse Delta, voorgestelde ontwikkeling is, aldus het uitwerkingsplan, aanvaardbaar nu het nut en de noodzaak zijn aangetoond, het stedenbouwkundig gezien een logische plek is en er geen alternatieven zijn, de natuurparel in de feitelijke situatie niet aanwezig is, het plan een voorbeeldfunctie beoogt te vervullen van meervoudig ruimtegebruik en de realisering van de terpen afhankelijk is gesteld van de te realiseren natuur ter plaatse.

Volgens het uitwerkingsplan wordt dit plan onder afwijking van het streekplan vastgesteld ten aanzien van het aspect dat nieuw stedelijk ruimtebeslag wordt uitgesloten in een natuurparel.

2.5.6. In haar uitspraak van 16 februari 2005, no.200403595/1, (Gst. 2005, 7235, 136) heeft de Afdeling omtrent de in dit streekplan opgenomen afwijkingsbevoegdheid het volgende overwogen.

2.9. (…) Blijkens hoofdstuk 5 van het streekplan is met de beschreven afwijkingsbevoegdheid aangesloten bij de formulering van artikel 4:84 van de Awb.

Dit betekent dat van de hier bedoelde bijzondere omstandigheden slechts sprake kan zijn indien het gaat om omstandigheden die niet reeds in de beleidslijnen van het streekplan zijn verdisconteerd en waarin strikte navolging van een beleidslijn zou leiden tot een uitkomst die Provinciale Staten niet geacht kunnen worden te hebben beoogd.

2.5.7. Op pagina 60 van de bestemmingsplantoelichting wordt ten aanzien van het onderwerp wegverkeer en luchtkwaliteit gesteld dat gezien de te verwachten verkeersintensiteiten er geen problemen zijn (te verwachten) ten aanzien van de luchtkwaliteit.

Verweerder is in zijn besluit niet ingegaan op het Blk.

Toepasselijke wet- en regelgeving

2.5.8. Ingevolge 8, eerste lid, aanhef en onder b, van het Blk nemen bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen voor de luchtkwaliteit ten aanzien van stikstofdioxide kunnen hebben, behoudens voor zover de betrokken wettelijke regeling zich daartegen verzet, uiterlijk op 1 januari 2010 een jaargemiddelde concentratie van 40 microgram per m3 voor stikstofdioxide in acht.

Ingevolge artikel 13, aanhef en onder d, van het Blk nemen bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen voor de luchtkwaliteit ten aanzien van zwevende deeltjes (PM10) kunnen hebben, behoudens voor zover de betrokken wettelijke regeling zich daartegen verzet, uiterlijk met ingang van 1 januari 2005 50 microgram per m3 als vierentwintig-uurgemiddelde concentratie in acht, waarbij geldt dat deze maximaal 35 maal per kalenderjaar mag worden overschreden.

2.5.9. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de planvoorschriften is het plandeel met de bestemming "Stadsuitbreiding: wonen en natuur -(SU/N)-" dat betrekking heeft op de deelgebieden VI, VII en VIII, onder meer bestemd voor wonen, verkeersdoeleinden in de vorm van woonstraten en buurtontsluitingswegen, voet- en fietspaden en parkeerplaatsen, alsmede doeleinden van openbaar nut.

Het oordeel van de Afdeling

2.5.10. De Afdeling stelt voorop dat de door provinciale staten gegeven uitwerkingsregels als bedoeld in overweging 2.5.4. voor de stedelijke regio Bergen op Zoom-Roosendaal geen aanknopingspunten bieden voor een uitwerking die met zich brengt dat het in het streekplan als natuurparel aangeduide gebied ten zuiden van Bergen op Zoom voor stadsuitbreiding kan worden ingericht.

Uit de tekst van het uitwerkingsplan, alsook uit het bestreden besluit blijkt dat het college van gedeputeerde staten het uitwerkingsplan heeft vastgesteld met toepassing van de in dit streekplan vervatte algemene bevoegdheid om van een beleidslijn uit het streekplan af te wijken. Nog afgezien van de vraag of de Wet op de Ruimtelijke Ordening het toelaat om in een uitwerkingsplan af te wijken van een streekplan, is de Afdeling van oordeel dat de in het onderhavige uitwerkingsplan en het bestreden besluit genoemde omstandigheden niet kunnen worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden als bedoeld in hoofdstuk 5 van het streekplan die een afwijking rechtvaardigen van de beleidslijn dat in natuurparels uitbreiding van het stedelijke ruimtebeslag is uitgesloten, behoudens enkele uitzonderingen die hier niet aan de orde zijn. Gelet op de strikte formulering van deze beleidslijn, moet bij de begrenzing van de natuurparel worden geacht te zijn verdisconteerd, dat ook indien de noodzaak daartoe bestaat, geen woningbouw als hier aan de orde op de desbetreffende gronden kan plaatsvinden.

Uit het voorgaande volgt dat de uitwerkingsregels, noch de afwijkingsbevoegdheid ruimte laten voor de vaststelling van een uitwerkingsplan dat stadsuitbreiding in de natuurparel ten zuiden van Bergen op Zoom mogelijk maakt. Aan het uitwerkingsplan, voor zover door verweerder van toepassing geacht op het plandeel dat betrekking heeft op de deelgebieden VI, VII en VIII, moet derhalve thans voorbij worden gegaan. Hieruit volgt dat verweerder het bestreden plandeel uitsluitend diende te toetsen aan het streekplan. Nu vaststaat dat het plan in strijd is met het streekplan en gelet op het vorengaande onvoldoende redenen voor afwijking daarvan zijn aangevoerd, is het bestreden besluit in strijd met artikel 4a, tiende lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (oud) genomen.

2.5.11. Gelet op overweging 2.5.7., stelt de Afdeling vast dat geen onderzoek is verricht naar de gevolgen van het plan voor de jaargemiddelde concentratie voor stikstofdioxide en zwevende deeltjes (PM10). Evenmin is onderzocht of kan worden voldaan aan normen voor de uurgemiddelde concentratie en de vierentwintig-uurgemiddelde concentratie voor respectievelijk stikstofdioxide en zwevende deeltjes (PM10). Gelet op de aard en omvang van het plan had een onderzoek naar de luchtkwaliteit niet achterwege mogen worden gelaten. Hieruit volgt dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.

2.5.12. Gezien de overwegingen 2.5.10. en 2.5.11. is het beroep van [appellanten sub 1], voor zover ontvankelijk, reeds hierom in zoverre gegrond. Ook het beroep van Benegora is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient derhalve voor zover het betreft de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Stadsuitbreiding: wonen en natuur -(SU/N)-" dat betrekking heeft op de deelgebieden VI, VII en VIII wegens strijd met artikel 4a, tiende lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (oud) en artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht vernietigd te worden.

Gelet hierop behoeven de overige bezwaren van [appellanten sub 1] gericht tegen voornoemd plandeel dat betrekking heeft op de deelgebieden VII en VIII geen verdere bespreking.

Artikel 10, lid 3.3.C, van de planvoorschriften

Het standpunt van [appellanten sub 1]

2.6. Appellanten stellen onder meer dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan artikel 10, lid 3.3.C., van de planvoorschriften. Daartoe stellen zij dat dit artikellid tegenstrijdig is met hetgeen verweerder inzake artikel 10, eerste lid, van de planvoorschriften heeft opgemerkt.

Het standpunt van verweerder

2.6.1. Verweerder acht artikel 10, lid 3.3.C., van de planvoorschriften niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening en heeft dit artikellid goedgekeurd. Op pagina 16 van het besluit staat dat verweerder goedkeuring onthoudt aan artikel 10, eerste lid, onder b (bijzondere doeleinden), c (dienstverlenende activiteiten), d (detailhandel en horeca), en f (kleinschalige bedrijfsactiviteiten categorie 1 en 2), aangezien deze doeleinden volgens verweerder niet passend zijn in een gebied dat bestemd is voor wonen en natuur. Bij wijze van uitzondering acht verweerder kleinschalige bedrijfsactiviteiten binnen deelgebied VIII wel passend, maar dit is in de voorschriften niet tot uitdrukking gebracht, aldus verweerder. In artikel 10, lid 3.3.C., van de planvoorschriften is enkel een vrijstellingsbevoegdheid opgenomen waarvan verweerder van mening is dat deze zich niet verhoudt met het rechtstreeks toelaten van voornoemde activiteiten in dit deelgebied.

Op pagina 24 van het besluit acht verweerder de in artikel 10, lid 3.3.C., van de planvoorschriften opgenomen vrijstellingsbevoegdheid binnen deelgebied VIII aanvaardbaar, nu hiertegen rechtsbeschermingmogelijkheden openstaan.

Toepasselijke planvoorschriften

2.6.2. Ingevolge artikel 10, lid 3.3.C, van de planvoorschriften is, met vrijstelling van burgemeester en wethouders, een medegebruik van de bedrijfseenheden toegestaan voor bedrijfsactiviteiten als genoemd in de categorieën 1 en 2 van de bij deze voorschriften behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, of indien zij niet voorkomen in deze lijst gelijkwaardig zijn aan deze categorie 1 en 2 bedrijfsactiviteiten.

Het oordeel van de Afdeling

2.6.3. Blijkens zijn besluit acht verweerder de rechtstreekse toelaatbaarheid van kleinschalige bedrijfsactiviteiten binnen deelgebied VIII, anders dan binnen de deelgebieden VI en VII, wel passend. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het rechtstreeks toelaten van bedoelde activiteiten niet strookt met het opnemen van een vrijstellingsbevoegdheid voor dezelfde activiteiten. Gelet hierop valt niet in te zien waarom verweerder de in artikel 10, lid 3.3.C, van de planvoorschriften opgenomen vrijstellingsbevoegdheid aanvaardbaar heeft geacht, onder verwijzing naar het feit dat hiertegen rechtsbeschermingmogelijkheden openstaan.

Op grond van het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering. Dit onderdeel van het beroep van [appellanten sub 1] is gegrond, zodat het bestreden besluit voor zover het betreft de goedkeuring van artikel 10, lid 3.3.C., van de planvoorschriften wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.

Het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden -(V)-"

Het standpunt van Benegora

2.7. Benegora stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden -(V)-". Zij voert daartoe aan dat bij de uitgevoerde verkeersberekeningen voor de Markiezaatsweg rekening is gehouden met de realisering van Fun City. Nu de voorgenomen bouw van Fun City niet doorgaat, zijn de verkeersberekeningen niet meer relevant, aldus Benegora.

Het standpunt van verweerder

2.7.1. Verweerder heeft het plan in zoverre niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het plan op dit punt goedgekeurd. Hij voert hiertoe aan dat bij de verkeersberekeningen rekening is gehouden met de te verwachten verkeerseffecten van Fun City.

Vaststelling van de feiten

2.7.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.7.3. Op pagina 6 van het akoestische onderzoek dat als bijlage 3 bij het bestemmingsplan is gevoegd, zijn de verkeersintensiteiten vermeld. Deze intensiteiten zijn gebaseerd op het verkeersmodel van de gemeente Bergen op Zoom van juni 2004. Voor het jaar 2015 wordt voor de Markiezaatsweg, voor de verschillende weggedeelten, uitgegaan van een verkeersintensiteit van ongeveer 14.000 tot 20.000 motorvoertuigen per etmaal. Hierbij is onder meer rekening gehouden met de ontwikkeling van Fun City.

2.7.4. Op pagina 14 van het deskundigenbericht staat vermeld dat de ontwikkeling van Fun City onzeker is, maar dat aan de locatie een recreatieve bestemming is toegekend.

Het oordeel van de Afdeling

2.7.5. De Afdeling overweegt dat verweerder in redelijkheid rekening heeft kunnen houden met de verwachte verkeersintensiteiten volgens het gemeentelijke verkeersmodel voor de Markiezaatsweg. Daarbij acht de Afdeling van belang dat aan de beoogde locatie van Fun City reeds een recreatieve bestemming is toegekend, zodat de ontwikkeling van een andere recreatieve functie met verkeersaantrekkende werking mogelijk is.

Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In hetgeen Benegora heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. Het beroep van Benegora is in zoverre ongegrond.

Het beroep van IVN e.a.

Het standpunt van appellanten

2.8. IVN e.a. stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan artikel 23, eerste lid, aanhef en onder g, van de planvoorschriften. Zij voeren hiertoe aan dat de in dit voorschrift opgenomen wijzigingsbevoegdheid onvoldoende objectief begrensd is.

Voorts voeren zij bezwaren aan tegen de bij de vaststelling aangebrachte wijziging van het plan voor zover daarbij een aanvullend veldonderzoek flora en fauna in de zuidelijke stadsrand (Augustapolder) aan bijlage 5 is toegevoegd en de landschaps- en natuurontwikkelingsvisie als bijlage 6 is toegevoegd.

Het standpunt van verweerder

2.8.1. Verweerder stelt dat de door appellanten ingebrachte bedenkingen geen betrekking hebben op onderdelen van het plan die door de gemeenteraad bij de vaststelling zijn gewijzigd. Om die reden heeft verweerder de bedenkingen van appellanten buiten beschouwing gelaten.

Het oordeel van de Afdeling

2.8.2. Vaststaat dat appellanten niet binnen de in artikel 23, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening gestelde termijn een zienswijze tegen het ontwerp-plan hebben ingebracht bij de gemeenteraad. Derhalve konden de bedenkingen zich alleen richten tegen de bij vaststelling gewijzigde planonderdelen.

De Afdeling overweegt dat verweerder in zijn besluit ten onrechte de bedenking van appellanten, voor zover die zich richt tegen het bij de vaststelling van het plan gewijzigde artikel 23, eerste lid, aanhef en onder g, van de planvoorschriften, buiten beschouwing heeft gelaten. Hierbij heeft de Afdeling in aanmerking genomen dat gebleken is dat IVN e.a. deze bedenking tijdig hebben ingediend, te weten in de brief van 25 november 2004 waarvan IVN e.a. hebben verzocht deze in te lassen in het bedenkingengeschrift van 28 december 2004.

Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van IVN e.a. is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in zoverre dient te worden vernietigd.

2.8.3. Met betrekking tot de bezwaren van appellanten tegen het aanvullende veldonderzoek en de landschap- en natuurontwikkelingsvisie Dal van de Molenbeek overweegt de Afdeling dat deze stukken voorzien in een nadere aanvulling op de plantoelichting. Nu de plantoelichting geen onderdeel uitmaakt van het plan en daaraan derhalve geen juridische betekenis toekomt, behoefde verweerder in bedoelde bezwaren, wat daarvan ook zij, geen aanleiding te zien goedkeuring aan enig onderdeel van het plan te onthouden.

Het beroep van IVN e.a. is in zoverre ongegrond.

Proceskostenveroordeling

2.9. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten van Benegora en IVN e.a. te worden veroordeeld.

Wat betreft [appellanten sub 1] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van [appellanten sub 1] niet-ontvankelijk voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden -(V)-", het plandeel met de bestemming "Stadsuitbreiding: uit te werken -(SU)-" dat betrekking heeft op deelgebied IV, het plandeel met de bestemming "Stadsuitbreiding: wonen en natuur -(SU/N)-" dat betrekking heeft op deelgebied VI, en de aanduiding "veiligheidszone spoor";

II. verklaart het beroep van [appellanten sub 1], voor zover ontvankelijk, geheel, en de beroepen van Benegora en IVN e.a. gedeeltelijk gegrond;

III. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 3 mei 2005, no. 1033291, voor zover het betreft de goedkeuring van:

a. het plandeel met de bestemming "Stadsuitbreiding: wonen en natuur -(SU/N)-" dat betrekking heeft op de deelgebieden VI, VII en VIII;

b. artikel 10, lid 3.3.C., van de planvoorschriften en

c. artikel 23, eerste lid, aanhef en onder g, van de planvoorschriften;

IV. verklaart de beroepen van Benegora en IVN e.a. voor het overige ongegrond;

V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij Benegora en IVN e.a. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 82,18 (zegge: tweeëntachtig euro en achttien cent); het bedrag dient als volgt door de provincie Noord-Brabant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald:

- aan Benegora: een bedrag van € 54,71 (zegge: vierenvijftig euro en eenenzeventig cent);

- aan IVN e.a.: een bedrag van € 27,47 (zegge: zevenentwintig euro en zevenenveertig cent);

VI. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) voor [appellanten sub 1], € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) voor Benegora en € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) voor IVN e.a. vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.

w.g. Kosto w.g. Kooijman
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2006

177-461.