Uitspraak 200607744/2


Volledige tekst

200607744/2.
Datum uitspraak: 22 november 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in de zaken nos. AWB 06/1324, 06/1513 en 06/768 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond van 13 september 2006 in het geding tussen:

verzoeker

en

het college van burgemeester en wethouders van Venray.

1. Procesverloop

Bij besluit van 29 juni 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Venray (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning eerste fase verleend voor het bouwen van een kinderdagverblijf met woning op het perceel, plaatselijk bekend [locatie] te Venray.

Bij besluit van 14 maart 2006 heeft het college het door verzoeker daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 13 september 2006, verzonden op 14 september 2006, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het door verzoeker gemaakte bezwaar tegen het besluit van
29 juni 2005 alsnog niet-ontvankelijk verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief van 20 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen op 24 oktober 2006, hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 november 2006, waar verzoeker, in persoon en bijgestaan door mr. R. Kinderdijk, en het college, vertegenwoordigd door J. Zanders, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is vergunninghouder, in persoon, als belanghebbende daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Verzoeker betoogt in hoofdzaak dat het bouwplan zijn bedrijfsvoering zal belemmeren. Zijn verzoek strekt ertoe de bouw van het kinderdagverblijf en de woning stil te leggen in afwachting van de uitspraak in de bodemprocedure.

2.3. Ter zitting is gebleken dat de bouw nagenoeg voltooid is. In hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht is bovendien onvoldoende grond te vinden voor de verwachting dat de verleende bouwvergunning niet in stand zal blijven in de bodemprocedure. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat, naar het college ter zitting onweersproken heeft gesteld, de Provinciale Commissie Gemeentelijke Plannen haar instemming heeft betuigd met de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan. Voorts is van belang dat het bouwplan niet binnen een vastgestelde geluidscontour is voorzien.

2.4. Onder die omstandigheden bestaat geen aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorziening. Het verzoek dient te worden afgewezen.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Hanrath
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2006

392