Uitspraak 200606965/2


Volledige tekst

200606965/2.
Datum uitspraak: 22 november 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[verzoekers], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in de zaken nos. 06/2872, 06/2873, 06/3133, 06/2874, 06/3169, 06/3006 en 06/2875 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 27 juni 2006 in het geding tussen:

verzoekers

en

het college van burgemeester en wethouders van Breda.

1. Procesverloop

Bij besluit van 1 september 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Breda (hierna: het college) aan Stichting NHTV Internationale Hoge School Breda (hierna: vergunninghoudster) bouwvergunning verleend voor het uitbreiden en renoveren van een schoolgebouw op het perceel, plaatselijk bekend Sibeliuslaan 13 te Breda.

Bij besluit van 27 april 2006 heeft het college het door verzoekers daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 juni 2006, verzonden op 10 augustus 2006, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd met instandlating van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit.

Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 20 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 19 oktober 2006.
Bij brief van 10 oktober 2006, bij de Raad van State ingekomen op 11 oktober 2006, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 november 2006, waar verzoekers, in de personen van [gemachtigden] en bijgestaan door mrs. J. van Baaren en N. Kolthof, beide advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. R.M.J.F. Meeuwis, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghoudster, als belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. M.P. Wolf, advocaat te Breda, [lid] van het college van bestuur, en ing. M. van Brandwijk en T. van Sambeeck MEM, beide medewerkers van vergunninghoudster, daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Nu vast staat dat het hoger beroep van in elk geval een aantal verzoekers ontvankelijk is, zal de Voorzitter in het kader van deze procedure afzien van een onderzoek naar de ontvankelijkheid van iedere verzoeker afzonderlijk.

2.3. Hetgeen verzoekers hebben aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de bouwvergunning niet mocht worden verleend. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.

2.4. Door verzoekers is betoogd dat in de buurt thans reeds sprake is van parkeer- en verkeersoverlast ten gevolge van de school. Hun verzoek is ingegeven door de vrees voor toeneming van die overlast ten gevolge van het bouwplan.

Zoals de Afdeling reeds meermalen heeft uitgesproken dient bij de beoordeling of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen rekening te worden gehouden met de toeneming van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. Een eventueel bestaand tekort aan parkeerplaatsen dient derhalve buiten beschouwing te blijven. Ter zitting is door vergunninghoudster te kennen gegeven dat het bouwplan voorziet in renovatie en modernisering van een gedeelte van het schoolgebouw en dat daarmee geen toeneming van het aantal studenten is beoogd. Verzoekers hebben daartegenover niet aannemelijk gemaakt dat ten gevolge van het bouwplan een intensivering van het gebruik van de school te verwachten is met een toeneming van parkeer- en verkeersoverlast in de omgeving tot gevolg. Overigens is niet gebleken dat in de omgeving van de school een tekort is aan parkeerplaatsen. De bij het verzoekschrift overgelegde foto's, waaruit zou blijken dat in de huidige situatie veel studenten hun auto in de buurt parkeren, tonen geen situaties waarin wordt geparkeerd op plaatsen waar dat op grond van de wegenverkeerwetgeving verboden is, dan wel op aan de buurtbewoners toebehorende gronden.

2.5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Hanrath
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2006

392