Uitspraak 201005387/1/H1


Volledige tekst

201005387/1/H1.
Datum uitspraak: 26 januari 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Amersfoort,

tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 19 april 2010 in zaak nr. 09/387 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort.

1. Procesverloop

Bij besluit van 7 augustus 2008 heeft het college aan [vergunninghouder] vrijstelling en lichte bouwvergunning verleend voor het uitbreiden van de woning aan de achtergevel op het perceel [locatie] te Amersfoort (hierna: het perceel).

Bij besluit van 22 december 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 19 april 2010, verzonden op 22 april 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 juni 2010, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 december 2010, waar [appellant] is verschenen. Voorts is daar gehoord [vergunninghouder].

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet, zoals dat luidde ten tijde van het besluit op bezwaar, moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien de aanvraag en de daarbij overgelegde gegevens naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk maken dat het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120.

Ingevolge het derde lid, aanhef en onder a, is op de lichte bouwvergunning het eerste lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat onderdeel a van dat lid slechts van toepassing is voor zover de voorschriften die in dat onderdeel zijn bedoeld, betrekking hebben op constructieve veiligheid.

Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning (hierna: Biab), voor zover hier van belang, in samenhang gelezen met paragrafen 1.4 en 1.2.3 van de bijlage bij het Biab, verstrekt de aanvrager bij een aanvraag om een lichte bouwvergunning, voor zover die gegevens en bescheiden naar het oordeel van burgemeester en wethouders nodig zijn om aannemelijk te maken dat het desbetreffende bouwen voldoet aan de bij of krachtens de wet voor dat bouwen geldende eisen, de gegevens en bescheiden ten behoeve van toetsing aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2003 met betrekking tot constructieve veiligheid.

In paragraaf 1.2.3 van de voornoemde bijlage staan als gegevens en bescheiden ten behoeve van toetsing aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2003 met betrekking tot constructieve veiligheid vermeld, de gegevens en bescheiden waaruit blijkt dat het bouwwerk voldoet aan de gestelde eisen in relatie tot belastingen en belastingcombinaties (sterkte en stabiliteit) en de uiterste grenstoestand van alle (te wijzigen) constructieve delen van het bouwwerk alsmede van het bouwwerk als geheel en de gestelde eisen in relatie tot de uiterste grenstoestand van de bouwconstructie en onderdelen van de bouwconstructie, kwaliteitsverklaringen en CE-markeringen als bedoeld in paragraaf 1.4 van het Bouwbesluit 2003 en gegevens en bescheiden ten behoeve van een beroep op de gelijkwaardigheid, bedoeld in artikel 1.5 van het Bouwbesluit 2003.

Ingevolge artikel 4, tweede lid, van het Biab in samenhang gelezen met paragraaf 1.5, onderdeel 1, onder a, van de bijlage, behoeft de aanvrager van een lichte bouwvergunning de gegevens en bescheiden met betrekking tot belastingen en belastingcombinaties (sterkte en stabiliteit) en de uiterste grenstoestand van alle (te wijzigen) constructieve delen van het bouwwerk alsmede van het bouwwerk als geheel, voor zover het niet de hoofdlijn van de constructie dan wel het constructieprincipe betreft, eerst uiterlijk drie weken voor de aanvang van de desbetreffende bouwwerkzaamheden te verstrekken. Wanneer de aanvrager daaraan toepassing geeft, geven burgemeester en wethouders in de bouwvergunning aan welke gegevens en bescheiden het betreft.

2.2. Voor het bouwplan is een lichte bouwvergunning vereist. Het college heeft aan de bouwvergunning onder meer het voorschrift verbonden dat voor de constructieve onderdelen die een dragende en/of stabiliserende functie hebben, minimaal drie weken voor met het betreffende onderdeel wordt begonnen, alsnog berekeningen en tekeningen in tweevoud ter beoordeling bij het bouwtoezicht worden ingediend en heeft voorts aan de bouwvergunning het voorschrift verbonden dat met de uitvoering van die onderdelen van het werk, waarvan de gegevens alsnog ter beoordeling moeten worden overgelegd, niet wordt begonnen voordat goedkeuring is verkregen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aanvraag en de daarbij overgelegde gegevens naar zijn oordeel aannemelijk maken dat het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit die betrekking hebben op constructieve veiligheid.

2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat bij de bouwaanvraag ingevolge het Biab vereiste gegevens ontbraken die essentieel waren voor de beoordeling van de constructieve veiligheid van het bouwplan en het college zonder deze gegevens niet op de aanvraag heeft kunnen besluiten.

2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 31 maart 2010 in zaak nr. 200907785/1/H1) volgt uit het enkele feit dat niet is voldaan aan de indieningsvereisten, zoals gesteld bij het Biab, niet dat de bouwvergunning om die reden niet in stand kan blijven. Hoewel het aan het college is om te beoordelen of voldoende gegevens en bescheiden bij de aanvraag zijn ingediend, kon het college echter voor de toetsing of het bouwplan niet in strijd is met de voorschriften van het Bouwbesluit die betrekking hebben op constructieve veiligheid in dit geval niet slechts afgaan op de met de bouwaanvraag en de daarbij behorende bouwtekeningen en foto's ter beschikking gestelde gegevens. Bij de vraag of voldaan was aan de eisen van constructieve veiligheid diende in ieder geval duidelijkheid te bestaan over de hoofdlijn van de constructie en het constructieprincipe van het bouwwerk. De bouwaanvraag en de daarbij behorende bouwtekeningen en foto's boden onvoldoende duidelijkheid over de aard van de constructie van het bouwwerk en verschaften geen informatie over de situatie ten opzichte van het belendende perceel van [appellant], terwijl [appellant] in bezwaar op de omstandigheid had gewezen dat tegen zijn uitbouw wordt aangebouwd. Het college heeft zich in dit geval dan ook niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het over voldoende gegevens en bescheiden beschikte om een besluit op de aanvraag te kunnen nemen en heeft bij de toetsing van de bouwaanvraag derhalve niet aan de eisen van zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb voldaan. Hier doet niet aan af dat het college aan de bouwvergunning voorschriften heeft verbonden met betrekking tot de later in te dienen gegevens over de constructieve veiligheid. Bij gebreke aan duidelijkheid over de aard van de constructie had het college de aanvrager om nadere gegevens en bescheiden dienen te verzoeken. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Het betoog slaagt.

2.4. Hetgeen [appellant] voor het overige heeft aangevoerd behoeft geen bespreking meer.

2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit op bezwaar van 22 december 2008, wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht vernietigen. Het college dient met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar van [appellant] te beslissen.

2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 19 april 2010 in zaak nr. 09/387;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort van 22 december 2008, kenmerk DIA/JZ/BZW.08.0139.001/2956638;

V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 369,00 (zegge: driehonderdnegenenzestig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.

w.g. Offers w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2011

17-580.