Uitspraak 200906756/1/R3


Volledige tekst

200906756/1/R3.
Datum uitspraak: 19 januari 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1A], [appellant sub 1B], [appellant sub 1C], [appellante sub 1D], [appellant sub 1E], [appellant sub 1F], [appellante sub 1G] en [appellant sub 1H] (hierna: [appellant sub 1] en anderen), wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],

en

de raad van de gemeente Dantumadeel,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 1 juli 2009 heeft de raad het bestemmingsplan
"De Westereen-east" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 september 2009, [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 september 2009, en [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 september 2009, beroep ingesteld.
[appellant sub 1] en anderen hebben hun beroep aangevuld bij brief van 13 oktober 2009.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
De raad heeft zijn zienswijze daarop naar voren gebracht.

De raad en [appellant sub 1F], [appellante sub 1G] en [appellant sub 1H] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 november 2010, waar [appellant sub 1F], [appellante sub 1G] en [appellant sub 1H], vertegenwoordigd door mr. D. van der Wal, advocaat te Buitenpost, [appellanten sub 2], en de raad, vertegenwoordigd door R. de Boer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting verschenen [belanghebbende], vertegenwoordigd door J. Dantuma en W. Stienstra, en de vereniging De Westereender keaplju, vertegenwoordigd door G.J. Rozendal.

2. Overwegingen

2.1. Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor het gebied ten oosten van Zwaagwesteinde. Tevens voorziet het plan in de aanleg van een ontsluitingsweg, een woongebied van 112 woningen, een aantal centrumfuncties langs de rand van de dorpskern en een uitbreiding van het bedrijventerrein aan de Rozenlaan. Het plangebied wordt begrensd door waterloop de Swadde aan de zuidzijde en de Voorstraat aan de noordzijde.

Ontvankelijkheid

2.2. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat [appellant sub 1A], [appellant sub 1B], [appellant sub 1C], [appellante sub 1D] en [appellant sub 1E], die woonden aan de Rozenlaan in het plangebied, inmiddels zijn verhuisd. Ook overigens is gesteld noch gebleken dat zij nog belang hebben bij een uitspraak van de Afdeling. Gelet hierop is aan het beroep van [appellant sub 1] en anderen, voor zover dat is ingesteld namens [appellant sub 1A], [appellant sub 1B], [appellant sub 1C], [appellante sub 1D] en [appellant sub 1E] het procesbelang komen te ontvallen. Het beroep van [appellant sub 1] en anderen, voor zover dat is ingesteld namens [appellant sub 1A], [appellant sub 1B], [appellant sub 1C], [appellante sub 1D] en [appellant sub 1E] is niet-ontvankelijk.

Het beroep van [appellant sub 1] en anderen, voor zover dat is ingesteld namens [appellant sub 1F], [appellante sub 1G] en [appellant sub 1H] (hierna: [appellant sub 1F] en anderen)

Uitbreiding bedrijventerrein

2.3. [appellant sub 1F] en anderen voeren aan dat de behoefte aan de uitbreiding van het bedrijventerrein niet is aangetoond. Mondelinge toezeggingen van belangstellende ondernemers achten [appellant sub 1F] en anderen in dit verband onvoldoende.

Voorts stellen zij dat de voorziene uitbreiding van het bedrijventerrein niet in overeenstemming is met een door de Sociaal Economische Raad opgestelde ladder voor nieuwe bedrijventerreinen (hierna: SER-ladder). Hiertoe voeren zij aan dat niet is bezien of het gebrek aan ruimte voor bedrijvigheid kan worden opgelost door bestaande leegstaande bedrijfsgebouwen in gebruik te nemen. In dit verband wijzen [appellant sub 1F] en anderen op diverse bedrijfsgebouwen die momenteel leeg staan. Ook kan het industrieterrein in het naburige dorp Veenwouden worden uitgebreid.

[appellant sub 1F] en anderen wijzen er voorts op dat de uitbreiding van het bedrijventerrein is bedoeld om bedrijven die zijn gevestigd in de kern Zwaagwesteinde de mogelijkheid te bieden om te verhuizen naar de gronden waar de uitbreiding van het bedrijventerrein is voorzien. Volgens hen moet daarom in de planregels een bepaling worden opgenomen over de herkomst van de bedrijven die daar zijn toegelaten.

2.3.1. In de plantoelichting is vermeld dat 23 bedrijven positief hebben gereageerd op een enquête naar de interesse voor vestiging op de voorziene uitbreiding van het bedrijventerrein. Uit een kaart van het plangebied van 2 september 2008 die bij het deskundigenbericht is gevoegd, volgt dat voor het merendeel van de kavels reeds een optie is verkocht en dat over het overige deel van de kavels onderhandelingen gaande zijn of wordt gewacht op een reactie van een bedrijf op een aanbod van het gemeentebestuur. Gelet hierop heeft de raad aannemelijk gemaakt dat voldoende behoefte bestaat aan de voorziene uitbreiding van het bedrijventerrein.

2.3.2. Voorts heeft de raad ter zitting toegelicht dat de belangstelling voor nieuwe bedrijfsgebouwen groter is dan het aanbod aan bestaande leegstaande bedrijfsgebouwen. Verder heeft de raad ter zitting verklaard dat een woonbestemming zal worden toegekend aan een deel van de bedrijfslocaties dat zal vrijkomen binnen de kern Zwaagwesteinde en dat voor een deel van deze locaties belangstelling bestaat van andere bedrijven. Daarnaast is het bedrijventerrein in Veenwouden volgens het deskundigenbericht met name geschikt voor bedrijven in een zwaardere milieucategorie. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1F] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de uitbreiding van het bedrijventerrein in overeenstemming is met de uitgangspunten uit de SER-ladder die de raad heeft overgenomen en als eigen beleid hanteert.

2.3.3. De herkomst van bedrijven is in het algemeen bij het reguleren van het gebruik van gronden voor bedrijfsdoeleinden niet planologisch relevant. In de uitspraak van de Afdeling van 28 januari 2009, nr. 200708244/1, is overwogen dat een goede ruimtelijke ordening met zich kan brengen dat bij het inrichten van een bedrijventerrein de opvangfunctie van het terrein wordt gewaarborgd ten einde knelpunten elders op te lossen. Dit kan op verschillende wijzen plaatsvinden. In voorkomende gevallen kan zich een situatie voordoen waarvoor een herkomstregeling in het bestemmingsplan kan worden opgenomen. Hieruit kan echter niet worden afgeleid dat de raad in deze situaties ook verplicht is om een herkomstbepaling op te nemen. Bovendien heeft de raad ter zitting toegelicht dat de uitbreiding van het bedrijventerrein niet alleen is bedoeld voor bedrijven die zijn gevestigd in de kern Zwaagwesteinde en die geen uitbreidingsmogelijkheden hebben op hun huidige locatie vanwege een gebrek aan ruimte of vanwege belemmeringen uit milieuoogpunt, maar ook voor startende bedrijven of voor bedrijven uit andere gemeenten in de regio. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat om een bepaling over de herkomst van de bedrijven in de planregels op te nemen.

Verkeer

2.4. [appellant sub 1F] en anderen voeren aan dat het plan ten onrechte voorziet in verkeersaantrekkende ontwikkelingen in een gebied dat slecht bereikbaar is en waarvan de wegen een verkeerstoename niet kunnen verwerken. Zij betwijfelen of gebruik zal worden gemaakt van de aan te leggen oostelijke ontsluitingsweg.

2.4.1. Volgens het deskundigenbericht wordt de kern Zwaagwesteinde in de huidige situatie aan de noordzijde ontsloten via de Voorstraat. Vanaf de Voorstraat is het centrum bereikbaar via de Kerkstraat of de Verlengde Stationsstraat. Beide straten sluiten aan op de Schoolstraat. In het verlengde van de Schoolstraat ligt de Noorderstationsstraat. Volgens de plantoelichting is de verkeersfunctie van deze wegen moeilijk te verenigen met de nagestreefde verblijfsfunctie. Aanpassingen in de verkeersstructuur worden daarom noodzakelijk geacht, vooral gezien de ontwikkelingen in het plangebied en het centrum. Met de aanleg van de oostelijke ontsluitingsweg wordt beoogd om de verkeersdruk op de genoemde kwetsbare routes te verminderen door de verkeersstromen naar de nieuwe infrastructuur aan de rand van de kern te leiden. Daarnaast wordt beoogd om de bereikbaarheid van het centrum en de bedrijventerreinen te verbeteren en de nieuwe woongebieden en recreatieve voorzieningen op een adequate manier te ontsluiten. Uit het verkeersmodel volgt dat de verkeersintensiteit op met name de Noorderstationsstraat en de Verlengde Stationsstraat zal verminderen. [appellant sub 1F] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het verkeersmodel onzorgvuldig is of anderszins onjuistheden bevat en daarmee evenmin aannemelijk gemaakt dat de verkeerstoename vanwege de voorziene ontwikkelingen zal leiden tot een onaanvaardbare verkeersoverlast op de wegen in de kern Zwaagwesteinde.

Voor de vrees van [appellant sub 1F] en anderen dat het verkeer geen gebruik zal gaan maken van de oostelijke ontsluitingsweg ziet de Afdeling onvoldoende grond. Hiertoe wordt overwogen dat verkeersmaatregelen kunnen worden getroffen om het gebruik van de kwetsbare routes te ontmoedigen en het gebruik van de nieuwe ontsluitingsweg te bevorderen.

Nationaal landschap de Noordelijke Wouden

2.5. [appellant sub 1F] en anderen voeren aan dat het plangebied volgens de "Nota Ruimte, ruimte voor ontwikkeling" (hierna: Nota Ruimte) ligt in het nationaal landschap de Noordelijke Wouden. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn hier mogelijk, mits de landschappelijke kernkwaliteiten worden behouden of versterkt. Volgens [appellant sub 1F] en anderen leidt de verwezenlijking van het plan tot aantasting van de kernkwaliteiten van het landschap, de elzensingels en houtwallen. Zij betogen dat onvoldoende belang is gehecht aan het behoud van de elzensingels van het nationaal landschap, omdat de raad ten onrechte niet heeft bezien of het plangebied zo kan worden ingericht dat de elzensingels die in het plangebied aanwezig zijn, kunnen worden behouden. Volgens [appellant sub 1F] en anderen is het verzekeren van de compensatie van deze elzensingels door verkoopcontracten onvoldoende. Zij stellen dat het gemeentebestuur geen garantie kan geven dat de compensatie zal worden uitgevoerd als de gemeente geen eigenaar blijft van de gronden, en dat evenmin vaststaat dat financiële middelen beschikbaar zijn voor de compensatie.

2.5.1. In de Nota Ruimte wordt ten aanzien van nationale landschappen uitgegaan van behoud en versterking van de landschappelijke kernkwaliteiten.

Het beleid uit de Nota Ruimte is voor het nationale landschap de Noordelijke Wouden vertaald in het Streekplan Fryslân 2007 (hierna: het streekplan).

In paragraaf 2.7.4. van het streekplan is vermeld dat wordt uitgegaan van versterking, ontwikkeling en benutting van de natuur- en landschapskwaliteiten van het nationaal landschap. Het combineren van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen met behoud en versterking van de aanwezige bijzondere landschappelijke kwaliteiten wordt in voornoemde paragraaf als een ontwerpopgave gezien. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen gebieden in of buiten de nationale landschappen. Dit betekent dat in de nationale landschappen ruimte is voor onder meer de opvang van de plaatselijke woningbehoefte en lokale en regionale bedrijvigheid, dit alles binnen de landschappelijke kernkwaliteiten van het gebied. Als uitgangspunt geldt dat de kernkwaliteiten per landschapstype richtinggevend zijn voor verdere ruimtelijke ontwikkelingen. De kernkwaliteiten van de Noordelijke Wouden zijn de kleinschalige en fijnmazige elzensingel- en houtwallenstructuur, het aanwezige reliëf van pingoruïnes en dijkwallen en de opstrekkende strokenverkaveling met gevarieerde lengte-breedte verhoudingen van gemiddeld 4:1 tot 5:1.

2.5.2. Ter zitting heeft de raad bevestigd dat hij het provinciale beleid dat betrekking heeft op het nationaal landschap de Noordelijke Wouden onderschrijft en als gemeentelijk beleid heeft toegepast bij de vaststelling van het plan.

2.5.3. Volgens de groenvisie De Westereen-east Groenvisie van november 2009 van de gemeente Dantumadeel zullen onder meer elzensingels en houtwallen moeten worden verwijderd om de voorziene ontwikkelingen mogelijk te maken. In de groenvisie is vermeld welke elzensingels en houtwallen worden behouden en waar in het plangebied nieuwe elzensingels en houtwallen zullen worden geplant. Volgens dit inrichtingsvoorstel zullen meer elzensingels en houtwallen worden geplant dan zullen worden gekapt. Voorts is in het behoud en de aanleg van elzensingels en houtwallen in het plan voorzien met de bestemming "Groenvoorzieningen" en het aanlegvergunningenstelsel dat in de planregels bij elke bestemming is opgenomen, op grond waarvan het verboden is zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en wethouders houtsingels te rooien en te kappen. Een vergunning mag slechts worden verleend indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het besloten karakter en de daarbij behorende opstrekkende kavelstructuur. Voorts heeft de raad ter zitting bevestigd dat overeenkomstig het vermelde op pagina 18 van de Groenvisie en landschappelijke inpassing De Westereen-east van januari 2010 in de verkoopvoorwaarden van de bedrijfsgronden wordt opgenomen dat erfafscheidingen zorgvuldig moeten worden vormgegeven. Gelet op het voorgaande heeft de raad voldoende voorzien in compensatie voor de elzensingels en houtwallen die zullen worden gekapt en is het standpunt van de raad dat het plan past binnen de landschappelijke kernkwaliteiten niet onredelijk.

In hetgeen [appellant sub 1F] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling voorts geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid een groter gewicht heeft mogen toekennen aan de realisering van het plan met compensatie voor de elzensingels en houtwallen die zullen worden gekapt, dan aan het behoud van alle aanwezige elzensingels en houtwallen die in het plangebied aanwezig zijn.

Flora en fauna

2.6. [appellant sub 1F] en anderen betogen dat de onderzoeken naar de flora en fauna in het plangebied onzorgvuldig zijn uitgevoerd. In dit verband voeren zij aan dat het bureau dat de onderzoeken in opdracht van het gemeentebestuur heeft uitgevoerd, niet objectief is. Ook zijn bij de woning Rozenlaan 123 geen onderzoekers ter plaatse geweest. [appellant sub 1F] en anderen stellen voorts dat ten onrechte niet alle diersoorten die voorkomen in het gebied rond de Rozenlaan bij de onderzoeken zijn betrokken, met name niet de aanwezigheid van roofvogels. Ook moet de aanwezigheid van libelles nog in kaart worden gebracht.

2.6.1. Ten behoeve van de vaststelling van het plan zijn vier onderzoeken naar de natuurwaarden in het plangebied verricht. De resultaten van het eerste onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Advies Flora- en faunawet Zwaagwesteinde-Oost" van 10 maart 2006 van BügelHajema Adviseurs. Naar aanleiding daarvan is het rapport "Ecologisch onderzoek naar de aanwezigheid van beschermde vissoorten en vleermuizen ten oosten van Zwaagwesteinde" van 8 augustus 2006 van Koeman en Bijkerk B.V. opgesteld. Vervolgens is vanwege een uitbreiding van het plangebied, waarbij onder meer de woning Rozenlaan 123 aan het plangebied is toegevoegd, nader onderzoek verricht en is het eerstgenoemde rapport met de resultaten daarvan aangevuld op 6 december 2007. Voorts is aanvullend onderzoek verricht naar de aanwezigheid van vleermuizen in de woningen Rozenlaan 103, 105 en 123, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport "Aanvullende vleermuizeninventarisatie Zwaagwesteinde-Oost" van 4 augustus 2008 van BügelHajema Adviseurs (hierna: aanvullende vleermuizeninventarisatie).

2.6.2. In de enkele omstandigheid dat de onderzoekers in opdracht van het gemeentebestuur de flora- en faunaonderzoeken hebben uitgevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de onderzoekers vooringenomen waren bij de uitvoering van de onderzoeken. In de aanvullende vleermuizeninventarisatie staat dat twee veldbezoeken hebben plaatsgehad bij de woningen Rozenlaan 103, 105 en 123 en dat bij aanvang van de veldbezoeken de gebouwen zijn geïnspecteerd op de aanwezigheid van mogelijke invliegopeningen voor vleermuizen. [appellant sub 1F] en anderen hebben het tegendeel niet aannemelijk gemaakt, zodat ervan moet worden uitgegaan dat onderzoekers bij de woning Rozenlaan 123 onderzoek hebben uitgevoerd. Voor het oordeel dat de onderzoeken onzorgvuldig zijn uitgevoerd, bestaat geen aanleiding.

2.6.3. In bijlage 3a en 3b van het aangevulde rapport "Advies Flora- en faunawet Zwaagwesteinde-Oost" zijn de zoogdiersoorten vermeld die in het gebied kunnen voorkomen. Daarnaast zijn in bijlage 8 van dit onderzoek de libellensoorten weergegeven die in het plangebied kunnen voorkomen. Voorts is in het onderzoek vermeld dat tijdens het veldonderzoek diverse vogels, waaronder een buizerd, zijn waargenomen. Gelet hierop en de omstandigheid dat [appellant sub 1F] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat nog andere diersoorten in het plangebied voorkomen, bestaat geen grond voor het oordeel dat het onderzoek naar de diersoorten die in het plangebied kunnen voorkomen in zoverre onvolledig is.

2.7. Daarnaast betogen [appellant sub 1F] en anderen dat deskundigen hebben vastgesteld dat vleermuizen de woning Rozenlaan 123 gebruiken als vaste verblijfplaats. Derhalve dient in het plan te worden verzekerd dat deze woning niet mag worden gesloopt.

2.7.1. In de aanvullende vleermuizeninventarisatie wordt geconcludeerd dat het onwaarschijnlijk is dat in de woning Rozenlaan 123 verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. [appellant sub 1F] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze conclusie onjuist is. De niet nader onderbouwde stelling dat volgens andere deskundigen wel vleermuizen in de woning Rozenlaan 123 nestelen, is in dit verband onvoldoende. Nu uit het onderzoek niet is gebleken dat vleermuizen nestelen in de woning Rozenlaan 123, behoefde de raad reeds daarom geen aanleiding te zien om in het plan te waarborgen dat deze woning blijft behouden.

2.8. Voorts voeren [appellant sub 1F] en anderen aan dat de elzensingels in het plangebied onderdeel vormen van de habitat van de vleermuizen en gebruikt worden als foerageergebied. Daarnaast hebben zij ter zitting aangevoerd dat uit nader onderzoek volgt dat de elzensingels langs de Badhuisweg dienen als belangrijke migratieroute voor vleermuizen. Het plan voorziet ten onrechte niet in compenserende maatregelen voor de kap van deze elzensingels.

[appellant sub 1F] en anderen stellen verder dat de raad poogt om de op hem rustende verplichting tot het uitvoeren van een deugdelijk onderzoek naar de natuurwaarden in het plangebied te ontlopen, door reeds een kapvergunning voor de elzensingels aan te vragen voordat het plan onherroepelijk is geworden.

2.8.1. De vragen of voor de uitvoering van het plan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet had kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staat.

2.8.2. In het rapport "Ecologisch onderzoek naar de aanwezigheid van beschermde vissoorten en vleermuizen ten oosten van Zwaagwesteinde" is vermeld dat de dwergvleermuis, de laatvlieger en mogelijk de franjestaart de structuren van het extensieve, kleinschalige landschap van het plangebied gebruiken als foerageergebied en migratieroute. Het aantasten van foerageergebieden en migratieroutes wordt echter niet begrepen onder vaste rust- en verblijfplaatsen als bedoeld in artikel 11 van de Ffw, tenzij deze samenvallen met vaste rust- of verblijfplaatsen. Uit het onderzoek blijkt niet dat dit het geval is. De conclusie dat het plangebied slechts beperkte waarde als foerageergebied heeft voor de in het plangebied voorkomende vleermuizen wordt bevestigd in de onderzoeken die de raad heeft laten uitvoeren na het nemen van het bestreden besluit. Uit het onderzoek "Vleermuizenonderzoek oostzijde van de Westereen" van 13 september 2010 van Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek bv, waarnaar [appellant sub 1F] en anderen verwijzen, volgt verder weliswaar dat de elzensingels langs de Badhuisweg als vliegroute van belang zijn voor de functionaliteit van de verblijfplaatsen buiten het plangebied, maar in het plan is voorzien in de bestemming "Groenvoorzieningen" en de bestemming "Agrarische doeleinden" langs de Badhuisweg, zodat het voor het verwezenlijken van de bestemming niet nodig is de elzensingels aldaar te kappen. Hoewel eventuele kap niet geheel is uitgesloten, maakt het plan dit slechts mogelijk indien een aanlegvergunning voor het rooien of kappen van houtsingels wordt verleend. In het plan is daarom voldoende voorzien in mogelijkheden tot behoud van voldoende en deugdelijke vliegroutes. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat een ontheffing van de verbodsbepalingen zoals opgenomen in de Ffw ten aanzien van de in het plangebied voorkomende vleermuizen, indien vereist, kan worden verleend.

2.8.3. Gelet op hetgeen in het rapport "Ecologisch onderzoek naar de aanwezigheid van beschermde vissoorten en vleermuizen ten oosten van Zwaagwesteinde" is vermeld over de elzensingels bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting om te onderzoeken of de Ffw op dit punt aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. De omstandigheid dat reeds een kapvergunning was aangevraagd voor de elzensingels doet hier niet aan af.

Huurovereenkomst en toezegging

2.9. [appellant sub 1F] en anderen voeren aan dat zij de woning [locatie 1] van de gemeente huren. Zij betogen dat de gemeente deze huurovereenkomst niet kan opzeggen. Zij wijzen in dit verband op een vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 24 augustus 2010, waarin de vordering van de gemeente tot het vaststellen van het tijdstip waarop de opgezegde huurovereenkomst zal eindigen, is afgewezen. Derhalve kan de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" die op het perceel is gelegd niet worden verwezenlijkt, naar zij stellen, temeer niet nu zij niet voornemens zijn om te verhuizen. Daarnaast heeft het gemeentebestuur volgens [appellant sub 1F] en anderen mondeling toegezegd dat zij in de woning kunnen blijven wonen.

2.9.1. Ingevolge artikel 7:274, eerste lid, aanhef en sub e, van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter een vordering tot het vaststellen van het tijdstip waarop een opgezegde huurovereenkomst zal eindigen, toewijzen indien de verhuurder een krachtens een geldend bestemmingsplan op het verhuurde liggende bestemming wil verwezenlijken.

Niet kan worden uitgesloten dat binnen de planperiode van tien jaar een dergelijke vordering ten aanzien van de woning [locatie 1] kan worden ingesteld die door de rechter zal worden toegewezen, omdat is voldaan aan de daarvoor geldende voorwaarden, waaronder de eis dat de ontwikkeling van de gemeente tot verwezenlijking van de bestemming noopt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in het voorgaande de bezwaren van [appellant sub 1F] en anderen niet hebben geleid tot het oordeel dat het plan voor zover het betreft de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" ter plaatse van de woning [locatie 1] moet worden vernietigd. Het betoog dat de huurovereenkomst de uitvoerbaarheid van de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" ter plaatse van de woning [locatie 1] in de weg staat, faalt derhalve.

2.9.2. Over het betoog van [appellant sub 1F] en anderen dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat [appellant sub 1F] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat hun woning zou blijven gehandhaafd. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.

Conclusie

2.10. In hetgeen [appellant sub 1F] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover door hen bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep, voor zover dat is ingesteld door [appellant sub 1F] en anderen, is ongegrond.

2.10.1. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van [appellant sub 1F] en anderen bestaat geen aanleiding.

Het beroep van [appellanten sub 2]

2.11. [appellanten sub 2] richten zich tegen het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden" ter plaatse van het achtererf van hun perceel [locatie 2]. Zij voeren aan dat uit het amendement dat de raad heeft aangenomen bij de vaststelling van het plan en dat betrekking heeft op hun perceel, volgt dat de vorige bestemming "Woondoeleinden" ongewijzigd moet blijven. Volgens [appellanten sub 2] is het amendement op onjuiste wijze in het plan verwerkt. Daarnaast voeren zij aan dat zij het achtererf, waarop een schuur staat, gebruiken als tuin. Zij wijzen erop dat zij voornemens zijn om op het achterste deel van het achtererf een bijgebouw en volières op te richten voor het uitoefenen van hobbymatige activiteiten.

2.11.1. Aan het noordelijke deel van het achtererf is de bestemming "Agrarische doeleinden" toegekend; aan het zuidelijke deel van het achtererf is de bestemming "Woondoeleinden" toegekend. De raad acht de bestemming "Woondoeleinden" voor het noordelijke deel van het achtererf niet wenselijk, omdat de planregels er niet aan in de weg staan dat overal binnen een plandeel met deze bestemming bijgebouwen kunnen worden gesitueerd. Door het toekennen van de bestemming "Agrarische doeleinden" aan dit deel van het achtererf, kan dit worden voorkomen en blijft de relatie tussen het hoofdgebouw en de bijgebouwen behouden, aldus de raad.

2.11.2. In het ontwerp van het plan was aan het gehele achtererf van het perceel de bestemming "Agrarische doeleinden" toegekend. Bij de vaststelling van het plan heeft de raad bij amendement besloten deze bestemming te wijzigen in de bestemming "Woondoeleinden", voor zover het betreft het gedeelte van het perceel waaraan in het vorige plan "Industrieterrein Zwaagwesteinde" de bestemming "Woondoeleinden", nader aangeduid met 'te bebouwen erven', was toegekend.

2.11.3. De Afdeling stelt vast dat op de plankaart behorende bij het vorige plan "Industrieterrein Zwaagwesteinde" aan het perceel [locatie 2] de bestemming "Woondoeleinden" was toegekend, en dat op het zuidelijke deel van het achtererf de aanduiding ‘te bebouwen erven’ rustte. In het vastgestelde plan is naar aanleiding van het amendement van de raad de bestemming "Woondoeleinden" toegekend aan dat deel van het perceel waarop in het vorige plan de aanduiding 'te bebouwen erven' rustte. Naar het oordeel van de Afdeling is het amendement daarmee op een juiste wijze in het vastgestelde plan verwerkt.

2.11.4. De raad heeft ter zitting niet kunnen weerleggen dat het deel van het perceel met de bestemming "Agrarische doeleinden" niet als tuin in gebruik is. Daarnaast heeft de raad niet aannemelijk gemaakt dat de bestemming "Agrarische doeleinden" binnen de planperiode zal worden verwezenlijkt. Voor zover de raad aanvoert dat door het toekennen van de bestemming "Agrarische doeleinden" kan worden voorkomen dat de bebouwing op het perceel te veel verspreid raakt, wordt overwogen dat de raad eraan voorbij gaat dat dit ook op andere wijze kan worden voorkomen. Nu het toekennen van de bestemming "Agrarische doeleinden" niet op een toereikende motivering berust, heeft de raad het plan in zoverre niet mogen vaststellen. Het betoog slaagt.

2.12. Voorts kunnen [appellanten sub 2] zich niet verenigen met de aanduiding ‘wijzigingsgrens bedrijvigheid’ die op het gehele achtererf van hun perceel [locatie 2] rust.

2.12.1. Ingevolge artikel 25, onder c, van de planregels kan het college van burgemeester en wethouders, overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming van de gronden gelegen in het plan ter plaatse van de aanduiding ‘wijzigingsgrens bedrijvigheid’ wijzigen in de bestemming "Bedrijfsdoeleinden".

2.12.2. Volgens de plantoelichting betreft het gebied waarop de aanduiding 'wijzigingsgrens bedrijvigheid' rust een agrarisch bestemd stuk grasland. De aanduiding rust op de plankaart echter zowel op het deel van het achtererf met de bestemming "Woondoeleinden" als op het deel van het achtererf met de bestemming "Agrarische doeleinden". In het raadsbesluit, noch in de 'Reactienota Zienswijzen bestemmingsplan "De Westereen-east"' heeft de raad gemotiveerd waarom de wijzigingsbevoegdheid ook ter plaatse van het achtererf met de bestemming "Woondoeleinden" is toegekend. Daarnaast is in overweging 2.11.4 geoordeeld dat ten onrechte de bestemming "Agrarische doeleinden" is toegekend aan het noordelijke deel van het achtererf. Ook ter zitting heeft de raad de keuze voor het toekennen van de aanduiding aan het achtererf niet nader kunnen toelichten. Gelet op het voorgaande berust het toekennen van de aanduiding ‘wijzigingsgrens bedrijvigheid’ niet op een toereikende motivering. Het betoog slaagt.

2.13. In hetgeen [appellanten sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden" ter plaatse van het perceel [locatie 2] en voor zover het betreft de aanduiding ‘wijzigingsgrens bedrijvigheid’ ter plaatse van dit perceel niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.

2.13.1. De raad dient ten aanzien van [appellanten sub 2] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Voor zover proceskosten zijn opgevoerd voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, overweegt de Afdeling dat niet is gebleken van door een rechtsbijstandverlener verrichte rechtshandelingen als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor zover zij verzoeken om vergoeding van de kosten van een deskundigenrapport, wordt overwogen dat niet is gebleken dat op hun verzoek een deskundigenrapport is opgemaakt en in het geding gebracht.

Het beroep van [appellant sub 3]

2.14. [appellant sub 3] kan zich niet verenigen met het toekennen van de aanduiding 'wijzigingsgrens sletten romtebelied' ter plaatse van het perceel dat tussen de woningen Zuiderstationsstraat 18 en 20 ligt. Het deel van het perceel waarop de aanduiding rust, ligt tegenover zijn woning. Hij voert aan dat de bouw van woningen op dit perceel leidt tot verlies van zijn uitzicht over het landelijk gebied en een aantasting van zijn privacy. Daarnaast vreest hij voor een waardedaling van zijn woning.

2.14.1. Ingevolge artikel 25, onder e, van de planregels kan het college van burgemeester en wethouders, overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemmingen van de gronden gelegen in het plan ter plaatse van de aanduiding 'wijzigingsgrens sletten romtebelied' wijzigen in de bestemmingen "Woondoeleinden" en "Tuin", met dien verstande dat per ‘wijzigingsgrens sletten romtebelied’ ten hoogste één woning mag worden gerealiseerd.

2.14.2. Naar aanleiding van een zienswijze van [belanghebbende], eigenaar van het perceel tussen de woningen Zuiderstationsstraat 18 en 20, heeft de raad besloten om in het vastgestelde plan de aanduiding 'wijzigingsgrens sletten romtebelied' halverwege dit perceel toe te kennen. De raad heeft deze beslissing evenwel niet in het raadsbesluit, noch in de 'Reactienota Zienswijzen bestemmingsplan "De Westereen-east"' gemotiveerd. Ook ter zitting heeft de raad deze keuze niet nader toegelicht. Dit klemt temeer nu het mogelijk maken van de bouw van een woning onder toepassing van de wijzigingsbevoegdheid niet in overeenstemming is met de beleidsnota "Sletten romtebelied 2009". In deze beleidsnota zijn de voorwaarden opgenomen waaronder een woning mag worden gebouwd in een open ruimte tussen twee bestaande woningen, een zogenoemd 'open gat'. Volgens de beleidsnota geldt als toetsingscriterium dat de ruimte tussen de bouwvlakken van de woningen minimaal 15 m en maximaal 50 m breed is. Deze afstanden betreffen de afstanden tussen de bouwvlakken van de naastgelegen woningen. Bij afstanden kleiner dan 15 m dan wel groter dan 50 m is er geen sprake van een open gat en komt het perceel niet in aanmerking voor bebouwing, aldus de beleidsnota. De afstand tussen de bouwvlakken van de woningen Zuiderstationsstraat 18 en 20 bedraagt, gemeten op de verbeelding, circa 117 m. Voor zover de raad ter zitting heeft betoogd dat hij een eigen afweging kan maken van de wenselijkheid van de bouw van een woning als dit niet past binnen het voormelde beleid, wordt overwogen dat van een dergelijke afweging niet is gebleken.

2.14.3. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover het betreft de aanduiding 'wijzigingsgrens sletten romtebelied' ter plaatse van het perceel tussen de woningen Zuiderstationsstraat 18 en 20 niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.

2.14.4. Van proceskosten ten aanzien van [appellant sub 3] die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] en anderen niet-ontvankelijk, voor zover dat is ingesteld namens [appellant sub 1A], [appellant sub 1B], [appellant sub 1C], [appellante sub 1D] en [appellant sub 1E];

II. verklaart de beroepen van [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] gegrond;

III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Dantumadeel van 1 juli 2009 tot vaststelling van het bestemmingsplan "De Westereen-east" voor zover het betreft:

a. het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden" ter plaatse van het perceel [locatie 2];

b. de aanduiding ‘wijzigingsgrens bedrijvigheid’ ter plaatse van het perceel [locatie 2];

c. de aanduiding 'wijzigingsgrens sletten romtebelied' ter plaatse van het perceel tussen de woningen Zuiderstationsstraat 18 en 20;

IV. verklaart het beroep van [appellant sub 1] en anderen ongegrond, voor zover dat is ingesteld door [appellant sub 1F], [appellante sub 1G], en [appellant sub 1H];

V. veroordeelt de raad van de gemeente Dantumadeel tot vergoeding van bij [appellanten sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 125,50 (zegge: honderdvijfentwintig euro en vijftig cent), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

VI. gelast dat de raad van de gemeente Dantumadeel aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:

a. € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellanten sub 2], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

b. € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 3].

Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van staat.

w.g. Hoekstra w.g. Pikart-van den Berg
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2011

350-618.