Uitspraak 200510090/1


Volledige tekst

200510090/1.
Datum uitspraak: 22 november 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "De Specht B.V." en [appellant sub 2A], gevestigd respectievelijk wonend te Naarden,
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Ontspanningspark Oud Valkeveen B.V.", gevestigd te Naarden,
5. de vereniging "Vereniging Leefmilieu het Gooi, de Vechtstreek en omstreken", gevestigd te Hilversum,
6. [appellant sub 6], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 23 maart 2005 heeft de gemeenteraad van Naarden, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 5 oktober 2004, het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 8 november 2005, kenmerk 2005-18538, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 9 december 2005, bij de Raad van State ingekomen per fax op gelijke datum, appellanten sub 2 bij brief van 21 december 2005, bij de Raad van State ingekomen per fax op gelijke datum, appellant sub 3 bij brief van 21 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op 22 december 2005, appellante sub 4 bij brief van 3 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen per fax op gelijke datum, appellante sub 5 bij brief van 2 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 3 januari 2006, en appellant sub 6 bij brief van 3 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 4 januari 2006, beroep ingesteld. Appellanten sub 2 hebben hun beroep aangevuld bij brief van 19 januari 2006. Appellant sub 1 heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 4 januari 2006. Appellante sub 4 heeft haar beroep aangevuld bij brief van 2 februari 2006.

Bij brief van 27 maart 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht (hierna: het deskundigenbericht) uitgebracht, gedateerd 24 mei 2006. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "De Specht B.V." en [appellant sub 2A] respectievelijk de vereniging "Vereniging Leefmilieu het Gooi, de Vechtstreek en omstreken". Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 oktober 2006, waar appellant sub 1, vertegenwoordigd door mr. G.J.A.M. Bogaers, advocaat te Laren, appellanten sub 2, vertegenwoordigd door mr. A.V. Paardekooper, advocaat te Amsterdam, appellant sub 3, vertegenwoordigd door
mr. G.J.A.M. Bogaers, voornoemd, appellante sub 4, vertegenwoordigd door mr. J.S. Haakmeester, advocaat te Amsterdam, appellante sub 5, vertegenwoordigd door [secretaris] van appellante, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. F.W.J. van der Steen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord de gemeenteraad van Naarden, vertegenwoordigd door J. van Nimwegen, ambtenaar van de gemeente, en [partij], vertegenwoordigd door mr. G.J.A.M. Bogaers, voornoemd. [appellant sub 6] is zonder voorafgaande berichtgeving niet verschenen.

2. Overwegingen

Overgangsrecht

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

Ontvankelijkheid

2.2. In het bestemmingsplan "Buitengebied" (hierna: het plan) is aan het perceel [locatie 1] de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" respectievelijk de bestemming "Agrarisch gebied met natuurwaarden in een open landschap" toegekend. [appellant sub 1] kan zich hiermee niet verenigen en wenst een bedrijfsbestemming voor het gehele perceel en meer bebouwingsmogelijkheden.

Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) wordt het ontwerp-plan voor een ieder ter inzage gelegd voor de duur van vier weken en kan een ieder gedurende deze termijn schriftelijk zienswijzen kenbaar maken aan de gemeenteraad.

Het ontwerp-plan is blijkens de publicaties met ingang van 5 maart 2004 voor de duur van vier weken ter inzage gelegd. De termijn waarbinnen zienswijzen kenbaar konden worden gemaakt eindigde derhalve op 1 april 2004. De zienswijze van [appellant sub 1] is blijkens de stukken ingekomen bij de gemeenteraad op 25 oktober 2004.

2.2.1. [appellant sub 1] heeft niet binnen de in artikel 23, eerste lid, van de WRO gestelde termijn een zienswijze tegen het ontwerp-plan ingebracht bij de gemeenteraad.

Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de WRO, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten door degene die tegen het ontwerp-plan tijdig een zienswijze bij de gemeenteraad heeft ingebracht.

Dit is slechts anders voor zover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, voor zover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest tijdig een zienswijze in te brengen.

Het beroep van [appellant sub 1] is niet gericht tegen de onthouding van goedkeuring. Het ontwerp-plan voorzag niet in een bedrijfsbestemming voor het hele perceel [locatie 1], noch in de door appellant gewenste bebouwingsmogelijkheden. Niet in geschil is dat [appellant sub 1] niet tijdig een zienswijze heeft ingediend bij de gemeenteraad. Het bestemmingsplan is gewijzigd vastgesteld in die zin dat het plandeel waaraan de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" is toegekend, is vergroot ten opzichte van het ontwerp-plan. [appellant sub 1] heeft bedenkingen ingebracht met de strekking dat het plan ten onrechte niet voorziet in een bedrijfsbestemming voor het hele perceel [locatie 1] en dat in het plan ten onrechte niet de bouwmogelijkheden uit het vorige bestemmingsplan zijn overgenomen. Uit de strekking van artikel 27 van de WRO vloeit voort dat het beroep van appellant slechts ontvankelijk is voor zover de bij de vaststelling aangebrachte wijzigingen voor hem een ongunstiger situatie bewerkstelligen ten opzichte van het ontwerp-plan. Nu het ontwerp-plan niet in extra bouwmogelijkheden op het perceel voorzag ten opzichte van het vastgestelde plan en het ontwerp-plan zelfs in een kleiner plandeel voorzag met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" dan het vastgestelde plan, doet deze situatie zich hier niet voor. Voorts heeft [appellant sub 1] naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest zich tijdig tot de gemeenteraad te wenden met zijn zienswijze. Weliswaar heeft [appellant sub 1] betoogd dat de bezorging van het plaatselijke huis-aan-huisblad de "Naarder Koerier", waarin de tervisielegging van het ontwerp-plan was gepubliceerd, gebrekkig is in het buitengebied, maar niet is gebleken dat de bezorging van dit blad in het algemeen dusdanige gebreken vertoonde dat dit blad niet had mogen worden gebruikt als middel ter bekendmaking van de officiële gemeentelijke mededelingen. De omstandigheid dat de bezorging van dit huis-aan-huisblad op het adres van appellant mogelijk te wensen overliet doet aan de geschiktheid van dit blad ter bekendmaking als voornoemd niet af. Voorts behoort het in beginsel tot de eigen verantwoordelijkheid van appellant om op de hoogte te blijven van de gemeentelijke aankondigingen. Dit beginsel kan uitzondering lijden, indien appellant gerechtvaardigd erop kon vertrouwen dat hij persoonlijk op de hoogte zou worden gesteld van de terinzagelegging van het ontwerp-plan. In dit kader deelt de Afdeling de stelling van [appellant sub 1] niet dat hij rechten kan ontlenen aan een brief van het college van burgemeester en wethouders, gedateerd 16 juni 1997, respectievelijk een verslag van een hoorzitting van 11 december 1995, nu uit deze documenten geenszins blijkt dat [appellant sub 1] persoonlijk op de hoogte zou worden gesteld van de terinzagelegging van het ontwerp-plan. Het beroep van [appellant sub 1] is niet-ontvankelijk.

Toetsingskader

2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

Het plan

2.4. Het plan voorziet in een actuele planologische regeling voor het landelijk gebied van de gemeente Naarden met uitzondering van het Naarderbos en de agrarische gebieden rondom de vesting tussen de Rijksweg A1 en de zuidelijke randweg. Het plan is hoofdzakelijk consoliderend van aard.

Het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "De Specht B.V." en [appellant sub 2A]

Het standpunt van appellanten

2.5. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de gebiedsbestemming "Agrarisch gebied met natuurwaarden in een open landschap" respectievelijk het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" met het volgnummer "12" ter plaatse van het perceel [locatie 2] en [locatie 3]. Zij voeren hiertoe onder meer aan dat de toegekende gebiedsbestemming "Agrarisch gebied met natuurwaarden in een open landschap" niet overeenkomt met de feitelijke situatie ter plaatse. Zij wensen in dit verband dat de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" aan het gehele perceel wordt toegekend. Voorts zijn volgens appellanten de activiteiten die ter plaatse van het perceel [locatie 2] en [locatie 3] plaatsvinden niet te rubriceren onder de categorie "Hoveniersbedrijf" zoals opgenomen in bijlage 3 van het plan. Zij stellen in dit kader dat de activiteiten die plaatsvinden ten onrechte niet positief zijn bestemd. Verder stellen appellanten dat het plan ten onrechte niet voorziet in de mogelijkheid om ten behoeve van een noodzakelijke uitbreiding van het bedrijf 50% van het gehele perceel te bebouwen. In dit kader wijzen zij op andere bebouwingssituaties.

Het standpunt van verweerder

2.5.1. Verweerder heeft geen reden gezien de plandelen in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht te achten en heeft deze goedgekeurd. Hij heeft daartoe onder verwijzing naar de reactie op de zienswijze overwogen dat de toegekende bestemmingen zijn afgestemd op de werkelijke situatie. Volgens verweerder is behoud van het open landschap en de aanwezige doorzichten uit cultuurhistorisch oogpunt van belang.

De vaststelling van de feiten

2.5.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.5.3. Het perceel [locatie 2] en [locatie 3] heeft de gebiedsbestemming "Agrarisch gebied met natuurwaarden in een open landschap" respectievelijk de bestemming "Bedrijfsdoeleinden".

2.5.4. Ingevolge artikel 14, lid A, aanhef en onder 1, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de op de kaart voor "Bedrijfsdoeleinden" aangewezen gronden bestemd voor bedrijven die zijn genoemd in bijlage 3 bij het volgnummer dat in het bestemmingsvlak is aangegeven. In bijlage 3 staat bij volgnummer 12 "Hoveniersbedrijf" vermeld.

Ingevolge artikel 14, lid C, onder 1.c, zal de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen per bestemmingsvlak niet meer bedragen dan de bestaande gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen.

Ingevolge artikel 14, lid E, aanhef en onder 1, voor zover thans van belang, kunnen burgemeester en wethouders, met inachtneming van het gestelde in de beschrijving in hoofdlijnen, vrijstelling verlenen van het bepaalde onder C, onder 1.c, en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen per bestemmingsvlak wordt vergroot tot maximaal 120% van de bestaande gezamenlijke oppervlakte.

2.5.5. Ingevolge artikel 4, lid A, aanhef en onder 6, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de op de kaart voor "Agrarisch gebied met natuurwaarden in een open landschap" aangewezen gronden bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden (openheid) van de gronden. Op gronden met de voornoemde bestemming mag uitsluitend worden gebouwd voor zover de gronden zijn voorzien van een bouwperceel. Het plan voorziet voor het perceel [locatie 2] en [locatie 3] niet in een bouwperceel.

2.5.6. In het vorige bestemmingsplan "Landelijk Gebied 1974, eerste herziening" waren aan het perceel [locatie 2] en [locatie 3] de bestemmingen "Agrarische Doeleinden I" en "Bebouwing voor Agrarische Doeleinden" toegekend.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planvoorschriften van het voornoemde bestemmingsplan, zijn de voor "Agrarische Doeleinden I" aangewezen gronden bestemd voor agrarisch gebruik.

Ingevolge het tweede lid van dit artikel mag op de gronden met de bestemming "Agrarische Doeleinden I" niet worden gebouwd.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, voor zover thans van belang, zijn de voor "Bebouwing voor Agrarische Doeleinden" aangewezen gronden bestemd voor agrarisch gebruik en de voor de uitoefening daarvan ter plaatse benodigde bouwwerken.

2.5.7. In reactie op het beroepschrift stelt het gemeentebestuur dat het betrokken perceel van oorsprong een agrarisch perceel betreft dat in gebruik is genomen ten behoeve van het hoveniersbedrijf van appellanten. Voorts is de aan een deel van het betrokken perceel toegekende bestemming "Agrarisch gebied met natuurwaarden in een open landschap" in overeenstemming met het in het streekplan Noord-Holland Zuid (hierna: het streekplan), vastgesteld bij besluit van 17 februari 2003, opgenomen provinciale beleid, aldus het gemeentebestuur. Verder stelt het gemeentebestuur in de voornoemde reactie dat een bedrijfsbestemming is toegekend conform de voor het bedrijf van appellanten in 1995 verleende milieuvergunning en dat het bedrijf, in tegenstelling tot het vorige bestemmingsplan "Landelijk Gebied 1974, eerste herziening", thans een passende bestemming heeft gekregen. De door appellanten gewenste ruime bouwmogelijkheden acht het gemeentebestuur, gelet op het provinciale beleid voor het landelijk gebied, niet aanvaardbaar.

2.5.8. Bij de toetsing van het plan heeft verweerder aansluiting gezocht bij het ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geldende provinciale ruimtelijke beleid, zoals neergelegd in het streekplan. Volgens dit beleid maken de gronden van appellanten deel uit van agrarische gebieden met de aanduiding "van bijzondere betekenis voor natuur, landschap en bodem". Voorts maken de plandelen deel uit van het in het streekplan opgenomen landelijk gebied. In het streekplan wordt gesteld dat voor bestaande niet-agrarische functies in het landelijk gebied per geval zal worden bekeken of - indien het vigerende bestemmingsplan daarin niet voorziet - een beperkte toename van het bebouwde oppervlak binnen het bestaande bouwperceel mogelijk is. Er kan ruimte zijn voor ontwikkelingen, mits zorgvuldig gewogen en op een zodanige wijze dat de ruimtelijke kwaliteit van het gebied wordt behouden en versterkt, aldus het streekplan. In het streekplan staat voorts vermeld dat voor alle plannen en initiatieven ten aanzien van bestaande niet-agrarische functies altijd geldt dat geen afbreuk mag worden gedaan aan de bestaande stedenbouwkundige, cultuurhistorische of groenblauwe kwaliteiten of karakteristieken van het landelijk gebied. Voor de beoordeling van plannen en initiatieven wordt verwezen naar de Leidraad Provinciaal Ruimtelijk Beleid (hierna: de Leidraad), vastgesteld bij besluit van 26 november 2002. Volgens de Leidraad dient bestaande niet-agrarische bedrijvigheid in het landelijk gebied geen of slechts beperkte uitbreidingsmogelijkheden te krijgen (10 à 15%).

Het betrokken perceel maakt volgens het streekplan voorts deel uit van de provinciale ecologische hoofdstructuur (hierna: pehs). De pehs bestaat volgens het streekplan uit belangrijke nationale en internationale natuurgebieden, agrarische gebieden en grote wateren van bijzondere betekenis voor natuur- en landschap en recreatiegebieden die potenties hebben voor de ontwikkeling van natuur en landschapswaarden. Het provinciale beleid ten aanzien van de pehs is gericht op het duurzame en samenhangende behoud, herstel, versterking en ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten. In deze gebieden zijn ontwikkelingen mogelijk als ze passen binnen de natuurdoelen voor het gebied en de identiteit van het landschap versterken.

Verder ligt het betrokken perceel binnen het Nationale Landschap het Groene Hart. In het streekplan wordt gesteld dat in de Nationale Landschappen in beginsel maar zeer beperkte uitbreiding van het bebouwd oppervlak mag plaatsvinden.

2.5.9. Volgens het deskundigenbericht wordt het plandeel met de gebiedsbestemming "Agrarisch gebied met natuurwaarden in een open landschap" gebruikt als grasland en deels voor de opslag van onder meer aarde. In het deskundigenbericht staat verder dat de activiteiten ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" onder meer bestaan uit de opslag van diverse soorten groenmaterialen, aarde, houtblokken en dergelijke. Dit plandeel is grotendeels afgeschermd met bomen, aldus het deskundigenbericht. Volgens het deskundigenbericht is, gelet op de omvang van het personeelsbestand, de gebruikte machines en het gebruik van de gronden, de omschrijving "Hoveniersbedrijf" niet geheel dekkend voor de activiteiten van het bedrijf ter plaatse.

Het oordeel van de Afdeling

2.5.10. Ten aanzien van de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat, gelet op de activiteiten die plaatsvinden op het perceel [locatie 2] en [locatie 3], sprake is van een hoveniersbedrijf, overweegt de Afdeling als volgt. De Afdeling gaat op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting ervan uit dat de activiteiten ter plaatse van het bedrijf onder meer bestaan uit de opslag van diverse soorten groenmaterialen, aarde, houtblokken en dergelijke. Voorts is uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat appellanten gebruik maken van shovels, kranen, vrachtwagens, hoogwerkers en takkenversnipperaars bij de uitvoering van hun werkzaamheden. Hoewel niet kan worden ontkend dat niet ieder hoveniersbedrijf gebruik zal maken van het voornoemde materieel bij de uitoefening van de werkzaamheden, spitst het geschil zich naar het oordeel van de Afdeling niet zozeer toe op de aard van de werkzaamheden als wel op de omvang van het bedrijf. Niet is gebleken dat de werkzaamheden die ter plaatse plaatsvinden niet onder het begrip "Hoveniersbedrijf" vallen. In dit kader acht de Afdeling, gelet op de ter zitting door de gemeenteraad gegeven toelichting dat het begrip "Hoveniersbedrijf" een verzamelnaam betreft waarbinnen alle voornoemde activiteiten mogelijk zijn, de door de gemeenteraad toegekende bestemming met het volgnummer 12 passend. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de in het plan opgenomen maatbestemming overeenkomt met de aan appellanten in 1995 verleende milieuvergunning en in dit kader niet aannemelijk is gemaakt dat de werkzaamheden nadien zijn geïntensiveerd dan wel gewijzigd.

2.5.11. Het in overweging 2.5.8. weergegeven provinciale beleid acht de Afdeling niet onredelijk. De gemeenteraad heeft, overeenkomstig dit beleid, de bestaande situatie in het plan willen vastleggen. De vraag of de aan een deel van het perceel [locatie 2] en [locatie 3] toegekende gebiedsbestemming "Agrarisch gebied met natuurwaarden in een open landschap" in overeenstemming is met het provinciale beleid is afhankelijk van de landschappelijke en natuurlijke waarden die het plandeel heeft. Niet is gebleken dat de in het streekplan omschreven waarden voor het plandeel onjuist zijn. Verweerder heeft zich in dit kader, gelet op de ligging van het plandeel in een groter gebied met de bestemming "Agrarisch gebied met natuurwaarden in een open landschap" en gelet op de omstandigheid dat het aangrenzende plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" is afgeschermd door middel van een rij bomen, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied met natuurwaarden in een open landschap" in landschappelijk opzicht beschermingswaardig is.

Het beroep van appellanten geeft geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder en de gemeenteraad in dit geval niet aan het beleid hebben kunnen vasthouden. Gelet op de omstandigheid dat het plandeel onbebouwd is alsmede grotendeels wordt aangewend ten behoeve van grasland en gelet op het streven naar behoud, herstel, versterking en ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat om ter plaatse van het plandeel met de gebiedsbestemming "Agrarisch gebied met natuurwaarden in een open landschap" bedrijvigheid mogelijk te maken. Verweerder heeft in dit verband mede betekenis kunnen toekennen aan het feit dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden, zoals zwaarwegende belangen bij appellanten, die zouden nopen tot het desondanks afwijken van het beleid. In dit kader is van belang dat is komen vast te staan dat de bedrijvigheid ter plaatse van het gehele perceel [locatie 2] en [locatie 3] niet was toegestaan onder het vorige bestemmingsplan "Landelijk Gebied 1974, eerste herziening".

Ten aanzien van de door appellanten gemaakte vergelijking met de bedrijfssituaties op de percelen Rijksweg 79 en 81 is de Afdeling niet gebleken dat die situaties zodanig overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie, dat verweerder om deze reden niet heeft kunnen instemmen met het plandeel. In dit kader is van belang dat uit de stukken en ter zitting is gebleken dat deze percelen reeds tientallen jaren zijn bebouwd en reeds in vorige toepasselijke bestemmingsplannen een bedrijfsbestemming hebben gekregen.

2.5.12. Onbestreden is dat het bedrijf van appellanten een niet-agrarisch bedrijf betreft. Met betrekking tot de uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijf van appellanten overweegt de Afdeling dat uit het voornoemde provinciale beleid volgt dat niet-agrarische bedrijven in het landelijk gebied geen of slechts beperkte uitbreidingsmogelijkheden krijgen. Dit beleid is in zijn algemeenheid niet onredelijk. De gemeenteraad heeft, overeenkomstig dit beleid, de bestaande feitelijke situatie in het plan willen vastleggen. De Afdeling stelt vast dat ten aanzien van het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" met toepassing van een vrijstellingsbevoegdheid de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen van appellanten per bestemmingsvlak kan worden vergroot tot maximaal 120% van de bestaande gezamenlijke oppervlakte. Niet is gebleken dat ten aanzien van het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden", is afgeweken van dit beleid. Van bijzondere omstandigheden, zoals zwaarwegende belangen bij appellanten, die zouden nopen tot het afwijken van het beleid voor het betrokken perceel, is geen sprake. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat is komen vast te staan dat het gebruik van het betrokken perceel ten behoeve van het bedrijf van appellanten in strijd was met het vorige bestemmingsplan "Landelijk Gebied 1974, eerste herziening" en appellanten derhalve onder dat bestemmingsplan geen bebouwingsmogelijkheden hadden. Voor zover appellanten betogen dat een bebouwingsvlak ontbreekt en mitsdien sprake is van strijd met de rechtszekerheid, overweegt de Afdeling dat blijkens de planvoorschriften de bedrijfsbebouwing per bestemmingsvlak met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" kan worden vergroot. Dit betekent dat vergroting van de bestaande bedrijfsbebouwing als bedoeld in artikel 14, lid C, onder 1.c kan plaatsvinden op het bestemmingsvlak met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" ter plaatse van het perceel [locatie 2] en [locatie 3]. Van strijd met de rechtszekerheid is naar het oordeel van de Afdeling daarom geen sprake.

2.5.13. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de plandelen niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "De Specht B.V." en [appellant sub 2A] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan de plandelen.

Het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "De Specht B.V." en [appellant sub 2A] is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 6]

Het standpunt van appellant

2.6. Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied met natuurwaarden in een open landschap" ter plaatse van het perceel [locatie 4]. Appellant wenst een bedrijfsbestemming voor zijn gehele perceel en verwijst in dit kader naar aangrenzende percelen waaraan wel een bedrijfsbestemming is toegekend. Voorts stelt [appellant sub 6] in beroep dat verweerder aan de motivering op grond waarvan hij goedkeuring heeft onthouden aan het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" ter plaatse van het perceel [locatie 4] ten onrechte niet mede ten grondslag heeft gelegd dat het gehele perceel van appellant een bedrijfsbestemming dient te krijgen.

Het standpunt van verweerder

2.6.1. Verweerder heeft geen reden gezien het plandeel met de gebiedsbestemming "Agrarisch gebied met natuurwaarden in een open landschap" in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht te achten en heeft het goedgekeurd. Hij heeft daartoe onder verwijzing naar de reactie op de zienswijze overwogen dat de toegekende bestemming is afgestemd op de feitelijke situatie. Volgens verweerder is behoud van het open landschap en de aanwezige doorzichten uit cultuurhistorisch oogpunt van belang. Voorts heeft verweerder het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft daaraan goedkeuring onthouden. Hij stelt zich op het standpunt dat het plandeel is samengevoegd met de naburige gronden zodat aan het plandeel abusievelijk de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" met het volgnummer "12" is toegekend.

De vaststelling van de feiten

2.6.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.6.3. Het perceel [locatie 4] heeft de gebiedsbestemming "Agrarisch gebied met natuurwaarden in een open landschap" respectievelijk de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" met het volgnummer "12".

2.6.4. Ingevolge artikel 4, lid A, aanhef en onder 6, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de op de kaart voor "Agrarisch gebied met natuurwaarden in een open landschap" aangewezen gronden bestemd voor het behoud, herstel en de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden (openheid) van de gronden.

2.6.5. In het deskundigenbericht staat vermeld dat op het noordoostelijke deel van het perceel [locatie 4] bebouwing staat, te weten een voormalige boerderij en enkele deels in verval geraakte schuren. Deze bebouwing maakte volgens het deskundigenbericht voorheen deel uit van een agrarisch bedrijf dat ter plaatse was gevestigd. Het noordwestelijke deel van het perceel [locatie 4] wordt volgens het deskundigenbericht aangewend ten behoeve van de opslag van containerbakken. Het overige deel van het perceel bestaat uit grasland, aldus het deskundigenbericht.

2.6.6. Bij de toetsing van het plan heeft verweerder aansluiting gezocht bij het ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geldende provinciale ruimtelijke beleid, zoals neergelegd in het streekplan. Volgens dit beleid maken de gronden van appellant deel uit van agrarische gebieden met de aanduiding "van bijzondere betekenis voor natuur, landschap en bodem", van het landelijk gebied, van de pehs en van het Nationale Landschap het Groene Hart. Voor het provinciale beleid dienaangaande wordt verwezen naar overweging 2.5.8.

Het oordeel van de Afdeling

Ten aanzien van het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" met het volgnummer "12"

2.6.7. De Afdeling stelt voorop dat, gelet op het dictum van het goedkeuringsbesluit in samenhang met de rode lijn op de plankaart, verweerder, in tegenstelling tot hetgeen appellant stelt, uitsluitend goedkeuring heeft onthouden aan het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" ter plaatse van de gronden waarop de bebouwing van appellant is gelegen. Door de onthouding van goedkeuring aan het plandeel waartegen de inhoudelijke bezwaren van appellant zijn gericht, is in zoverre aan de bezwaren van appellant tegemoet gekomen. In verband met de verplichting van de gemeenteraad ingevolge artikel 30, eerste lid, van de WRO om met inachtneming van het besluit tot onthouding van goedkeuring een nieuw plan vast te stellen, kan echter niet slechts deze onthouding van goedkeuring zelf maar ook de hieraan ten grondslag liggende motivering in deze procedure ter beoordeling staan. De Afdeling vat het beroep van appellant aldus op dat hij zich ertegen verzet dat aan de onthouding van goedkeuring uitsluitend de in het bestreden besluit genoemde overwegingen ten grondslag zijn gelegd.

Ten aanzien van de door appellant gewenste bedrijfsbestemming overweegt de Afdeling dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen instemmen met het beleid van de gemeenteraad om in landelijk gebied nieuwe bedrijvigheid te weren. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder in afwijking van het beleid had dienen in te stemmen met de toekenning van een bedrijfsbestemming ter plaatse van het betrokken perceel, is geen sprake. Voor zover appellant een vergelijking maakt met de nabijgelegen percelen overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat die situaties zodanig overeenkomen met de thans een de orde zijnde situatie, dat verweerder ook om deze reden goedkeuring diende te onthouden aan het plandeel.

2.6.8. Gelet op het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder tevens om de door appellant aangevoerde redenen goedkeuring aan het plandeel had moeten onthouden. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 6] is in zoverre ongegrond.

Ten aanzien van het plandeel met de gebiedsbestemming "Agrarisch gebied met natuurwaarden in een open landschap"

2.6.9. Ten aanzien van de door appellant gewenste bedrijfsbestemming op het betrokken perceel heeft verweerder in redelijkheid kunnen instemmen met het beleid van de gemeenteraad om ter waarborging van het open landschap en de aanwezige doorzichten nieuwe bedrijvigheid te weren uit het landelijk gebied. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder in afwijking van het beleid had dienen in te stemmen met de toekenning van een bedrijfsbestemming ter plaatse van het betrokken perceel, dat grotendeels wordt aangewend ten behoeve van grasland, is geen sprake. In dit kader heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat het betrokken perceel, gelet op de ligging, de omvang dan wel in aanmerking genomen de overige door appellant aangevoerde omstandigheden, niet meer aan te wenden zou zijn ten behoeve van de agrarische functie.

2.6.10. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen [appellant sub 6] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plandeel.

Het beroep van de [appellant sub 6] is in zoverre ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 3]

Het standpunt van appellant

2.7. Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Tuincentrum" ter plaatse van het perceel Huizerstraatweg 113b, het plandeel met de gebiedsbestemming "Bosgebied" ter plaatse van zijn perceel op de Driftweg en de plandelen met de gebiedsbestemming "Natuurgebied" ter plaatse van zijn percelen aan de Oud Huizerweg en de Aalbergweg. Ten aanzien van het eerstgenoemde plandeel voert hij hiertoe onder meer aan dat de in artikel 12, lid G, van de planvoorschriften opgenomen wijzigingsbevoegdheid ten onrechte slechts de bouw van één woning toelaat op het betrokken perceel. Voorts stelt appellant dat hij ten onrechte geen opslagplaats voor vuurwerk op zijn perceel mag bouwen en dat de uitbreidingsmogelijkheden voor kassen te beperkt zijn. Verder stelt hij dat de in artikel 12, lid A, van de planvoorschriften opgenomen bestemmingsomschrijving te beperkt is voor de ter plaatse verrichte activiteiten, waaronder de verkoop van nieuwjaarsvuurwerk. Ten aanzien van de overige plandelen stelt appellant zich op het standpunt dat ten onrechte niet is voorzien in een bestemming "Boomkwekerijbedrijf" ten behoeve van het kweken van naaldgewassen. Appellant wenst in dit verband een agrarische bedrijfswoning te bouwen op zijn perceel op de Driftweg dan wel ter plaatse van zijn perceel aan de Oud Huizerweg.

Het standpunt van verweerder

2.7.1. Verweerder heeft de plandelen niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft deze goedgekeurd. Hij stelt zich in navolging van de gemeenteraad op het standpunt dat de verkoop van vuurwerk geen aan een tuincentrum gerelateerde verkoopactiviteit betreft. Voorts is volgens verweerder onder verwijzing naar de zienswijzennota de verwezenlijking van een opslagbunker voor vuurwerk in het plangebied niet mogelijk in verband met externe veiligheid. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat het plan de bouw van drie woonhuizen toestaat na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid. Ten aanzien van de percelen die worden aangewend ten behoeve van het kweken van naaldbomen stelt verweerder zich op het standpunt dat binnen de toegekende bestemmingen agrarisch medegebruik is toegestaan en dat de door appellant gewenste bestemming "Boomkwekerijbedrijf" ongewenste bebouwingsmogelijkheden geeft.

De vaststelling van de feiten

2.7.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.7.3. Aan de gronden ter plaatse van het perceel Huizerstraatweg 113b is de bestemming "Tuincentrum" toegekend.

2.7.4. Ingevolge artikel 12, lid A, van de planvoorschriften, zijn de voor "Tuincentrum" aangewezen gronden onder meer bestemd voor detailhandel in planten, struiken, bomen en andere tuinbenodigdheden, tuinwaren en naar de aard daarmee gelijk te stellen zaken ten behoeve van de inrichting van tuinen en bouwwerken.

Ingevolge artikel 12, lid G, voor zover thans van belang, kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen in die zin dat de bestemming "Tuincentrum" wordt gewijzigd in de bestemming "Woondoeleinden I", mits met name rekening zal worden gehouden met het gestelde in lid B.

Ingevolge artikel 12, lid B, voor zover thans van belang, kan wijziging naar de bestemming "Woondoeleinden" geschieden in samenhang met woningbouw als compensatie voor de volledige afbraak van de landschappelijk verstorende bedrijfsbebouwing. Ingevolge dit artikel dient deze compenserende woningbouw, waarbij maximaal drie woonhuizen ter compensatie kunnen worden geboden, in of in aansluiting op bestaande kernen te worden gerealiseerd.

Ingevolge artikel 12, lid C, onder 1.e, voor zover thans van belang, bedraagt de maximale oppervlakte van kassen 1000 m².

Ingevolge artikel 12, lid E, onder 4, voor zover thans van belang, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde onder C, onder 1, en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte aan kassen wordt vergroot tot ten hoogste 2500 m². De oppervlakte van de op het betrokken perceel aanwezige kas bedraagt 400 m².

2.7.5. Aan de gronden ter plaatse van het perceel van appellant aan de Driftweg is de gebiedsbestemming "Bosgebied" toegekend. Aan de gronden ter plaatse van de percelen van appellant aan de Oud Huizerweg respectievelijk de Aalbergweg is de gebiedsbestemming "Natuurgebied" toegekend.

2.7.6. Ingevolge artikel 6, lid A, van de planvoorschriften, zijn de voor "Bosgebied" aangewezen gronden onder meer bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden van het bosgebied.

Ingevolge artikel 5, lid A, zijn de voor "Natuurgebied" aangewezen gronden onder meer bestemd voor extensief agrarisch medegebruik.

Ingevolge artikel 11, lid A, zijn de voor "Boomkwekerijbedrijf" aangewezen gronden onder meer bestemd voor bedrijfswoningen.

2.7.7. In het vorige bestemmingsplan "Valkeveen e.o. 1976, eerste herziening" had het perceel aan de Driftweg de bestemming "Agrarische doeleinden, tevens landschappelijk waardevol terrein".

2.7.8. Volgens de plantoelichting staat binnen de gebiedsbestemming "Natuurgebied" het behoud en de ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden voorop. Het is door middel van een vrijstelling toegestaan om gebouwen op te richten ten behoeve van beheer, agrarisch medegebruik of recreatieve en educatieve doeleinden.

Het oordeel van de Afdeling

Ten aanzien van het plandeel met de bestemming "Tuincentrum" ter plaatse van het perceel Huizerstraatweg 113b.

2.7.9. Ten aanzien van het areaal kassen stelt de Afdeling vast dat, gelet op artikel 12 van de planvoorschriften, de gezamenlijke oppervlakte aan kassen bij recht kan worden uitgebreid tot een oppervlakte van maximaal 1000 m². Na toepassing van een vrijstellingsbevoegdheid kan de oppervlakte aan kassen worden uitgebreid tot maximaal 2500 m². Naar het oordeel van de Afdeling is niet aannemelijk gemaakt dat, gelet op het bestaande oppervlakte aan kassen op het betrokken perceel, appellant hierdoor wordt belemmerd in zijn normale bedrijfsontwikkeling. Voor zover appellant stelt dat hij ten onrechte geen kas kan oprichten van 3000 m² op zijn perceel, overweegt de Afdeling dat verweerder zich, gelet op het vorenstaande, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat een kas van een dergelijke omvang op het betrokken perceel toe te staan.

2.7.10. De Afdeling kan appellant niet volgen in zijn stelling dat het plan via een wijzigingsbevoegdheid ten onrechte slechts de bouw van één woning toelaat, nu, gelet op artikel 12, lid B, van de planvoorschriften, compenserende woningbouw mogelijk is, waarbij maximaal drie woningen op het betrokken perceel kunnen worden verwezenlijkt.

2.7.11. Niet in geschil is dat noch het onderhavige plan noch het vorige bestemmingsplan de verkoop van vuurwerk op het perceel Huizerstraatweg 113b toelaat. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het gemeentebestuur de verkoop van vuurwerk gedurende een beperkte periode per jaar op het betrokken perceel sinds 1994 heeft toegestaan. Ter zitting heeft het gemeentebestuur zich in dit kader op het standpunt gesteld dat dit met het plan strijdige gebruik mag worden voortgezet, zolang wordt voldaan aan het bepaalde in het Vuurwerkbesluit. Hieruit volgt dat het gemeentebestuur niet voornemens is het met het vorige en het onderhavige plan strijdige gebruik te beëindigen. Gelet hierop is, daargelaten de mogelijkheid dat een verzoek om handhaving wordt gedaan, niet aannemelijk dat de opslag en verkoop van vuurwerk binnen de planperiode zal worden beëindigd. Door zich enerzijds op het standpunt te stellen dat het gebruik onder het plan mag worden voortgezet maar door anderzijds geen regeling ten behoeve van dit tijdelijke gebruik in het plan op te nemen, heeft de gemeenteraad naar het oordeel van de Afdeling ten onrechte nagelaten in het plan een keuze te maken ten aanzien van de planologische aanvaardbaarheid van de verkoop van vuurwerk.

2.7.12. Ten aanzien van de stelling van appellant dat het plan ten onrechte de bouw van een opslagbunker voor vuurwerk niet toestaat, overweegt de Afdeling als volgt. De opslag van vuurwerk heeft gedurende de periode waarin het vuurwerk werd verkocht plaatsgevonden in een tijdelijk geplaatste zeecontainer. Aan de omstandigheid dat in strijd met de bepalingen van het voorheen geldende bestemmingsplan gedurende maximaal 14 dagen per jaar gebruik mocht worden gemaakt van een zeecontainer voor de opslag van vuurwerk kan appellant geen gerechtvaardigde verwachtingen ontlenen dat de gemeenteraad in het plan een bouwmogelijkheid voor een permanente opslagbunker zou opnemen. De gemeenteraad heeft bij het ontbreken van een aan hem toe te rekenen toezegging, dan ook niet in strijd met het vertrouwensbeginsel besloten. Voor verweerder bestond derhalve geen aanleiding om op grond van het niet honoreren van gerechtvaardigde verwachtingen door de gemeenteraad, goedkeuring aan het plan deel te onthouden.

2.7.13. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit op dit punt is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellant sub 3] is gegrond voor zover dit ziet op het plandeel met de bestemming "Tuincentrum" ter plaatse van het perceel Huizerstraatweg 113b, zodat dit plandeel wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) dient te worden vernietigd.

2.7.14.

Ten aanzien van de plandelen gelegen aan de Driftweg, de Oud Huizerweg en de Aalbergweg.

2.7.15. De Afdeling stelt vast dat de gronden die zijn bestemd voor "Natuurgebied" agrarisch medegebruik toestaan. Onbestreden is dat het kweken van naaldgewassen mogelijk is binnen de omschrijving agrarisch medegebruik. In dit kader staat derhalve vast dat het kweken van naaldgewassen ter plaatse van de Oud Huizerweg en de Aalbergweg toegestaan is onder het plan.

Voorts stelt de Afdeling vast dat het beleid van de gemeenteraad betreffende de gronden met de gebiedsbestemming "Natuurgebied" is gericht op het behoud en herstel van natuurlijke en landschappelijke waarden. De Afdeling overweegt dat het behoud hiervan door de gemeenteraad wordt nagestreefd door slechts een beperkte toename van bebouwing in deze gebieden toe te staan. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen instemmen met dit beleid van de gemeenteraad. Gelet hierop heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat om ter plaatse van het plandeel met de gebiedsbestemming "Natuurgebied" gelegen aan de Oud Huizerweg de bouw van een bedrijfswoning toe te staan. Van bijzondere omstandigheden die zouden nopen tot het afwijken van het beleid is niet gebleken.

Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat het kweken van naaldbomen ter plaatse van het perceel van appellant aan de Driftweg niet is toegestaan binnen de aldaar toegekende bestemming "Bosgebied". Voorts heeft de gemeenteraad ter zitting gesteld dat het kweken van naaldbomen wel was toegestaan onder het vorige bestemmingsplan "Valkeveen e.o. 1976, eerste herziening". Het voorgaande betekent dat het gebruik onder het overgangsrecht van het onderhavige plan is gebracht. Dit is aanvaardbaar indien het aannemelijk is dat het gebruik van het perceel van appellant aan de Driftweg binnen de planperiode zal worden beëindigd. Van beëindiging van het bestaande gebruik binnen de planperiode is naar het oordeel van de Afdeling niet gebleken, teminder nu de gemeenteraad zich ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat het geenszins de bedoeling is het met het plan strijdige gebruik te beëindigen door aankoop dan wel onteigening van de gronden.

2.7.16. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit op dit punt is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond voor zover dit ziet op de gronden met de gebiedsbestemming "Bosgebied" ter plaatse van het perceel van appellant aan de Driftweg, zodat het plandeel met de gebiedsbestemming "Bosgebied" ter plaatse van het voornoemde perceel wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb dient te worden vernietigd.

Verweerder heeft zich voorts gezien het vorenstaande in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de plandelen met de bestemming "Natuurgebied" ter plaatse van de Oud Huizerweg en de Aalbergweg niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemming "Natuurgebied" ter plaatse van de Oud Huizerweg en de Aalbergweg. Het beroep van de [appellant sub 3] is in zoverre ongegrond.

Het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Ontspanningspark Oud Valkeveen B.V."

Het standpunt van appellante

2.8. Appellante stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de gebiedsbestemming "Natuurgebied" en de aanvullende bestemming "Speciale beschermingszone Gooimeer" ter plaatse van de bij het speelpark behorende spoorrails gelegen in het westelijke deel van het speelterrein aan de Huizerweg 2. Zij voert hiertoe aan dat in het dictum goedkeuring wordt verleend, terwijl uit de overwegingen blijkt dat verweerder goedkeuring zou onthouden aan het plandeel. Voorts stelt appellante in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Doeleinden van sport en recreatie" en de aanduiding (II) "speelpark" ter plaatse van de percelen Huizerweg 2 en 2a. Zij betoogt hiertoe dat bij de bepaling van de maximale bebouwingsoppervlakte ten onrechte de oppervlakte van een bedrijfswoning gelegen op het perceel Huizerweg 2a is meegenomen. Verder stelt appellante zich op het standpunt dat in het plan dient te worden voorzien in één bouwvlak voor alle zich op het terrein bevindende bouwwerken. De in het plan opgenomen bouwvlakken beperken volgens appellante de uitbreidingsmogelijkheden.

Het standpunt van verweerder

2.8.1. Verweerder heeft geen reden gezien het plandeel met de bestemming "Doeleinden van sport en recreatie" en de aanduiding (II) "speelpark" in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht te achten en heeft het goedgekeurd. Hij stelt zich op het standpunt dat de bestaande bebouwing is opgenomen binnen de bouwvlakken. Voorts heeft verweerder overwogen dat het plandeel met de bestemming "Natuurgebied" en de aanvullende bestemming "Speciale beschermingszone Gooimeer" ter plaatse van de bij het speelpark behorende spoorrails gelegen in het westelijke deel van het speelterrein aan de Huizerweg 2 in strijd moet worden geacht met een goede ruimtelijke ordening.

De vaststelling van de feiten

2.8.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.8.3. De percelen Huizerweg 2 en 2a hebben deels de bestemming "Doeleinden van sport en recreatie" en de aanduiding (II) "speelpark". Aan het westelijke deel van het perceel Huizerweg 2 is voorts de gebiedsbestemming "Natuurgebied" en de aanvullende bestemming "Speciale beschermingszone Gooimeer" toegekend.

2.8.4. Ingevolge artikel 19, lid A, van de planvoorschriften, zijn de voor "Doeleinden van sport en recreatie" met de aanduiding (II) "speelpark" aangewezen gronden onder meer bestemd voor een speelpark met de daarbij behorende gebouwen, voor zover ten dienste van het speelpark, ten behoeve van horecadoeleinden, dienstverlening, speelvoorzieningen en detailhandel en een bedrijfswoning.

Ingevolge artikel 19, lid B, onder 1, voor zover thans van belang, mogen per bestemmingsvlak uitsluitend gebouwen ten behoeve van één speelpark worden gebouwd, zullen de gebouwen uitsluitend worden gebouwd binnen het gebied dat op de kaart is voorzien van de aanduiding "gebouwen" en zal de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen ten hoogste 2500 m² bedragen.

Ingevolge artikel 19, lid B, onder 5, voor zover thans van belang, zullen de bedrijfswoningen uitsluitend worden gebouwd binnen de gebieden die op de kaart zijn voorzien van de aanduiding "gebouwen".

Het plan voorziet voor de percelen Huizerweg 2 en 2a in vier bouwpercelen.

2.8.5. Ingevolge artikel 5, lid A, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de op de kaart voor "Natuurgebied" aangewezen gronden bestemd voor onder meer het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke, de landschappelijke en de cultuurhistorische waarden met daaraan ondergeschikt recreatief medegebruik en infrastructurele voorzieningen.

2.8.6. In de reactie op het beroepschrift heeft de gemeenteraad aangegeven dat de bedrijfswoning is gelegen op een kadastraal perceel dat geheel wordt omgeven door het kadastrale perceel waarop het speelpark is gelegen. De bedrijfswoning vormt daardoor volgens de voornoemde reactie stedenbouwkundig gezien één complex met het speelpark. De bedrijfswoning en het speelpark zijn in ieder geval al enkele jaren in eigendom bij verschillende eigenaren.

2.8.7. Bij de toetsing van het plan heeft verweerder aansluiting gezocht bij het ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geldende provinciale ruimtelijke beleid, zoals neergelegd in het streekplan. Volgens dit beleid maakt het betrokken perceel deel uit van de pehs en van het Nationale Landschap het Groene Hart. Voor het provinciale beleid dienaangaande wordt verwezen naar overweging 2.5.8.

Het oordeel van de Afdeling

Ten aanzien van het plandeel met de gebiedsbestemming "Natuurgebied" en de aanvullende bestemming "Speciale beschermingszone Gooimeer" ter plaatse van de bij het speelpark behorende spoorrails gelegen in het westelijke deel van het speelterrein aan de Huizerweg 2

2.8.8. Ten aanzien van de stelling van appellante dat verweerder, anders dan hij blijkens de overwegingen van het bestreden besluit heeft beoogd, abusievelijk goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de gebiedsbestemming "Natuurgebied" en de aanvullende bestemming "Speciale beschermingszone Gooimeer" ter plaatse van de bij het speelpark behorende spoorrails gelegen in het westelijke deel van het speelterrein aan de Huizerweg 2, overweegt de Afdeling als volgt. In het dictum van het bestreden besluit, voor zover van belang, is bepaald dat het plan wordt goedgekeurd, met uitzondering van de met rode omlijning aangegeven gebieden op de plankaart. De Afdeling stelt in dit kader vast dat het in geding zijnde plandeel op de plankaart niet is voorzien van een rode omlijning. Anders dan verweerder blijkens de overwegingen van het bestreden besluit heeft beoogd, heeft hij derhalve geen goedkeuring onthouden aan het plandeel met de gebiedsbestemming "Natuurgebied" en de aanvullende bestemming "Speciale beschermingszone Gooimeer" ter plaatse van de bij het speelpark behorende spoorrails gelegen in het westelijke deel van het speelterrein aan de Huizerweg 2. Gezien de omstandigheid dat de overwegingen van het besluit strekken tot de conclusie van verweerder dat aan het plandeel goedkeuring zal worden onthouden, wordt de verlening van goedkeuring niet gedragen door een deugdelijke motivering. Het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Ontspanningspark Oud Valkeveen B.V." is dan ook in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de gebiedsbestemming "Natuurgebied" en de aanvullende bestemming "Speciale beschermingszone Gooimeer" ter plaatse van de bij het speelpark behorende spoorrails gelegen in het westelijke deel van het speelterrein aan de Huizerweg 2.

Ten aanzien van het plandeel met de bestemming "Doeleinden van sport en recreatie" en de aanduiding (II) "speelpark" ter plaatse van de percelen Huizerweg 2 en 2a.

2.8.9. Met betrekking tot de uitbreidingsmogelijkheden van het speelpark overweegt de Afdeling dat uit het in overweging 2.8.7. genoemde provinciale beleid volgt dat in het Groene Hart en in de gebieden die zijn aangewezen als pehs in beginsel maar zeer beperkte uitbreiding van het bebouwd oppervlak mag plaatsvinden. Dit beleid is in zijn algemeenheid niet onredelijk. De gemeenteraad heeft, overeenkomstig dit beleid, de bestaande feitelijke situatie in het plan willen vastleggen. Onbestreden is dat de bestaande bebouwing binnen het plandeel met bestemming "Doeleinden van sport en recreatie" en de aanduiding (II) "speelpark" ter plaatse van de percelen Huizerweg 2 en 2a is gelegen binnen de bouwvlakken zoals die in het plan voor dit plandeel zijn voorzien. Niet is gebleken dat is afgeweken van dit beleid.

Hoewel niet kan worden ontkend dat door de wijze waarop het plan voor het voornoemde plandeel voorziet in bouwvlakken de uitbreidingsmogelijkheden van de in overweging 2.8.4. genoemde gebouwen beperkt is, is van bijzondere omstandigheden, zoals zwaarwegende belangen bij appellanten, die zouden nopen tot het afwijken van het beleid voor het betrokken plandeel, geen sprake. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat uitbreiding van het speelpark ter plaatse van het betrokken plandeel buiten de voorziene bouwvlakken op het perceel Huizerweg 2 mogelijk is, voor zover deze uitbreiding bestaat uit speelvoorzieningen die niet kunnen worden beschouwd als gebouwen in de zin van het plan.

2.8.10. Voor zover appellante stelt dat de bedrijfswoning op het betrokken perceel ten onrechte is meegenomen bij de bepaling van de maximale bebouwingsoppervlakte, overweegt de Afdeling als volgt. Wat betreft de maximale bebouwingsoppervlakte is aangesloten bij de bestaande situatie. Niet in geschil is dat de bestaande bebouwing op de percelen Huizerweg 2 en 2a is gelegen binnen de voor de percelen opgenomen bouwvlakken. Daargelaten de vraag of het feitelijke gebruik van de woning op het perceel Huizerweg 2a in overeenstemming is met het plan en het derhalve mogelijk moet worden geacht dat voor een mogelijke uitbreiding van de woning een bouwvergunning kan worden verleend, staan de planvoorschriften er niet aan in de weg dat door de eigenaar van de bedrijfswoning door het indienen van een bouwaanvraag aanspraak op bouwrechten zou kunnen worden gemaakt voor uitbreiding van de bedrijfswoning. De omvang van het betrokken bouwvlak maakt dit niet onmogelijk. Daarmee zou de eigenaar van de gronden ter plaatse van het speelpark de mogelijkheid voor uitbreiding kunnen verliezen. Ter zitting is gebleken dat de gemeenteraad en verweerder deze mogelijke gevolgen niet onder ogen hebben gezien.

2.8.11. Gelet op het vorenstaande is het plan in zoverre in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Door het plan niettemin goed te keuren, heeft verweerder gehandeld in strijd met dit beginsel in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Ontspanningspark Oud Valkeveen B.V." is gegrond voor zover dit ziet op de gronden met de bestemming "Doeleinden van sport en recreatie" en de aanduiding (II) "speelpark" ter plaatse van de bedrijfswoning op het perceel Huizerweg 2a, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd. Hieruit volgt dat er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om goedkeuring te onthouden aan het plandeel.

Verweerder heeft zich voorts gezien het vorenstaande in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Doeleinden van sport en recreatie" en de aanduiding (II) "speelpark" ter plaatse van het perceel Huizerweg 2 niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Ontspanningspark Oud Valkeveen B.V." heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Doeleinden van sport en recreatie" en de aanduiding (II) "speelpark" ter plaatse van het perceel Huizerweg 2. Het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Ontspanningspark Oud Valkeveen B.V." is in zoverre ongegrond.

Het beroep van de Vereniging Leefmilieu

Ten aanzien van artikel 6, lid A, onder 2, van de planvoorschriften

Het standpunt van appellante

2.9. Appellante stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan artikel 6, lid A, onder 2, van de planvoorschriften. Zij voert hiertoe aan dat het plan ten onrechte de bouw van een gebouwtje mogelijk maakt op het landgoed Nieuw Valkeveen, te weten een theekoepel. Volgens haar worden de ter plaatse aanwezige natuurwaarden aangetast.

Het standpunt van verweerder

2.9.1. Verweerder heeft geen reden gezien het voorschrift in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht te achten en heeft het goedgekeurd. Volgens verweerder biedt de beschrijving in hoofdlijnen voldoende aanknopingspunten om de op het terrein aanwezige natuurwaarden te kunnen beschermen.

De vaststelling van de feiten

2.9.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.9.3. Ingevolge artikel 6, lid A, aanhef en onder 2, van de planvoorschriften, zijn de op de kaart voor "Bosgebied" aangewezen gronden bestemd voor een gebouwtje ten behoeve van het landgoed "Nieuw Valkeveen".

Artikel 6, lid B, behelst een beschrijving in hoofdlijnen. Ingevolge dit voorschrift zullen de aan de gronden toegekende doeleinden met het plan worden nagestreefd op de wijze zoals hierna in hoofdlijnen is beschreven en is het realiseren van bouwwerken en/of werken uitsluitend toegestaan voor zover deze geen onevenredige afbreuk doen aan de landschappelijke en natuurlijke waarden van de gebieden.

Ingevolge artikel 6, lid C, voor zover thans van belang, zal het gebouwtje uitsluitend worden gebouwd op de gronden die op de kaart zijn voorzien van de aanduiding "gebouwtje toegestaan", zal de oppervlakte van het gebouwtje ten hoogste 50 m² en de hoogte maximaal 5 meter bedragen. Een dergelijke aanduiding is aan een deel van het landgoed "Nieuw Valkeveen" toegekend.

2.9.4. Volgens de plantoelichting zullen in het plan geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt die van negatieve invloed zijn op de natuurlijke waarden in een gebied.

2.9.5. Volgens het deskundigenbericht wordt het bosgebied nauwelijks betreden en worden zowel het bos als de boomgaard sinds lange tijd niet meer onderhouden. In het deskundigenbericht staat verder vermeld dat de aanwezigheid van een gebouwtje met de toegestane maten in het bos van het landgoed kan leiden tot een aantasting van de landschappelijke waarden. Verder kunnen de activiteiten in het gebouwtje en de aanwezigheid van mensen enige verstoring van de natuurwaarden tot gevolg hebben, aldus het deskundigenbericht.

2.9.6. Bij de toetsing van het plan heeft verweerder aansluiting gezocht bij het ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geldende provinciale ruimtelijke beleid, zoals neergelegd in het streekplan. Volgens dit beleid zijn de gronden ter plaatse van het landgoed Nieuw Valkeveen aangeduid als natuurgebied en maken zij deel uit van de pehs. Voor het beleid dienaangaande wordt verwezen naar overweging 2.5.8.

Het oordeel van de Afdeling

2.9.7. Niet in geding is dat de gronden waarop het theekoepeltje is voorzien onderdeel uitmaken van de in het streekplan opgenomen pehs. De Afdeling stelt vast dat, gelet op het in overweging 2.9.6. vermelde streekplanbeleid, ontwikkelingen in de gebieden die zijn aangeduid als pehs uitsluitend mogelijk zijn als ze passen binnen de natuurdoelen voor het gebied en de identiteit van het landschap versterken. Uit de stukken is gebleken dat de gronden waarop de theekoepel is voorzien thans onbebouwd zijn. Gelet hierop en gelet op de omstandigheid dat het bosgebied nauwelijks wordt betreden en sinds lange tijd niet meer wordt onderhouden, kan niet worden uitgesloten dat de betrokken gronden natuurwaarden bezitten welke door de bouw van het theekoepeltje kunnen worden aangetast. Het door verweerder ingenomen standpunt dat de mogelijk aanwezige natuurwaarden worden beschermd door middel van de in het plan opgenomen beschrijving in hoofdlijnen, deelt de Afdeling niet. Gelet op de bewoordingen bevat de in overweging 2.9.3. opgenomen beschrijving in hoofdlijnen immers geen bindende bepalingen doch heeft deze een indicatief karakter. Onder deze omstandigheden heeft verweerder niet kunnen verwijzen naar de beschrijving in hoofdlijnen ter voorkoming van een mogelijke aantasting van de natuurwaarden ter plaatse van de voorziene theekoepel. Dit weegt des te zwaarder nu ter zitting is gebleken dat noch de gemeenteraad noch verweerder onderzoek hebben verricht naar de mogelijk ter plaatse voorkomende natuurwaarden en verweerder derhalve geen inzicht in die waarden heeft gegeven.

2.9.8. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit op dit punt is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van de Vereniging Leefmilieu is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb dient te worden vernietigd.

Ten aanzien van het plandeel met de gebiedsbestemming "Bosgebied" ter plaatse van de gronden gelegen tussen de woningen [locatie 5] en [locatie 6].

Het standpunt van verweerder

2.9.9. Verweerder heeft goedkeuring onthouden aan het plandeel met de gebiedsbestemming "Bosgebied" ter plaatse van de gronden gelegen tussen de woningen [locatie 5] en [locatie 6]. Hij stelt zich op het standpunt dat het ontbreken van een bouwvlak ter plaatse van het voornoemde plandeel zich niet verdraagt met de bouwvergunning die is verleend ten behoeve van de bouw van een woning op bedoelde gronden.

Het standpunt van appellante

2.9.10. Appellante stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan het plandeel. Zij voert hiertoe aan dat bebouwing de ter plaatse aanwezige natuurwaarden aantast.

De vaststelling van de feiten

2.9.11. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.9.12. Aan het perceel is de gebiedsbestemming "Bosgebied" toegekend.

2.9.13. Ingevolge artikel 6, lid A, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de op de kaart voor "Bosgebied" aangewezen gronden bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden van het bosgebied (…) met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

2.9.14. Uit de stukken volgt dat het gemeentebestuur van Naarden bij besluit van 8 juni 2005 aan [partij] een bouwvergunning heeft verleend ten behoeve van de verwezenlijking van een landhuis op haar perceel [locatie 5]. Voorts volgt uit de stukken dat het vorige bestemmingsplan "Valkeveen e.o. 1976 en eerste herziening" daarbij het toetsingskader heeft gevormd.

2.9.15. In het vorige bestemmingsplan "Valkeveen e.o. 1976 en eerste herziening" was aan de gronden de bestemming "Bebouwing met landhuizen" toegekend.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planvoorschriften van het voornoemde bestemmingsplan, voor zover thans van belang, zijn de voor "Bebouwing met landhuizen" aangewezen gronden bestemd voor landhuizen met de daarbij behorende bouwwerken.

2.9.16. In de reactie op het beroepschrift heeft de gemeenteraad aangegeven dat door het vervallen van de aanhoudingsplicht de bouwvergunning moest worden verleend. Voorts stelt de gemeenteraad zich in voornoemde reactie op het standpunt dat de bouwmogelijkheid op de plankaart had moeten worden opgenomen en dat verweerder om deze reden terecht goedkeuring heeft onthouden aan het plandeel.

Het oordeel van de Afdeling

2.9.17. Vast staat dat op grond van het bestemmingsplan "Valkeveen e.o. 1976 en eerste herziening" een bouwvergunning is verleend voor de bouw van een woning op het perceel Valkeveenseweg 44. Voorts staat vast dat in het plan niet is voorzien in een bouwvlak ter plaatse van de gronden waar de bedoelde woning is voorzien zodat in het plan geen positieve bestemming aan de voorziene woning is toegekend. Naar het oordeel van de Afdeling heeft verweerder in redelijkheid een doorslaggevend belang kunnen toekennen aan de omstandigheid dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit reeds een bouwvergunning was verleend voor de bouw van een woning op het perceel Valkeveenseweg 44 en dat een positieve bestemming derhalve voor de hand ligt. Hij heeft daarom terecht goedkeuring onthouden aan het plandeel met de gebiedsbestemming "Bosgebied" ter plaatse van de gronden gelegen tussen de woningen [locatie 5] en [locatie 6]. Het beroep van de Vereniging Leefmilieu is in zoverre ongegrond.

Proceskosten

2.10. Met betrekking tot de beroepen van [appellant sub 1], de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "De Specht B.V." en [appellant sub 2A] en [appellant sub 6] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding. Ten aanzien van [partij] bestaat evenmin aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Met betrekking tot het beroep van de vereniging "Vereniging Leefmilieu het Gooi, de Vechtstreek en omstreken" is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, niet gebleken. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld met betrekking tot de beroepen van [appellant sub 3] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Ontspanningspark Oud Valkeveen B.V.".

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk;

II. verklaart het beroep van [appellant sub 3], de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Ontspanningspark Oud Valkeveen B.V." en de vereniging "Vereniging Leefmilieu het Gooi, de Vechtstreek en omstreken" gedeeltelijk gegrond;

III. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 8 november 2005, 2005-18538, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Tuincentrum" ter plaatse van het perceel Huizerstraatweg 113b, de gronden met de bestemming "Bosgebied" ter plaatse van het perceel van [appellant sub 3] aan de Driftweg, het plandeel met de bestemming "Natuurgebied" en de aanvullende bestemming "Speciale beschermingszone Gooimeer" ter plaatse van de bij het speelpark behorende spoorrails gelegen in het westelijke deel van het speelterrein aan de Huizerweg 2, het plandeel met de bestemming "Doeleinden van sport en recreatie" en de aanduiding (II) "speelpark" ter plaatse van de bedrijfswoning op het perceel Huizerweg 2a en artikel 6, lid A, onder 2, van de planvoorschriften;

IV. onthoudt goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Doeleinden van sport en recreatie" en de aanduiding (II) "speelpark" ter plaatse van de bedrijfswoning op het perceel Huizerweg 2a;

V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dit is vernietigd, voor zover het betreft het plandeel onder IV;

VI. verklaart de beroepen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "De Specht B.V." en [appellant sub 2A] en [appellant sub 6] geheel en de beroepen van [appellant sub 3], de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Ontspanningspark Oud Valkeveen B.V." en de vereniging "Vereniging Leefmilieu het Gooi, de Vechtstreek en omstreken" voor het overige ongegrond;

VII. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot vergoeding van de door hierna vermelde appellanten in verband met de behandeling van hun beroepen opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1634,57 (zegge: zestienhonderdvierendertig euro en zevenenvijftig cent); dit bedrag dient door de provincie Noord-Holland, onder vermelding van het zaaknummer, als volgt te worden betaald aan:

1. appellant sub 3 € 829,57 (zegge: achthonderdnegenentwintig euro en zevenenvijftig cent), waarvan een bedrag van € 805,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

2. appellante sub 4 € 805,00 (zegge: achthonderdvijf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII. gelast dat de provincie Noord-Holland aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) voor appellant sub 3, € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) voor appellante sub 4 en € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) voor appellante sub 5 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. A. Kosto en mr. J.R. Schaafsma, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat.

w.g. Hoekstra w.g. Van Onselen
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2006

178-500.