Uitspraak 200602141/1


Volledige tekst

200602141/1.
Datum uitspraak: 8 november 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de stichting "Stichting Hoofddorp Noord", gevestigd te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, en anderen,
appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 7 februari 2006 heeft verweerder aan [vergunninghouder] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting ten behoeve van de opslag en verkoop van consumentenvuurwerk en een groothandel in roerende goederen aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 9 februari 2006 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 20 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op 21 maart 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 14 april 2006.

Bij brief van 8 juni 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 oktober 2006, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. A.H. Jonkhoff, advocaat te Alkmaar, en M. van Dijk, en verweerder, vertegenwoordigd door T.H. van Donge, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghoudster in persoon als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Appellanten voeren aan dat onduidelijk is hoeveel vuurwerk in de inrichting mag worden opgeslagen. Op het aanvraagformulier is vermeld dat vergunning wordt gevraagd voor de opslag van 9.300 kg consumentenvuurwerk. In het bij de aanvraag behorende Basisdocument Brandbeveiliging (hierna: BdB), dat evenals het aanvraagformulier deel uitmaakt van de vergunning, is echter berekend dat 8.862 kg consumentenvuurwerk kan worden opgeslagen in de bewaarplaats en bufferbewaarplaats tezamen. Appellanten vrezen voor hun veiligheid als meer dan de laatstgenoemde hoeveelheid mag worden opgeslagen. Zij achten het voorts onduidelijk of bij die hoeveelheid is inbegrepen een hoeveelheid van maximaal 250 kg consumentenvuurwerk die in de verkoopruimte aanwezig mag zijn.

2.1.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat 9.300 kg consumentenvuurwerk in de inrichting mag worden opgeslagen. Dit laat zijns inziens onverlet dat, indien meer vuurwerk wordt opgeslagen dan de in het BdB genoemde hoeveelheid, het voor de brandbeveiligingsinstallatie afgegeven certificaat zijn geldigheid verliest. In dat geval kan handhavend worden opgetreden wegens overtreding van het Vuurwerkbesluit, aldus verweerder. Dit handhavingsaspect is volgens verweerder echter niet relevant in de onderhavige vergunningprocedure.

2.1.2. De Afdeling stelt op basis van de stukken vast dat door verweerder op het BdB een stempel is geplaatst dat vermeldt dat het BdB behoort bij het bestreden besluit. Ter zitting is dit laatste door verweerder bevestigd. Voorts stelt de Afdeling vast dat ook de aanvraag deel uit maakt van het bestreden besluit. Het BdB en de aanvraag gaan uit van verschillende hoeveelheden, uitgedrukt in kilogrammen, consumentenvuurwerk dat mag worden opgeslagen in de bewaarplaats en de bufferbewaarplaats. Dit leidt ertoe dat niet ondubbelzinnig vastligt hoeveel kilogram consumentenvuurwerk door vergunninghoudster mag worden opgeslagen op basis van het bestreden besluit. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met het algemene rechtsbeginsel der rechtszekerheid. Deze beroepsgrond treft derhalve doel.

2.2. Ingevolge artikel 1.1.1, vijfde lid, van het Vuurwerkbesluit wordt onder de "hoeveelheid consumentenvuurwerk in de inrichting" verstaan: "sommatie van de aanwezige hoeveelheid consumentenvuurwerk in de bewaarplaats, de bufferbewaarplaats en de verkoopruimte, uitgedrukt in kilogrammen."

In voorschrift 4.1 van bijlage 1, onder B, van het Vuurwerkbesluit, voor zover hier van belang, is bepaald dat tijdens de toegestane verkoopdagen voor de verkoop van consumentenvuurwerk gedurende de openingstijden van de winkel niet meer dan 250 kg consumentenvuurwerk in de verkoopruimte aanwezig is.

2.2.1. Naar het oordeel van de Afdeling is mede gelet op vorenvermelde bepalingen voldoende duidelijk dat in de verkoopruimte maximaal 250 kg consumentenvuurwerk aanwezig mag zijn, ongeacht de hoeveelheid consumentenvuurwerk die in de bewaarplaats en bufferbewaarplaats mag worden opgeslagen. Dit betekent dat in de inrichting als geheel bovenop de maximum hoeveelheid vuurwerk die mag worden opgeslagen in de bewaarplaats en bufferbewaarplaats, tijdens de hiervoor genoemde tijdstippen een hoeveelheid van maximaal 250 kg aanwezig mag zijn in de verkoopruimte. Het beroep slaagt in zoverre niet.

2.2.2. Het beroep is gedeeltelijk gegrond. Het bestreden besluit komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking. Mede in aanmerking genomen hetgeen partijen ter zitting hebben verklaard, zal de Afdeling op hierna te melden wijze in de zaak voorzien. Het beroep is voor het overige ongegrond.

2.3. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer van 7 februari 2006, kenmerk 5902, voor zover daarbij vergunning is verleend voor de opslag van meer dan 8.862 kg consumentenvuurwerk;

III. bepaalt dat de maximum hoeveelheid consumentenvuurwerk die in de bewaarplaats en bufferbewaarplaats tezamen mag worden opgeslagen 8.862 kg bedraagt;

IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dit is vernietigd;

V. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;

VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 659,17 (zegge: zeshonderdnegenenvijftig euro en zeventien cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Haarlemmermeer aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VII. gelast dat de gemeente Haarlemmermeer aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.

w.g. Drupsteen w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 8 november 2006

195-529.