Uitspraak 201004791/1/H2


Volledige tekst

201004791/1/H2.
Datum uitspraak: 22 december 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 april 2010 in zaak nr. 09/1379 in het geding tussen:

[appellant]

en

de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (thans het bestuur van de raad voor rechtsbijstand Utrecht; hierna: de raad).

1. Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2008 heeft de raad de aan [appellant] op 14 juni 2006 verleende toevoeging voor rechtsbijstand met terugwerkende kracht ingetrokken.

Bij besluit van 5 februari 2009 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 13 april 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 mei 2010, hoger beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 december 2010, waar [appellant] in persoon en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, werkzaam bij de raad, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder n, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb), zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang, wordt onder heffingvrij vermogen verstaan het heffingvrij vermogen, bedoeld in de artikelen 5.5 en 5.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

Ingevolge artikel 34g, eerste lid, aanhef en onder b, wordt de toevoeging, tenzij zwaarwegende omstandigheden zich daartegen verzetten, met terugwerkende kracht ingetrokken, indien op het moment van de definitieve afhandeling van de zaak waarvoor die toevoeging was verleend de rechtzoekende als resultaat van die zaak een vordering met betrekking tot een geldsom ter hoogte van tenminste 50% van het heffingvrij vermogen heeft.

Ingevolge artikel 5.5., eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang, bedraagt het heffingvrij vermogen € 20.014,00.

2.2. De raad voert ten aanzien van de toepassing van de Wrb het beleid neergelegd in het Handboek Toevoegen 2007 (hierna: het Handboek).

In aantekening 8 bij artikel 34g van de Wrb in het Handboek staat het volgende: "Indien een rechtzoekende een vordering heeft en nog niet over de desbetreffende geldsom kan beschikken, wil dat niet zeggen dat er sprake is van zwaarwegende omstandigheden. De wettekst spreekt immers over een vordering. Van zwaarwegende omstandigheden kan pas worden gesproken indien een vordering of geldsom oninbaar is, bijvoorbeeld vanwege faillissement of omdat conservatoir derdenbeslag is gelegd op de geldsom cq. de vordering, waardoor de geldsom niet binnen afzienbare tijd beschikbaar is. Een en ander moet aannemelijk worden gemaakt, bijvoorbeeld met een vonnis of een brief van de deurwaarder. Ook indien de rechtzoekende de opbrengst van de zaak voor een bepaald doel wil bestemmen of al heeft bestemd, is er geen sprake van zwaarwegende omstandigheden. Voorbeelden zijn de aflossing van een schuld (voor specifieke uitgaven als de aankoop van een woning of andere goederen) of een pensioenvoorziening."

2.3. De raad heeft aan zijn in het besluit op bezwaar gehandhaafde intrekkingsbesluit ten grondslag gelegd dat uit de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2007 naar voren komt, dat het bedrag dat [appellant] als resultaat van de rechtsbijstand ter zake van de echtscheidingsprocedure toekomt de voor hem van toepassing zijnde helft van het heffingvrij vermogen overschrijdt. De omstandigheid dat [appellant] het bij de echtscheidingsbeschikking aan hem toebedeelde vermogen heeft aangewend om zijn schulden af te lossen teneinde een huis te kunnen kopen voor hem en zijn dochter heeft de raad onder verwijzing naar het door hem terzake gevoerde beleid niet als zwaarwegend aangemerkt.

De rechtbank heeft dit standpunt bij de aangevallen uitspraak gevolgd.

2.4. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen, dat de raad de aan hem verstrekte toevoeging met terugwerkende kracht mocht intrekken. Aangezien niet in geschil is dat [appellant] als resultaat van de echtscheiding een vordering heeft op zijn ex-echtgenote van ten minste 50% van het heffingvrij vermogen, was de raad gehouden om met toepassing van artikel 34g, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wrb de toevoeging van 14 juni 2006 met terugwerkende kracht in te trekken, tenzij zwaarwegende omstandigheden zich daartegen verzetten. Uit het hiervoor onder 2.2. weergegeven beleid, volgt dat de raad de omstandigheid dat de rechtszoekende de opbrengst van de procedure wil gebruiken voor een andere bestemming, niet aanmerkt als een zwaarwegende omstandigheid. De rechtbank heeft dit beleid terecht niet onredelijk geacht. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de raad de door [appellant] aangevoerde omstandigheden terecht niet heeft aangemerkt als zwaarwegende omstandigheden in de zin van artikel 34g, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wrb.

2.5. Eerst ter zitting heeft [appellant] geklaagd dat het onrechtvaardig is dat de raad de aan zijn ex-echtgenote verstrekte toevoeging niet heeft ingetrokken, terwijl de raad daartoe in zijn geval wel is overgegaan. Nu niet gebleken is dat dat niet eerder had kunnen worden aangevoerd, kan deze klacht wegens strijd met de goede procesorde niet leiden tot het ermee beoogde resultaat.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.

w.g. Bijloos w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2010

47-680.