Uitspraak 200905577/1/R2


Volledige tekst

200905577/1/R2.
Datum uitspraak: 15 december 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellante sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3] en anderen, wonend te [woonplaats],

en

de raad van de gemeente Epe,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2009, kenmerk 2009-13602, heeft de raad het bestemmingsplan "Kerkenland" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 juli 2009, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 augustus 2009, en [appellant sub 3] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 augustus 2009, beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 oktober 2010, waar [appellant sub 2], in persoon en bijgestaan door mr. A.A. Robbers, advocaat te Apeldoorn, en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.J. Kisjes, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het bestemmingsplan heeft betrekking op de oostzijde van de bebouwde kom van de gemeente Vaassen. Het plan voorziet in het ontwikkelen van een nieuw woongebied bestaande uit ongeveer 130 overwegend grondgebonden woningen en een nieuw kantoorgebouw.

2.2. De beroepen van [appellante sub 1] en [appellant sub 3] en anderen richten zich tegen het plandeel met de bestemming "Woongebied - Uit te werken (WG-U)" voor zover dit is gesitueerd tegenover hun woningen aan de [locaties 1] en aldaar de bouw van het kloostercomplex mogelijk maakt. De uitwerkingsregels maken tegenover hun woningen een aaneengesloten complex in meerdere bouwlagen mogelijk. Zij betogen dat de raad heeft miskend dat het realiseren van het complex gelet op de massaliteit en de hoogte tot een onevenredige aantasting van hun woongenot leidt. Een dergelijk massaal gebouw past bovendien niet in de omgeving omdat het gaat om een gebied dat is gelegen aan de rand van het dorp. [appellante sub 1] betoogt dat haar bezwaren tegen de komst van het kloostercomplex nu moeten worden beoordeeld en niet moet worden doorgeschoven naar de procedure die op het uitwerkingsplan ziet. Zij betoogt tevens dat onvoldoende is beoordeeld of een door haar aangedragen alternatieve locatie aan de westzijde langs de spoorbaan kan worden gekozen voor het kloostercomplex. Deze locatie zou geen bezwaar opleveren voor omwonenden.

2.2.1. Ingevolge artikel 9.1 van de planregels zijn de voor "WG-U" aangewezen gronden onder meer bestemd voor wonen.

Ingevolge artikel 9.2 van de planregels, waarin de uitwerkingsregels zijn opgenomen, moeten burgemeester en wethouders de in lid 9.1 bedoelde bestemming uitwerken overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, met inachtneming van de volgende regels:

a. binnen de bestemming mogen ten hoogste 160 woningen worden gebouwd;

b. de afstand van gevels van nieuw te bouwen woningen tot de achtergevel van bestaande woningen minimaal 20 m dient te bedragen;

c. binnen de bestemming maximaal 15% gestapelde woningen worden gebouwd en voor het overige uitsluitend grondgebonden woningen worden gebouwd;

d. binnen de bestemming ten minste 20% van de woningen wordt gebouwd in de sociale sector;

e. de hoogte van de grondgebonden woningen maximaal 2 lagen en een kap mag bedragen;

f. de hoogte van gestapelde woningen maximaal 3 lagen met kap mag bedragen.

2.2.2. In de zienswijzennota heeft de raad aangegeven dat het bestemmingsplan een globaal plan is met uitwerkingsplicht. Daarom heeft het gebied aan de overzijde van de woning van [appellante sub 1] (evenals de andere 2 clusters) de bestemming "WG-U" gekregen. De nieuwe woningen worden overwegend geprojecteerd met maximaal twee bouwlagen met een kap. Maximaal 15% van de nieuwe woningen mag geprojecteerd worden met drie bouwlagen. Of het beoogde kloostercomplex wordt gerealiseerd en in welke vorm dit wordt gerealiseerd kan, aldus de raad, op dit moment nog niet met zekerheid worden aangegeven. Inzicht in de daadwerkelijke bebouwing komt ten tijde van de uitwerking van het bestemmingsplan. Hiervoor zal ook een procedure worden gevolgd waarin kan worden geparticipeerd. De geprojecteerde nieuwe woningbouw ligt aan de overzijde van de weg en de toegestane hoogte wordt in relatie tot de bestaande woningen ruimtelijk aanvaardbaar geacht.

De raad heeft er verder op gewezen dat het streven er op is gericht het kloostercomplex aan de oostelijke zijde van het plangebied te realiseren. Enerzijds wordt in de ontwikkeling van het complex op deze locatie aangesloten bij de cultuurhistorie en het religieuze verleden van de locatie ondermeer door aanleg van een langzaamverkeersroute waarmee een route en zichtlijn naar het parochiecomplex ten zuiden van de locatie wordt gemaakt. Anderzijds is het kloostercomplex beeldbepalende bebouwing die op deze locatie de entree van het plangebied via de Laan van Fasna en de Pastoorsweg aanzienlijk versterkt. Beide doelstellingen zijn niet te realiseren door verplaatsing van het complex naar de westzijde, aldus de raad.

2.2.3. Het bestemmingsplan maakt het mogelijk dat tegenover de woningen van [appellante sub 1] en [appellant sub 3] en anderen het kloostercomplex wordt gerealiseerd. Het bestemmingsplan maakt het mogelijk dat hier geconcentreerd 24 gestapelde woningen gerealiseerd worden in drie bouwlagen plus een kap met een dakhelling van ten minste 15 en ten hoogste 75 graden. Op de verbeelding en in de planregels is geen maximale hoogte aangegeven. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het gebouw met drie bouwlagen en een kap ongeveer 12 tot 13 m hoog zal worden. De afstand tussen de woningen van [appellante sub 1] en [appellant sub 3] en anderen tot het geplande kloostercomplex zal ongeveer 25 m bedragen. Tussen het beoogde kloostercomplex en de woningen ligt de Pastoorsweg.

2.2.4. Volgens vaste jurisprudentie bestaat er geen blijvend recht op vrij uitzicht. Het bestemmingsplan zal leiden tot uitzichtverlies van de bewoners van de woningen aan de Pastoorsweg en zal het landelijke karakter van het plangebied veranderen. Naar het oordeel van de Afdeling kan niet staande worden gehouden dat het verlies van uitzicht en de verandering van het karakter van de omgeving, gelet op de hoogte van het beoogde kloostercomplex, de hoogte van de bestaande woningen en de afstand tot de woningen, zodanig is dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van het realiseren van een beeldbepalend gebouw op deze locatie zwaarder weegt.

2.2.5. De conclusie is dat hetgeen [appellante sub 1] en [appellant sub 3] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ingevolge artikel 9.2 onder c van de planregels binnen de bestemming "WG-U" maximaal 15% gestapelde woningen mogen worden gebouwd ook ter plaatse van de locatie van het beoogde kloostercomplex.

2.3. [appellante sub 1] en [appellant sub 3] en anderen betogen dat de Pastoorsweg ten onrechte niet in het bestemmingsplan is opgenomen omdat dit de ontsluitingsweg van het nieuwe bestemmingsplan zal worden en dat de ontsluiting van de woningen niet goed is geregeld en verkeersonveilig is.

[appellant sub 2] betoogt dat in de uitwerkingsregels ten onrechte niet is opgenomen dat de Pastoorsweg na uitwerking een 30 km weg zal worden.

2.3.1. In paragraaf 2.2.4 van de plantoelichting is aangegeven dat het plangebied voor autoverkeer zal worden ontsloten vanaf de Pastoorsweg. De ontsluiting zal via de Pastoorsweg op de Laan van Fasna plaatsvinden.

2.3.2. De raad stelt zich op het standpunt dat er geen noodzaak is om de Pastoorsweg bij het plangebied te betrekken.

De raad stelt zich op het standpunt dat de Pastoorsweg intensiever gebruikt gaat worden maar niet in dusdanige mate dat de weg verbreed zou moeten worden. De Pastoorsweg kan, aldus de raad, in zijn huidige vorm als ontsluiting van het plangebied dienen. Daarbij heeft de raad in aanmerking genomen dat bij uitvoering van het bestemmingsplan de bebouwde komgrens zal worden verlegd en daarmee de maximumsnelheid van de Pastoorsweg zal worden verlaagd naar 30 km per uur en van de Laan van Fasna naar 50 km per uur waardoor de geluidshinder van wegverkeer zal worden gereduceerd en de veiligheid op de Pastoorsweg zal worden vergroot.

2.3.3. In het verweerschrift is toegelicht dat er inrichtingsmaatregelen in de vorm van het aanpassen van het dwarsprofiel en het toepassen van verlichting aan de bestaande wegen dienen te worden getroffen om af te dwingen dat er niet harder wordt gereden en dat het verkeer op een juiste wijze uit het plangebied kan afvloeien.

2.3.4. De Pastoorsweg betreft een bestaande weg, die positief is bestemd in het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied" met de bestemming "Verkeersdoeleinden".

2.3.5. De Afdeling stelt vast dat er geen onderzoek heeft plaatsgevonden naar de verkeerskundige situatie waarbij is onderzocht of de nieuwe woonwijk op een veilige manier kan worden ontsloten op de bestaande wegenstructuur. De Pastoorsweg waarop de ontsluiting zal plaatsvinden is een smalle weg die op dit moment enkele woningen ontsluit. Niet is onderzocht of de weg niet moet worden verbreed om een veilige verkeerssituatie te realiseren. Gelet op het voornemen om 130 woningen in het plangebied te realiseren zal het aantal verkeersbewegingen aanzienlijk toenemen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting leidt de Afdeling af dat de raad zich op het standpunt stelt dat omdat de Pastoorsweg een 30 km weg wordt een veilige verkeerssituatie zal ontstaan. De besluitvorming die hiervoor noodzakelijk is is nog niet in gang gezet. Ook indien vast komt te staan dat de Pastoorsweg een 30 km weg wordt is niet aannemelijk gemaakt dat het aanpassen van het dwarsprofiel dat blijkens de stukken noodzakelijk is om te garanderen dat er niet harder dan 30 km wordt gereden, kan worden gerealiseerd binnen de huidige planbegrenzing.

2.3.6. Uit het voorgaande volgt dat de raad er onvoldoende blijk van heeft gegeven zich bij de vaststelling van het plan ervan te hebben vergewist of met dit plan kan worden voorzien in een verkeersveilige ontsluiting van de nieuwe woonwijk op de Pastoorweg. Het besluit tot vaststelling van het plan is dan ook genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en berust niet op een deugdelijke motivering. De beroepen zijn in zoverre gegrond.

2.4. Het beroep van [appellant sub 2] richt zich voorts tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "WG-U" voor zover die bestemming is toegekend aan haar gronden. Een deel van haar gronden met woning en paardenstal ligt buiten het plangebied, maar het resterende deel van haar gronden heeft de raad in dit plan opgenomen met het doel om daar woningbouw te realiseren. [appellant sub 2] vreest dat wanneer de gemeente het bestemmingsplan heeft uitgewerkt en het deel van haar gronden die binnen het plangebied liggen in der minne danwel door middel van een onteigeningsprocedure in het bezit zal hebben verkregen zij het resterende deel van haar perceel niet meer kan gebruiken voor het houden van paarden. De raad heeft, volgens [appellant sub 2], niet gemotiveerd dat op het resterende deel nog ruimte is om het houden van paarden en het beoefenen van de paardensport met koetsen voort te zetten en aldus haar belang onvoldoende laten meewegen. Gesteld dat zij op het resterende deel van het perceel in zeer beperkte mate nog paarden kan houden, dan zal dit op bezwaren van toekomstige bewoners stuiten omdat de nieuwe woningen dicht op haar perceel komen te staan. Voorts vreest [appellant sub 2] door deze ontwikkeling voor waardedaling van haar gronden.

2.4.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat op het perceel van [appellant sub 2] - zij het in beperktere mate dan voorheen - voldoende ruimte overblijft voor het hobbymatig houden van paarden. In de zienswijzennota is aangegeven dat de raad niet bereid is om het bestemmingsplan aan te passen conform de huidige eigendomssituatie van [appellant sub 2] omdat dit zou betekenen dat een aanzienlijk gedeelte van de beoogde woningen, namelijk het meest noordelijk gelegen gedeelte van het plangebied, niet zou kunnen worden gerealiseerd. Dit zou tot gevolg hebben dat het woningbouwprogramma niet binnen het plangebied kan worden gerealiseerd.

2.4.2. [appellant sub 2] is eigenaresse van het perceel plaatselijk bekend [locatie 2] te [plaats]. Ingevolge het bestemmingsplan zullen de gronden gesplitst worden in een gedeelte van ongeveer 869 m2 waar de woning en stallingruimte voor paarden aanwezig zijn dat buiten het plangebied is gelaten en een deel van ruim 7.000 m2, dat binnen het plangebied is gebracht. Aan deze gronden is de bestemming "WG-U" toegekend.

2.4.3. Ter zitting heeft [appellant sub 2] nader toegelicht dat zij op haar huidige perceel van ongeveer 8000 m2 paarden traint met koetsen en dat zij deze vorm van paardensport op nationaal niveau beoefent. Op het resterende deel van het perceel na splitsing is daarvoor geen ruimte meer. Tevens vormt het grotendeels binnen en voor een klein deel buiten het bestemmingsplan opnemen van haar gronden een belemmering om op zoek te gaan naar een geschikte nieuwe locatie.

2.4.4. De Afdeling stelt vast dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan ervan is uitgegaan dat [appellant sub 2] het gebruik dat zij van haar perceel maakt voor het hobbymatig houden van paarden en de daarbij uitgeoefende paardensport met koetsen op het resterende deel van haar perceel in beperktere mate kan voortzetten na de splitsing van het perceel ten gevolge van het bestemmingsplan. Gelet op de omvang van het resterende buiten het plangebied gelaten deel van het perceel en de aanwezigheid van de woning, stal en tredmolen op dit perceel heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling evenwel niet inzichtelijk gemaakt dat het door [appellant sub 2] van haar gronden gemaakte gebruik kan worden voortgezet, ook niet in beperktere mate, en is niet inzichtelijk gemaakt dat in zoverre een zorgvuldige belangenafweging aan het plan ten grondslag ligt.

2.4.5. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de vaststelling van het plandeel met de bestemming "WG-U" ter plaatse van de gronden van [appellant sub 2] is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond.

2.5. Gelet op hetgeen is overwogen in de overwegingen 2.3.6. en 2.4.5. is de conclusie dat het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.

2.6. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten van [appellant sub 2] te worden veroordeeld. Van proceskosten van [appellante sub 1] en [appellant sub 3] en anderen die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de beroepen van [appellant sub 2], [appellante sub 1] en [appellant sub 3] gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Epe van 2 juli 2009, kenmerk 2009-13602;

III. veroordeelt de raad van de gemeente Epe tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgenomen proceskosten tot een bedrag van € 677,70 (zegge: zeshonderdzevenenzeventig euro zeventig), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV. gelast dat de raad van de gemeente Epe aan [appellant sub 2], [appellante sub 1] en [appellant sub 3] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van voor ieder van hen € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Ouwehand
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2010

224.