Uitspraak 200910040/1/R2


Volledige tekst

200910040/1/R2.
Datum uitspraak: 15 december 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A], [appellant B] en Buurtvereniging Tragellijn, wonend dan wel gevestigd te [woonplaats],

en

de raad van de gemeente Rijnwaarden,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 29 september 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Lobith Geerlingshofstraat 2008" (hierna: het plan) vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant A], [appellant B] en de Buurtvereniging bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 december 2009, beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant A], [appellant B] en de Buurtvereniging hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 oktober 2010, waar [appellant A], bijgestaan door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, en de raad, vertegenwoordigd door A. Baarda en A. Schenk, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

Ontvankelijkheid

2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

Uit artikel 1:2, derde lid, van de Awb volgt dat voor het opkomen in rechte ter behartiging van algemene en collectieve belangen de eis van rechtspersoonlijkheid geldt om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt.

2.2. Vast staat dat de Buurtvereniging geen bij notariële akte opgerichte rechtspersoon is en niet over statuten beschikt. De Buurtvereniging is evenmin een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid, ook wel informele vereniging genoemd, in de zin van artikel 2:26 van het Burgerlijk Wetboek. Daartoe is in aanmerking genomen dat blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting de Buurtvereniging niet beschikt over een ledenadministratie en geen contributie heft. De Buurtvereniging voldoet derhalve niet aan de in de uitspraak van 12 maart 2008, zaak nr. 200704378/1, genoemde cumulatieve vereisten waaraan moet zijn voldaan om te concluderen dat sprake is van een informele vereniging.

Gelet hierop kan de Buurtvereniging niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb worden aangemerkt en stond voor haar ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), niet de mogelijkheid open beroep in te stellen tegen het besluit van 29 september 2009. Het beroep, voor zover ingediend door de Buurtvereniging, is derhalve niet ontvankelijk.

Het plan

2.3. Het plan voorziet in vier geschakelde woningen op de gronden tussen de Geerlingshofstraat, de Graaf Ottoweg en de Gildestraat in Lobith. Het plan heeft als doel te voorzien in levensloopbestendige woningen die geschikt zijn voor 55-plussers.

2.4. [appellant A] en [appellant B] voeren aan dat de raad onzorgvuldig heeft gehandeld door een tijdens de raadsvergadering voorgestelde wijziging van het college van burgemeester en wethouders niet vast te stellen, maar wel in het plan te laten verwerken.

2.4.1. De Afdeling stelt vast dat de raad het plan, voor zover van belang, gewijzigd heeft vastgesteld in die zin dat de plangrens op de verbeelding is aangepast en is gesitueerd op de kadastrale grens van de Gildestraat 33. De raad heeft deze wijziging in het bestreden besluit vastgesteld en nadien is de gewijzigde plangrens op de verbeelding verwerkt. Ter zitting heeft de raad verklaard dat het bestreden besluit op juiste wijze in de verbeelding is verwerkt. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre in strijd met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

2.5. [appellant A] en [appellant B] betogen dat het plan in strijd met artikel 3.8, derde lid, van de Wro niet langs elektronische weg beschikbaar is gesteld bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, omdat het plan niet van de gemeentelijke website kon worden gedownload.

2.5.1. Ingevolge artikel 3.8, derde lid, van de Wro, voor zover hier van belang, plaatst het college van burgemeester en wethouders de kennisgeving van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan tevens in de Staatscourant en voorts geschiedt deze langs elektronische weg en stelt dit college het besluit met de hierbij behorende stukken langs elektronische weg beschikbaar.

De Afdeling overweegt dat artikel 3.8, derde lid, van de Wro ziet op de beschikbaarheid van stukken na de vaststelling van het plan. De beroepsgrond van [appellant A] en [appellant B] heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Het betoog faalt.

2.6. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de raad het plan ten onrechte heeft vastgesteld. Zij stellen dat geen behoefte bestaat aan de in het plan voorziene woningen. Daartoe voeren zij aan dat het aantal benodigde woningen in de recent vastgestelde Woonvisie naar beneden is bijgesteld. Verder wijzen [appellant A] en [appellant B] op de reeds bestaande overcapaciteit, de krimpende woningmarkt en de verwachte terugloop van het inwonersaantal in de gemeente Rijnwaarden. Volgens hen stelt de raad ten onrechte dat het voor het goed laten functioneren van de woningmarkt noodzakelijk is extra overcapaciteit te realiseren. [appellant A] en [appellant B] voeren aan dat het zogenoemde harde bouwprogramma van 675 woningen uit de Woonvisie niet strookt met de door het instituut Primos Prognose genoemde aantal van 150 nieuwe woningen. Zij betogen verder dat het onderhavige plan ten onrechte is aangemerkt als onderdeel van het harde bouwprogramma in de zin van de Woonvisie, omdat door de gemeente geen contractuele afspraken zijn gemaakt met bouwbedrijven of projectontwikkelaars, geen bouwvergunning voor de voorziene woningen is verleend en evenmin ten tijde van de vaststelling van de Woonvisie een aanvang was gemaakt met de bestemmingsplanprocedure.

2.6.1. Onder verwijzing naar het woonbehoefteonderzoek 2006-2015 stelt de raad dat zowel in de kern Lobith als in de gehele gemeente Rijnwaarden een grote behoefte bestaat aan dure nultreden koopwoningen.

2.6.2. In het woonbehoefteonderzoek van 30 januari 2006 is de woningbehoefte van de bewoners van de gemeente Rijnwaarden in kaart gebracht om inzicht te krijgen in de ontwikkeling per kern in de periode van 2006-2010/2015. Volgens het woonbehoefteonderzoek sluit het huidige aanbod van voorzieningen en seniorenhuisvesting in de kern Lobith mogelijk onvoldoende aan op de behoefte van 55-plussers. De kern Lobith zal met een toevoeging van ongeveer 120 woningen de komende tien jaar kunnen voorzien in de eigen woningbehoefte. Ondanks een niet al te sterke vergrijzing van de bevolking en een relatief lage kernbinding onder 55-plussers, treden de komende tien jaren forse tekorten op onder de nultreden huurwoningen, zo staat in het woonbehoefteonderzoek. Ook in de koopsector dient met het oog op de vergrijzing een fors deel als nultreden woning te worden gerealiseerd. Bij het gewenste woningbouwprogramma voor de kern Lobith is in het woonbehoefteonderzoek uitgegaan van in totaal 35 grondgebonden nultreden huurwoningen en 15 grondgebonden nultreden koopwoningen.

2.6.3. De Afdeling overweegt dat de raad de behoefte aan woningen heeft gebaseerd op het in 2.6.2 vermelde woonbehoefteonderzoek. Verder stelt de Afdeling vast dat de vier in het plan voorziene woningen, daargelaten het antwoord op de vraag of deze woningen ten onrechte deel uitmaken van het harde bouwprogramma in de zin van de Woonvisie, passen binnen de voor de kern Lobith vastgestelde woningbehoefte uit het woonbehoefteonderzoek. In hetgeen [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd met betrekking tot de krimpende woningmarkt, de reeds bestaande overcapaciteit en de verwachte daling van het aantal inwoners in de gemeente Rijnwaarden, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de woningbehoefte uit het woonbehoefteonderzoek achterhaald zou zijn. Dat de Woonvisie bij de woningbehoefte en de woningvoorraad in de jaren 2005 - 2020 vermeldt dat het voor een gezonde werking van de woningmarkt noodzakelijk is dat er beperkte leegstand is, betekent niet dat de woningen zoals voorzien in dit plan worden gebouwd voor leegstand. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat Guijt makelaardij bij brief van 23 september 2009 aan de indiener van het plan om vier geschakelde woningen te realiseren ([Bouwbedrijf]) kenbaar heeft gemaakt dat, ondanks de sterk veranderde woningmarkt, nog steeds toekomst gezien wordt voor dit plan, omdat het een aanvulling vormt op de markt van eengezinswoningen en appartementen. Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voldoende behoefte bestaat aan de in het plan voorziene woningen.

2.6.4. Voor zover [appellant A] en [appellant B] betogen dat het harde bouwprogramma uit de Woonvisie voorziet in teveel nieuwe woningen, overweegt de Afdeling dat de inhoud van deze Woonvisie niet ter beoordeling voorligt, reeds omdat de behoefte is gebaseerd op het in overweging 2.6.2. genoemde woonbehoefteonderzoek. Het betoog faalt.

2.7. [appellant A] en [appellant B] betogen in dit verband verder dat het plan onvoldoende waarborgt dat de voorziene woningen uitsluitend voor de doelgroep 55-plussers beschikbaar zullen zijn. Volgens hen bestaat geen belemmering dat de woningen door andere doelgroepen bewoond gaan worden. Dit geldt te meer nu de uitoefening van een beroep of bedrijf binnen de woonbestemming is toegestaan. [appellant A] en [appellant B] stellen dat daarmee ook niet vast staat dat het plan binnen de gemeentelijke beleidskaders op basis waarvan de behoefte is gebaseerd, past.

2.7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de feitelijke bewoning door 55-plussers niet juridisch afdwingbaar is in een bestemmingsplan. Vanwege de beoogde doelgroep is in het plan geregeld dat de woningen zodanig dienen te worden gebouwd dat een slaapkamer en badkamer op de begane grond aanwezig dienen te zijn of relatief eenvoudig kunnen worden gerealiseerd.

2.7.2. Aan de gronden in het plangebied is de bestemming "Wonen" toegekend. Ingevolge artikel 4.1.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen, met inbegrip van een aan huis gebonden beroep of bedrijf.

2.7.3. Het plan voorziet in de bouw van vier geschakelde woningen. Het is de bedoeling van de raad op deze plaats te voorzien in vier levensloopbestendige woningen voor 55-plussers.

Een beperking in het plan om het beoogde doel te bereiken, inhoudende een verbod op het gebruik van de woningen voor personen jonger dan 55, zoals [appellant A] en [appellant B] kennelijk beogen, acht de Afdeling met de raad niet mogelijk. Uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is immers als zodanig niet van belang wie de woningen bewoont terwijl voorts de vraag is of en zo ja, op welke wijze een dergelijke bepaling kan worden gehandhaafd.

Dat in het kader van het woonbehoefteonderzoek betekenis is toegekend aan de bouw voor de specifieke doelgroep doet aan het voorgaande niet af. Relevant is in dit verband dat de woningen waarin het plan voorziet aansluiten bij de in dat onderzoek genoemde soort woningen waaraan met het oog op de toenemende vergrijzing behoefte bestaat omdat deze volgens dit onderzoek in het algemeen aantrekkelijk zijn voor de beoogde doelgroep. Het feit dat het plan niet in de weg staat aan bewoning van de woningen door personen jonger dan 55 jaar raakt niet aan de vraag naar de behoefte aan de woningen aangezien ook in dat geval de behoefte aan de woningen aanwezig is.

De raad heeft er voorts van kunnen uitgaan dat het toestaan van een beroep of bedrijf aan huis niet in de weg staat aan het beoogde gebruik door 55 plussers en evenmin dat dit gebruik van de woningen door anderen dan de beoogde doelgroep zou bevorderen. Het betreft hier een gebruikelijke bepaling bij woningen in het algemeen en niet valt in te zien om welke reden deze bepaling ten aanzien van woningen die zijn bedoeld voor 55 plussers niet relevant zou zijn.

2.8. [appellant A] en [appellant B] betogen voorts dat het plan in strijd is met het gemeentelijke beleid, omdat hierin staat dat de hoeveelheid speel- en kijkgroen in de woonwijken minimaal behouden dient te blijven, terwijl als gevolg van het plan een stuk groen verloren gaat. De door de raad genoemde omstandigheden dat voldoende groen in de omgeving blijft bestaan en geen natuurwaarden worden aangetast, hadden volgens [appellant A] en [appellant B] bij de vaststelling van het beleid kunnen worden meegewogen. Daarbij komt dat in de directe omgeving van het plangebied bouwprojecten zijn gepland waardoor weinig groen zal overblijven. [appellant A] en [appellant B] stellen dat de raad er ten onrechte vanuit is gegaan dat sprake is van een braakliggende kavel met grasland. Volgens hen heeft het plangebied een functie als speelveld en open toegankelijk plantsoen. Het verlies van dit plantsoen gaat ten koste van de leefbaarheid en het plezierige woonklimaat, aldus [appellant A] en [appellant B].

2.8.1. De raad stelt dat de verenigbaarheid met het beleid is afgewogen en dat daarbij onder meer van belang is geacht dat in de directe omgeving van het plangebied voldoende groen beschikbaar blijft. Tevens stelt de raad dat er vanuit de huizen van [appellant A] en [appellant B] vanaf de begane grond nauwelijks zicht bestaat op het plangebied.

2.8.2. Tussen partijen is niet in geschil dat het plan niet in overeenstemming is met het uitgangspunt uit de Woonvisie dat de hoeveelheid speel- en kijkgroen in de woonwijken minimaal behouden dient te blijven. De Afdeling overweegt dat strijd met de Woonvisie op zichzelf niet met zich brengt dat de in het plan voorziene ontwikkeling reeds om die reden niet planologisch aanvaardbaar is. De raad kan, mits voldoende gemotiveerd, afwijken van zijn beleid. Ter motivering van de afwijking heeft de raad gesteld dat in de directe omgeving van het plangebied voldoende groen aanwezig is. Ten aanzien van het betoog van [appellant A] en [appellant B] dat onvoldoende groen zal resteren, omdat in de directe omgeving een aantal bouwprojecten is gepland, overweegt de Afdeling dat de raad in de Nota zienswijzen uiteen heeft gezet dat het project Boterdijk op een afstand van ongeveer 500 meter ligt en dat de realisatie van de overige projecten thans onzeker is. Niet gebleken is dat ten tijde van de vaststelling van het plan reeds concrete ruimtelijke besluitvorming over deze projecten had plaatsgevonden. Voorts wordt in aanmerking genomen dat volgens de verrichtte natuurtoets ten noord- en zuidwesten van het plangebied groenstroken zijn gelegen. Bij zijn keuze om van het beleid af te wijken heeft de raad voorts mogen betrekken dat vanaf de begane grond van de huizen van [appellant A] en [appellant B] geen vrij zicht bestaat op het plangebied. Ter zitting heeft de raad onweersproken gesteld dat de zichtlijnen vanuit hun huizen niet naar het plangebied zijn gericht. Enige vermindering van het woongenot valt niet uit te sluiten, omdat als gevolg van het plan een strook groen verloren gaat, maar de raad heeft zich gelet op het voorgaande in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat van [appellant A] en [appellant B] niet onevenredig zal worden aangetast door het verlies van de groenstrook.

Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad bij de vaststelling van het plan de afwijking van het uitgangspunt in de Woonvisie voldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd.

2.9. [appellant A] en [appellant B] betogen verder dat de economische uitvoerbaarheid van het plan onvoldoende is gewaarborgd, omdat aan de exploitatiebegroting geen betekenis kan worden toegekend. Hiertoe voeren zij aan dat in deze begroting is uitgegaan van een publiek initiatief, terwijl sprake is van een particuliere ontwikkeling door [Bouwbedrijf]. De kosten van planvorming en het bouwrijp maken van de gronden komen voor rekening van de gemeente en volgens [appellant A] en [appellant B] ontstaat hierdoor een financieel voordeel voor dit bouwbedrijf. Dit is volgens hen in strijd met Europese regelgeving.

2.9.1. De raad acht het door de gemeente financieren van de kosten van planvorming en het bouwrijp maken van de gronden niet in strijd met Europese regelgeving.

2.9.2. In de plantoelichting staat ten aanzien van de economische uitvoerbaarheid dat het voorliggende plan voor de bouw van vier geschakelde woningen aan de Geerlingshofstraat te Lobith een publiek initiatief is. De plantoelichting vermeldt verder dat de kosten voor de planvorming en het bouwrijp maken voor rekening komen van de gemeente. Tevens is in de plantoelichting vermeld dat de gemeente Rijnwaarden de benodigde budgetten heeft gereserveerd om dit plan te kunnen realiseren en dat het plan economisch uitvoerbaar is.

2.9.3. Er is onderzoek gedaan naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. Daartoe is een exploitatiebegroting opgesteld. Deze begroting kent een positief saldo. De gemeentelijke kosten voor planvorming en het bouwrijp maken van de gronden zijn in deze exploitatiebegroting opgenomen. Daarnaast is in de exploitatiebegroting een bedrag opgenomen voor de opbrengst van de verkoop van de bouwrijpe kavel.

Ten aanzien van de stelling van [appellant A] en [appellant B] dat de tekst van de plantoelichting niet strookt met het feit dat het een particulier initiatief betreft, wordt overwogen dat volgens de raad de gemeente oorspronkelijk het initiatief heeft genomen om het plangebied te bebouwen. In de omstandigheid dat [Bouwbedrijf] vervolgens een bouwplan heeft ontwikkeld, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat aan de exploitatiebegroting geen betekenis kan worden toegekend. Daarbij is van belang dat de gronden nog in eigendom van de gemeente zijn. De raad heeft in dit verband naar voren gebracht dat de gemeente zorg draagt voor de kosten van planvorming en het bouwrijp maken en de bouwrijpe grond te zijner tijd verkoopt. Ter zitting is van de zijde van de raad meegedeeld dat de kosten voor het bouwrijp maken van de gronden zijn verdisconteerd in de verkoopprijs van de bouwrijpe gronden. Gelet hierop is niet aannemelijk dat van ongeoorloofde staatssteun sprake is. De Afdeling ziet in het aangevoerde dan ook geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan is gewaarborgd.

2.10. In hetgeen [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.

2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover ingediend door Buurtvereniging Tragellijn;

II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van staat.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Langeveld
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2010

317-586.