Uitspraak 201002822/1/H1


Volledige tekst

201002822/1/H1.
Datum uitspraak: 8 december 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 29 januari 2010 in zaak nrs. 08/5830, 08/5831, 09/2156, 09/2216, 09/2217, 09/2314 en 09/2562 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Breda.

1. Procesverloop

Bij besluiten van 5 en 12 november 2008 heeft het college de bezwaren van [appellant] tegen het uitblijven van een besluit op zijn verzoeken om handhavend op te treden tegen onder meer het recreatieve gebruik door [belanghebbende A] en [belanghebbende B] (hierna: tezamen in enkelvoud: [belanghebbende]) van het perceel aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) gegrond verklaard.

Bij besluit van 6 april 2009, voor zover thans van belang, heeft het college onder intrekking van de besluiten van 5 en 12 november 2008 de bezwaren tegen het uitblijven van een besluit opnieuw gegrond verklaard;
- de verzoeken om handhaving van 19 december 2007 en 14 april 2008 betreffende de jeu-de-boules-banen afgewezen;
- besloten de jeu-de-boules-banen onder voorwaarden te gedogen;
- het verzoek om handhaving van 2 juli 2008 betreffende donkeygolf en handboogschieten afgewezen.

Bij uitspraak van 29 januari 2010, verzonden op 10 februari 2010, heeft de rechtbank de door [appellant] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 maart 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 april 2010.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 oktober 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.M.L. Josten, en het college, vertegenwoordigd door mr. N. Mastilovic, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], bijgestaan door P. Dielessen, als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. [belanghebbende] gebruikt het perceel, kadastraal bekend gemeente Breda, sectie H, nummer 2593, voor handboogschieten en donkeygolf.

Deze gronden zijn ingevolge het ten tijde van het nemen van het bij de rechtbank bestreden besluit geldende bestemmingsplan "Buitengebied Prinsenbeek" bestemd tot "Agrarisch gebied".

Ingevolge artikel 6, eerste lid, eerste volzin, van de planvoorschriften zijn de als zodanig op de kaart aangegeven gronden bestemd voor agrarisch grondgebruik en agrarische bedrijfsuitoefening en voor extensief recreatief gebruik.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder e1, wordt onder extensief recreatief gebruik verstaan gebruik van daartoe bestemde gronden voor recreatief medegebruik, niet zijnde verblijfsrecreatie, zoals onder andere wandelen en fietsen.

2.1.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het gebruik van het perceel voor donkeygolf en handboogschieten in overeenstemming met het bestemmingsplan is. Naar zijn stelling worden de desbetreffende gronden niet mede voor agrarische doeleinden gebruikt. Hij stelt dat de bedrijfsgebouwen uitsluitend worden gebruikt voor recreatieve activiteiten en er geen vee wordt gehouden.

Hij stelt dat het bedrijf geen volwaardig agrarisch bedrijf is, waarbij hij verwijst naar de bevindingen in een rapport van Abab vastgoedadvies.

Daarnaast betreffen donkeygolf en handboogschieten niet een vorm van extensief recreatief gebruik, vergelijkbaar met wandelen en fietsen, zo stelt hij.

2.1.2. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat ingevolge het bestemmingsplan het extensieve recreatieve gebruik mag plaatsvinden naast het agrarische gebruik dan wel naast een agrarische bedrijfsuitoefening.

[belanghebbende] gebruikt de tot zijn bedrijf behorende gronden onder meer voor de teelt van maïs, productie van hooi, een minicamping, een maïsdoolhof, donkeygolf, handboogschieten en jeu-de-boules-activiteiten.

Niet van belang is of het bedrijf van [belanghebbende] is aan te merken als volwaardig agrarisch bedrijf, wat daar verder ook van zij, nu het bestemmingsplan die eis niet stelt. Ter zitting is door [belanghebbende] onweersproken gesteld dat een tot twee keer per jaar door ongeveer twaalf personen een pad op het perceel wordt gebruikt voor handboogschieten en dat bij benadering tien uur per jaar een deel van het perceel voor donkeygolf gebruikt wordt. Geen grond bestaat voor het oordeel dat deze activiteiten, gelet op aard en omvang, niet als extensief recreatief gebruik zijn te beschouwen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het handboogschieten en het donkeygolf plaatsvinden naast de agrarische bedrijfsuitoefening door [belanghebbende] en dat het gebruik van de gronden derhalve niet strijdig is met het bestemmingsplan.

Het betoog faalt.

2.2. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat voor zover de jeu-de-boulesactiviteiten een groter oppervlakte beslaan dan 750 m2 geen concreet zicht op legalisering bestond, nu in de ten tijde van het besluit op bezwaar in voorbereiding zijnde partiële herziening van het bestemmingsplan de toegestane oppervlakte was beperkt tot 500 m2. Voorts is, naar [appellant] stelt, voor de aanleg van een jeu-de-boulesbaan een aanlegvergunning vereist, die niet is verleend, zodat reeds daarom geen concreet zicht op legalisering bestaat.

2.2.1. Vast staat dat het gebruik van de gronden als jeu-de-boulesbanen in strijd is met de ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied Prinsenbeek" op die gronden rustende bestemming "Agrarisch bouwvlak", zodat het college terzake handhavend kon optreden.

Ter zitting is voorts vast komen te staan dat de jeu-de-boulesbanen bestaan uit een laag grind op een verder onbewerkte ondergrond, waarvoor geen aanlegvergunning is vereist. In zoverre bestond, anders dan [appellant] betoogt, voor het college geen grond om handhavend op te treden.

2.2.2. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

2.2.3. Ten tijde van het besluit op bezwaar was het ontwerp-bestemmingsplan "Buitengebied Prinsenbeek, partiële herziening Overveldsestraat 10" (hierna: de partiële herziening) ter inzage gelegd. Ingevolge dit ontwerp is binnen de bestemming "Agrarisch bouwvlak" dagrecreatie in de vorm van jeu de boules met een maximale oppervlakte van 750 m2 van het bouwvlak toegestaan. Niet aannemelijk is geworden dat ten tijde van het besluit op bezwaar een grotere oppervlakte dan 750 m2 in gebruik was als jeu-de-boulesbaan. Dat uit een meting op 17 mei 2010 is gebleken dat de twee buiten banen tezamen 516 m2 bedroegen, zodat met de binnenbaan van 325 m2 wel van een grotere oppervlakte dan 750 m2 sprake was, maakt dit niet anders, nu deze omstandigheid zich niet voordeed ten tijde van het besluit op bezwaar. Geen grond bestaat voor het oordeel dat het college ten tijde van het besluit op bezwaar niet in redelijkheid kon verwachten dat het plan rechtskracht zou verkrijgen. Weliswaar heeft de Afdeling bij uitspraak van 22 oktober 2009, in zaak nr. 200905347/1/R3 en 200905347/2/R3 het besluit tot vaststelling van de partiële herziening vernietigd, maar deze vernietiging hield geen verband met het gebruik van de gronden voor jeu-de-boulesbanen. Inmiddels heeft de raad op 11 februari 2010 het bestemmingsplan "Buitengebied Prinsenbeek, tweede partiële herziening Overveldsestraat 10" vastgesteld, dat ook dagrecreatie in de vorm van jeu de boules met een maximale oppervlakte van 750 m2 van het bouwvlak toestaat. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college ten tijde van het besluit op bezwaar ervan heeft mogen uitgaan dat concreet zicht op legalisering bestond. Tot slot zij overwogen dat het college ter zitting te kennen heeft gegeven erop te zullen toezien dat het gebruik in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan.

Gelet op het vorenoverwogene heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college in redelijkheid van handhavend optreden heeft kunnen afzien, nu concreet zicht op legalisatie bestond. Het betoog faalt.

2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.

w.g. Troostwijk w.g. Van Dorst
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2010

163-627.